ECLI:NL:RBLIM:2022:733

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
03.169641.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag, openlijke geweldpleging en bedreiging met een mes

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 juni 2021 in Bingelrade twee messteken in het bovenlichaam van slachtoffer [slachtoffer 1] heeft toegebracht, wat gekwalificeerd is als poging tot doodslag. De verdachte is ook veroordeeld voor openlijke geweldpleging en bedreiging van een ander slachtoffer, [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en legde een gevangenisstraf op van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers zijn grotendeels toegewezen.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 18 januari 2022, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en met een mes heeft gestoken, wat leidde tot een klaplong bij [slachtoffer 1]. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1].

De rechtbank heeft ook de impact van de gebeurtenissen op de slachtoffers in overweging genomen, waarbij werd benadrukt dat de slachtoffers, beiden politieagenten, nog steeds psychische klachten ondervinden als gevolg van de aanval. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op contact met de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.169641.21
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in P.I. Sittard te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E.G.W. Hendriks, advocaat kantoorhoudende te Kerkrade.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Namens de slachtoffers/benadeelde partijen heeft mr. R.M.R. Szafranski, advocaat te Kerkrade, de ingediende vorderingen tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 27 juni 2021 heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem eenmaal of meermalen met een mes in het bovenlichaam te steken (
primair), dan wel aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (
subsidiair);
Feit 2:op 27 juni 2021 samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] ;
Feit 3: op 27 juni 2021 [slachtoffer 2] heeft bedreigd door met een mes in zijn hand op [slachtoffer 2] af te rennen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 in de primaire variant, en van de feiten 2 en 3. Hij komt tot een bewezenverklaring van deze feiten op basis van de aangiftes van slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de letselrapportage aangaande [slachtoffer 1] waarin wordt geconcludeerd dat de messteken potentieel dodelijk hadden kunnen zijn, getuigenverklaringen en camerabeelden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnotities bepleit de verdachte vrij te spreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat niet de verdachte maar [slachtoffer 1] de confrontatie heeft opgezocht, de verdachte zich geïntimideerd en angstig voelde door de fysieke aanraking van [slachtoffer 1] en de verdachte niet de intentie heeft gehad om [slachtoffer 1] te verwonden. De verdachte wilde met het mes enkel dreigen richting [slachtoffer 1] , om zich vervolgens aan de situatie te kunnen onttrekken. Al deze omstandigheden tezamen maken volgens de raadsvrouw dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiaire ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] , refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ook van het onder 2 ten laste gelegde feit dient de verdachte volgens de raadsvrouw te worden vrijgesproken. De onder dit feit ten laste gelegde handelingen vonden plaats tussen de bestuurder van de scooter en [slachtoffer 1] . De verdachte (bijrijder van de scooter) stond buiten deze geweldplegingen. Subsidiair voert de raadsvrouw aan dat zou er al openlijke geweldpleging worden aangenomen waarbij de verdachte betrokkenheid had, aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt.
Voorts heeft de raadsvrouw eveneens bepleit de verdachte van feit 3 vrij te spreken. Hoewel de verdachte in de richting van [slachtoffer 2] is gerend, had hij niet de intentie om die [slachtoffer 2] iets aan te doen. De verdachte heeft niet het mes op [slachtoffer 2] gericht en heeft haar ook niet op verbale wijze bedreigd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en heeft – samengevat weergegeven – als volgt verklaard. Sinds een aantal weken viel ons op dat er iedere keer in de avonduren een
scooterrijder voorbij kwam. Ik vermoed dat de scooter niet voorzien was van een
uitlaatsysteem. Ook buurtgenoten zeiden dat ze last hadden van de scooter. Op 26 juni 2021 omstreeks 23.30 uur zaten mijn vrouw [slachtoffer 2] en ik buiten in de tuin van onze woning aan de [adres] in Bingelrade. Wij hoorden dat de scooter weer langsreed. Toen kwam de scooter na een uur, omstreeks 00.30 uur terug. Ik besloot buiten te gaan kijken om de scooterrijder aan te spreken op het harde geluid dat de scooter maakte. Ik liep naar buiten en ben op de [adres] onder een lantaarnpaal gaan staan om duidelijk zichtbaar te zijn. Toen de scooter naderde, liep ik verder de weg op en deed één arm omhoog om de scooterrijder duidelijk te maken dat ik wilde dat hij stopte. Ik zag dat de scooter snelheid minderde, dat hij mij stapvoets naderde en dat hij mij wilde passeren. Vervolgens legde ik mijn hand op de schouder van de bestuurder. Ik liep vervolgens enkele passen met de scooter mee omdat de bestuurder rustig door rolde. Ik voelde weerstand op zijn schouder, liet de bestuurder los en legde mijn hand op de schouder van de bijrijder. Ik liep met de scooter mee en gaf genoeg weerstand om ervoor te zorgen dat de bijrijder afstapte. De bijrijder stapte rustig af. Vervolgens zag ik dat de bestuurder de scooter op de grond gooide en in versnelde pas in mijn richting liep. Ik zei nog doe rustig. Ik voelde dat er een confrontatie ging plaatsvinden. Ik deed beide handen omhoog ter hoogte van mijn borstkas om de bestuurder op afstand te houden. Hij liep gelijk door en ik voelde dat ik met beide handen hard geduwd werd op mijn schouders. Meteen hierna zag ik dat hij met zijn rechterhand met gebalde vuist naar mijn hoofd sloeg. Hierna ontstond een worsteling tussen de bestuurder en mij. Op een gegeven moment vielen we de struiken/heg in. We lieten elkaar los. Ik kroop uit de heg en liep weg. Toen voelde ik het warm worden bij mijn rechter borst en merkte ik dat ik gestoken was en aan het bloeden was. Ik heb zeer sterk het vermoeden dat de bijrijder mij met het mes gestoken heeft. Dit vermoeden werd extra bevestigd toen ik zag dat de bijrijder een mes in zijn rechterhand vast hield. De bijrijder en de bestuurder stonden op dat moment ongeveer 5 meter uit elkaar. Ik stond ook ongeveer 5 meter van beide mannen af. Toen zag ik dat de bestuurder weer op mij af liep. Ik werd weer aangevallen door hem en er ontstond meteen een worsteling. Toen pakte ik de bestuurder weer in een nekklem. Toen zag ik dat mijn vrouw naar buiten kwam lopen vanuit de voordeur van onze woning. Ik zag dat de bijrijder met het mes in zijn hand in de richting van mijn vrouw riep. Toen zag ik dat de bijrijder weer in mijn richting kwam lopen. Ik zag dat de bijrijder het mes in zijn rechterhand vast had en dat hij een dreigende houding aannam ten opzichte van mij. Toen heb ik de bestuurder losgelaten. Daarna zag ik dat de bijrijder en de bestuurder weer op mij af kwamen lopen. Ik kreeg een hele harde klap op en rond mijn neus. Gevoelsmatig kwam de klap van de bijrijder. Ik kreeg heel kort na die eerste harde klap een tweede klap. Ik besloot om te vluchten in de richting van Brunssum. [2]
[slachtoffer 2] deed eveneens aangifte en heeft – samengevat weergegeven – het volgende verklaard: op 27 juni 2021 omstreeks 00:25 uur hoorden mijn man en ik weer een scooter rijden die knetterhard geluid maakte. Mijn man wilde die jongen hierop aanspreken en liep naar buiten. Ongeveer 1-2 minuten later hoorde ik tumult. Ik deed de voordeur open, rende de stoep op en zag dat mijn man aan de overkant van de weg in de struiken lag en werd aangevallen door twee mannen. Een man was lang en smal en de andere man was klein en licht getint. Ik zag dat mijn man achterover in de struiken werd geduwd. Die donkere langere jongen was op hem in aan het slaan. En die kleinere getinte jongen was ook aan mijn man aan het trekken toen hij in de struiken lag. Die lange was aan het worstelen met mijn man en hij was mijn man aan het slaan. Die kleinere stond dicht bij mijn man en die was mijn man aan het duwen. Ik schreeuwde, ‘Ga weg! Laat hem met rust!’. Toen ik begon met schreeuwen zag ik dat de kleinere jongen van mijn man wegliep en zich
omdraaide in mijn richting. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes had. Die kleinere keek me aan en sprintte toen rechtstreeks naar mij toe. Hij rende echt hard. Hij richtte het lemmet naar mij toe in een dreigende houding. Hij keek heel agressief uit zijn ogen. Ik dacht, hij moet mij ook hebben. Toen vreesde ik ook voor mijn veiligheid. Ik draaide me meteen om en rende richting de voordeur die ik op een kiertje had gelaten. Ik heb de deur met al mijn kracht dicht gesmeten. Op het moment dat ik de deur dichtgooide, hoorde ik dat die kleine met dat mes tegen de deur op bonkte. Ik was dus net op tijd binnengekomen. [3]
[getuige] , wonende aan de [adres] te Bingelrade is op 27 juni 2021 tussen 00:10 uur en 1:00 uur als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij haar overbuurvrouw met gevaar voor eigen leven richting de voordeur heeft zien lopen. Zij zag de overbuurvrouw haar woning binnen rennen en zij zag dat ze de deur voor de neus van een persoon dichtdeed. [4]
Uit de forensisch medische letselrapportage kan worden afgeleid dat er bij [slachtoffer 1] sprake was van enkele oppervlakkige huidbeschadigingen in het gelaat en in de hals. Daarnaast had [slachtoffer 1] een steekverwonding rechts aan de zijkant van de borst alsmede een steekverwonding aan de linker flank. Als gevolg van de steekverwondingen is rechts een kleine klaplong ontstaan. [5]
Uit forensisch radiologisch onderzoek volgt dat de steekverwonding op de borst een minimale lengte heeft van circa 3,7 cm en de steekverwonding aan de linker flank een minimale lengte heeft circa van 1,7 cm. Ook volgt uit dit onderzoek dat in de nabijheid van de steekverwondingen slagaders lopen. Een letsel hieraan kan leiden tot ernstig bloedverlies, hetgeen weer kan leiden tot functiestoornissen van de longen, het hart en de hersenen. Ook hadden de steekverwondingen kunnen leiden tot een meer uitgebreide klaplong, met functiestoornissen van de longen en het hart tot gevolg. Tot slot bevindt zich in het verlengde van de steekverwonding aan de linker flank, de milt. Letsel aan de milt kan leiden tot ernstig bloedverlies in de buik, hetgeen kan leiden tot functiestoornissen van het hart en de hersenen. [6]
De verdachte heeft ter terechtzitting – voor zover voor het bewijs relevant – het volgende verklaard: ik zat op de bewuste avond als bijrijder achterop de scooter. Toen ik van de scooter af was en naast [slachtoffer 1] stond, deed ik mijn handen in mijn zakken, pakte ik het mes en opende het. Ik zag vervolgens dat de bestuurder van de scooter aangerend kwam in de richting van [slachtoffer 1] . Nog voordat de bestuurder [slachtoffer 1] sloeg, heb ik het mes gebruikt en [slachtoffer 1] gestoken. Het klopt dat ik ook nog achter [slachtoffer 2] aangerend ben met het mes in mijn hand. [7]
Het team Forensische Opsporing heeft onderzoek gedaan naar het door de verdachte gebruikte mes. Hieruit volgt dat het een opvouwbaar mes betrof en dat de lengte van het lemmet circa 60 millimeter was. [8]
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] tweemaal in diens bovenlichaam heeft gestoken met een mes. Op basis van de eigen verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat de verdachte [slachtoffer 1] de eerste keer heeft gestoken nog voordat er een worsteling ontstond tussen [slachtoffer 1] en de bestuurder van de scooter. Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat de verdachte zich na het ontstaan van de worsteling tussen de bestuurder en [slachtoffer 1] , heeft gemengd in deze worsteling. Zo heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij zag dat de verdachte, toen [slachtoffer 1] en de bestuurder van de scooter in de struiken lagen, aan [slachtoffer 1] aan het trekken en duwen was. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de bestuurder en bijrijder van de scooter na de worsteling die in de struiken eindigde, weer op hem af kwamen lopen, en dat hij een klap op zijn gezicht kreeg, vermoedelijk van de bijrijder.
Feit 1 primair: poging tot doodslag
De verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] wilde doden. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] pijn wilde doen en hem wilde bedreigen met het mes.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken niet is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken omdat hij uit was op de dood van de verdachte. Van vol opzet op de dood van het slachtoffer is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of vastgesteld kan worden dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer 1] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Kort gezegd moet er een aanmerkelijke kans zijn geweest dat [slachtoffer 1] door het steken in de borst en flank zou komen te overlijden. De verdachte moet zich bewust zijn geweest van deze kans en hij moet deze kans hebben aanvaard.
In de letselrapportage en het radiologisch onderzoek wordt beschreven dat bij [slachtoffer 1] sprake was van een steekverwonding rechts aan de zijkant van de borst alsmede een steekverwoning aan de linker flank. [slachtoffer 1] heeft door het steken in de borst een kleine klaplong opgelopen. Voorts wordt het steken met een mes ter hoogte van de borstregio als potentieel levensbedreigend letsel gekarakteriseerd vanwege de vitale structuren in de borstregio. De radioloog benoemt de aanwezigheid van slagaders en vitale organen in de regio waar de verdachte heeft gestoken. Het raken hiervan, had potentieel dodelijk kunnen zijn. De rechtbank stelt vast dat van deze vitale organen de longen ook zijn geraakt gelet op de klaplong die [slachtoffer 1] heeft opgelopen. De rechtbank concludeert op basis van deze gegevens dat de verdachte [slachtoffer 1] met kracht met een scherp mes heeft gestoken in het bovenlichaam (waarbij de long is geraakt).
Naar algemene ervaringsregels roept het met kracht met een mes als hier aan de orde (een lemmet van 6 cm lang) in de borstregio steken, en in dit geval meermalen steken, de aanmerkelijke kans in het leven dat iemand daardoor komt te overlijden. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder, en dus ook verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het met kracht steken in de borstregio is bovendien naar uiterlijke verschijningsvormen zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties daarvoor is in deze zaak niet gebleken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en kan naar het oordeel van de rechtbank de aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2: openlijke geweldpleging
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat zowel de bestuurder van de scooter als de verdachte als bijrijder, op de openbare weg geweldshandelingen hebben verricht tegen [slachtoffer 1] . Naast deze geweldshandelingen zijn de verdachte en de bestuurder ook samen meermaals dreigend in de richting van [slachtoffer 1] gelopen, waarbij de verdachte steeds het mes in zijn handen hield. De verdachte heeft door diens handelen én door het samen optrekken met de bestuurder in de richting van [slachtoffer 1] , naar het oordeel van de rechtbank niet alleen opzet gehad op zijn eigen geuite geweldshandelingen, maar ook op de overige in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen en daaraan naar het oordeel van de rechtbank een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd. Dat niet is komen vast te staan wie van de verdachten precies welke geweldshandelingen hebben uitgevoerd, is onder deze omstandigheden niet relevant.
De raadsvrouw heeft gesteld dat voor zover openlijke geweldpleging al zou worden aangenomen, de handeling van de verdachte als handeling uit noodweer(exces) moet worden gezien. De rechtbank acht deze enkele opmerking onvoldoende specifiek, onvoldoende onderbouwd en onvoldoende concreet om dit als een in deze zaak gevoerd verweer te beschouwen en daarop te responderen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 3: bedreiging
Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte jegens [slachtoffer 2] , van welke gedragingen zowel [slachtoffer 1] als [getuige] getuige zijn geweest, te weten het doelgericht achter [slachtoffer 2] aanrennen met een mes in zijn hand, oordeelt de rechtbank dat verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het aanjagen van de vrees bij [slachtoffer 2] dat zij het leven zou kunnen verliezen of ernstig letsel zou oplopen.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair:
op 27 juni 2021 te Bingelrade, gemeente Beekdaelen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 27 juni 2021 te Bingelrade, gemeente Beekdaelen met een ander op de openbare weg, de [adres] , althans een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meermaals slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en duwen en trekken tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
feit 3:
op 27 juni 2021 te Bingelrade, gemeente Beekdaelen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door met een mes in zijn hand op die [slachtoffer 2] af te rennen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag
feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog N. van der Weegen heeft over de geestesvermogens van de verdachte op 19 oktober 2021 een rapport uitgebracht. In dit rapport komt de psycholoog tot de conclusie dat het ten laste gelegde volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
Gelet hierop is de verdachte strafbaar, omdat uit voormeld rapport noch anderszins feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van viereneenhalf jaar, met aftrek van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest. Daarnaast dient aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht te worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte dient te worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich in de nacht van 27 juni 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer [slachtoffer 1] tweemaal met een mes in diens bovenlichaam te steken. Voorts heeft de verdachte zich in diezelfde nacht schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer 1] en aan een bedreiging tegen het leven gericht van [slachtoffer 2] . Wat voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een gemoedelijke zomerse zondagavond had moeten zijn, liep uit een op een ruzie die voor het slachtoffer [slachtoffer 1] fataal had kunnen aflopen. Nadat [slachtoffer 1] – in zijn dagelijkse leven werkzaam als politieagent – besluit om zijn verantwoordelijkheid te nemen en de langsrijdende scooterrijders aan te spreken op de oorverdovende herrie die hun scooter maakt, waarvan de hele buurt hinder ondervindt, wordt [slachtoffer 1] zonder daartoe enige aanleiding te hebben gegeven, hardhandig door zowel de bestuurder van de scooter als de verdachte aangepakt. Hij wordt geslagen, er wordt aan hem geduwd en getrokken en hij wordt tot tweemaal toe met een mes gestoken. Steeds wanneer [slachtoffer 1] de situatie probeert te de-escaleren, onder andere door weg te lopen, blijven de bestuurder en de verdachte de confrontatie met [slachtoffer 1] opzoeken. Het lukt ook [slachtoffer 2] (eveneens in haar dagelijkse leven politieagent) niet om de hele situatie te de-escaleren. Sterker nog, wanneer zij de verdachte en de bestuurder maant te stoppen met het uiten van geweld tegen [slachtoffer 1] , keert de verdachte zich tot [slachtoffer 2] en rent haar tot aan de voordeur achterna met een mes in zijn hand.
Hetgeen zich in de bewuste nacht heeft afgespeeld, heeft diepe indruk gemaakt op de slachtoffers. Ter terechtzitting heeft de rechtbank opnamen getoond van de dashcam in de auto van de slachtoffers. Deze opnames laten zien en horen hoe [slachtoffer 2] in haar auto, en ondertussen al bellend met de meldkamer, op zoek is naar haar man die ergens op straat neergestoken is, hoe zij hem vindt en hoe het slachtoffer eraan toe is als hij in de auto stapt. Op deze opnames is duidelijk de grote paniek, de angst en de ontreddering bij de slachtoffers te horen. Ook tijdens het uitoefenen van het spreekrecht ter terechtzitting hebben de slachtoffers duidelijk gemaakt en laten zien dat de impact van hetgeen hen overkomen is, zeer groot is, niet alleen voor henzelf, maar ook voor hun kinderen. Beide slachtoffers ondervinden er nog steeds psychische klachten van en krijgen hier ook hulp bij. Ook hebben zij hun werk als politieagent nog niet (volledig) kunnen hervatten.
Gebeurtenissen als deze brengen niet alleen bij de slachtoffers gevoelens van angst, onrust en onveiligheid naar boven, maar ook in de samenleving. Dit geldt in het bijzonder voor inwoners van Bingelrade die een en ander van dichtbij hebben meegemaakt.
De rechtbank heeft voor wat betreft de persoon van de verdachte rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 22 december 2021 alsmede met het psychologisch rapport van 19 oktober 2021. Uit beide rapporten volgt dat bij de verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis en er geen sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Er wordt gesteld dat de verdachte aan een lichte stoornis in het gebruik van cannabis lijdt, maar er lijkt geen relatie te liggen tussen agressief gedrag en deze stoornis bij de verdachte. De verdachte heeft laten zien inzicht te hebben in zijn gedrag, is bovengemiddeld intelligent en toont zich gemotiveerd en bereid mee te werken aan eventuele interventies. De meewerkende houding van de verdachte en het feit dat hij een hulpvraag formuleert ten aanzien van zijn verslaving, maakt dat er aanknopingspunten zijn voor reclasseringsinterventies in de vorm van een meldplicht, gedragsinterventie en middelencontrole. De reclassering adviseert voorts een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod voor de [adres] te Bingelrade.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waarop enkel twee aan de Wegenverkeerswet 1994 gerelateerde strafbeschikkingen staan vermeld.
De vraag is welke straf moet volgen. Een poging tot doodslag, zoals door de verdachte gepleegd, is een ernstig geweldsdelict. Misdrijven als deze schokken de rechtsorde en de samenleving in hoge mate. Dit betekent dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Hierdoor wordt uiting gegeven aan de maatschappelijke verontwaardiging die deze poging tot doodslag heeft teweeggebracht en wordt het leed erkend dat door het slachtoffer is ervaren. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. Daar komt bij dat de verdachte zich naast de poging tot doodslag ook nog aan openlijke geweldpleging en bedreiging heeft schuldig gemaakt.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaar op zijn plaats, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met daaraan toegevoegd nog een middelenverbod.
De rechtbank acht, in het licht van voormelde strafoplegging, geen aanleiding te komen tot het ook nog opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38z van het Wetboek van Strafrecht.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] :
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert primair een schadevergoeding van € 12.747,79,- ter zake van feiten 1 en 2, bestaande uit € 7.747,79,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Subsidiair vordert [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 11.634,-, bestaande uit € 6.634,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade.
De materiële schadepost is als volgt opgebouwd:
Ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 31,-;
Medische kosten: € 357,71;
Reis- en parkeerkosten: € 189,58;
Kleding: € 252,-;
Mantelzorg: € 6.006,- (primair) dan wel € 4.893,- (subsidiair);
Verlies zelfwerkzaamheid: € 643,50.
Voorts vordert [slachtoffer 1] een bedrag van € 250,- aan proceskosten.
[slachtoffer 2] :
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 5.113,08,- ter zake van feit 3, bestaande uit € 113,08,- materiële schade (reis- en parkeerkosten) en € 5.000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de benadeelde partijen heeft de vorderingen ter terechtzitting nader toegelicht.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] volledig kan worden toegewezen. Ook de door [slachtoffer 2] ingediende vordering kan volgens de officier van justitie worden toegewezen, zij het dat de officier van justitie niet geheel overtuigd is van toewijzing van álle gevorderde immateriële schade, nu wel gesteld wordt dat het erop lijkt dat [slachtoffer 2] PTSS heeft, maar een officiële diagnose nog niet is gesteld.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] in deze strafprocedure niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de beoordeling van zijn ingediende schadevordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Omdat de raadsvrouw voor feit 3 vrijspraak bepleit, stelt de raadsvrouw dat [slachtoffer 2] om die reden in haar schadevordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zijn bewezen verklaard. Dit zijn strafbare feiten en aan de verdachte zal voor deze feiten een straf worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat door de benadeelde partijen als gevolg van de bewezenverklaarde strafbare feiten zowel materiële als immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de poging tot doodslag, de openlijke geweldpleging en de bedreiging. De benadeelde partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun vordering.
[slachtoffer 1] :
Materiële schade
De materiële schadeposten genoemd onder a tot en met d, zijn niet, dan wel onvoldoende, betwist en komen de rechtbank ook anderszins niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de schade zal worden toegewezen zoals gevorderd. De bepaling van de omvang van de posten genoemd onder e en f acht de rechtbank thans dermate complex dat zulks nader onderzoek vereist. Dat is evenwel een onevenredige belasting van dit strafproces. Daarom zal de rechtbank [slachtoffer 1] voor wat betreft deze posten niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. [slachtoffer 1] kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt bij de vaststelling van de immateriële schade het volgende. Aan de benadeelde partij is ernstig letsel toegebracht. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat [slachtoffer 1] is gediagnosticeerd met PTSS en nog steeds kampt met de psychische gevolgen van hetgeen hem overkomen is. De psychische klachten hebben nog steeds een negatieve invloed op het sociaal-maatschappelijk functioneren van [slachtoffer 1] , waaronder sociaal functioneren en beroepsmatig functioneren. De rechtbank heeft geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Ook hebben de messteken twee littekens op het bovenlichaam van het slachtoffer veroorzaakt. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- redelijk voor en stelt zij het toe te kennen bedrag dan ook op deze hoogte vast.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op € 250,-.
[slachtoffer 2] :
Materiële schade
De materiële schadepost is niet betwist en komt de rechtbank ook anderszins niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de schade zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Immateriële schade
De bedreiging met het mes, maar ook de openlijke geweldpleging en de poging tot doodslag op haar man heeft grote impact gehad op [slachtoffer 2] . Zij ondervindt nog steeds psychische klachten. [slachtoffer 2] is direct na de steekpartij geconfronteerd met haar bloedende man. Bovendien heeft zij haar man in veiligheid gebracht en uit de bedreigende situatie onttrokken. Blijkens de onderbouwing van de vordering, heeft deze hele gebeurtenis [slachtoffer 2] getraumatiseerd. Dit alles is het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en naar algemene ervaringsregels ook het daarvan te verwachten gevolg.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juni 2021. Voor het overige deel zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 141, 285, 287 Wetboek van Strafrecht van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
dat veroordeelde zich meldt binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland met het telefoonnummer 088 804 1502. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat veroordeelde actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden en/of de Leefstijltraining. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zich verplicht ter naleving van dit verbod mee te werken aan controle op dit verbod. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
at veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
dat veroordeelde zich niet bevindt in de straat ( [adres] te Bingelrade) van het slachtoffer, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 5.817,29 euro, bestaande uit 817,29 euro materiële schade en 5.000,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op 250,00 euro, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 5.817,29 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 64 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 817,29 euro materiële schade en 5.000,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 2.613,08 euro, bestaande uit 113,08 euro materiële schade en 2.500,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen;
  • Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 2.613,08 euro, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 36 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag bestaat uit 113,08 euro materiële schade en 2.500,00 euro immateriële schade. Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van Rie, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2022.
Buiten staat
Mr. Beije is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1 primair:
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Bingelrade, gemeente Beekdaelen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Bingelrade, gemeente Beekdaelen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Bingelrade, gemeente Beekdaelen
met een ander op of aan de openbare weg, de Dorpstraat, althans een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meermaals slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of duwen en/of trekken tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
T.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Bingelrade, gemeente Beekdaelen
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door met een mes in zijn hand op die [slachtoffer 2] af te rennen/lopen;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer 60, documentcode: LB2R021064, BVH-nummer: 2021098678, gesloten d.d. 6 oktober 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 481.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 28 juni 2021, p. 62-67 van de doornummering.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 28 juni 2021, p. 78-80 van de doornummering.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 28 juni 2021, p. 93 van de doornummering.
5.Forensisch medische letselrapportage GGD door M. Nysten, forensisch arts, d.d. 29 juli 2021, p. 296-302 van de doornummering.
6.Forensisch radiologisch onderzoek MUMC door prof. dr. P.A.M. Hofman, radioloog, d.d. 2 september 2021, p. 310-317 van de doornummering.
7.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 januari 2022.
8.Proces-verbaal team Forensische Opsporing, onderzoek opvouwbaar mes, d.d. 1 juli 2021, p. 271 van de doornummering.