ECLI:NL:RBLIM:2022:729

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
ROE 21/3215 en ROE 21/ 3217
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning op grond van artikel 13b Opiumwet wegens handel in drugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoekers, bewoners van een woning, en de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen. De burgemeester had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten de woning voor de duur van zes maanden te sluiten vanwege de aanwezigheid van harddrugs en softdrugs. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak de rechtmatigheid van het besluit beoordeeld en geconcludeerd dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter heeft ook de evenredigheid van de sluiting beoordeeld en geconcludeerd dat deze evenredig was, ondanks de gevolgen voor de minderjarige kinderen van verzoekers. Het beroep van verzoekers is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/3215 en 21/3217
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. J.M. McKernan),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder

(gemachtigde: mr. B.A.M. Hendrix).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b
van de Opiumwet aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd, die strekt tot
sluiting van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) voor de
duur van zes maanden.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2021 is het primaire besluit geschorst voor zover het is genomen vanwege de handel in harddrugs en de woning langer dan drie maanden wordt gesloten.
Bij besluit van 1 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard. De sluitingsduur is bepaald op zes maanden en wel van
15 oktober 2021 tot 15 april 2022.
De sluiting van de woning is op 15 oktober 2021 geeffectueerd.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is voldaan aan de voorwaarden om een voorlopige voorziening te treffen?

1. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechter in de beroepsprocedure niet.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker beroep heeft ingesteld tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de hoofdzaak kennis te nemen.
3. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat, gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, en hetgeen hierover door verzoekers is aangevoerd, kan worden aangenomen dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoekers hebben tot 3 februari 2022 een onderkomen in een huis op een vakantiepark en na die datum is er nog geen zicht op een woon- of verblijfplaats. Verzoekers stellen in dit kader ook niet langer (dan de aanvankelijke 3 maanden) bij familie of vrienden te kunnen verblijven. De voorzieningenrechter begrijpt dat mede nu de sluitingsduur bepaald is op zes maanden - dit voor verzoekers en hun minderjarige kinderen als ook hun omgeving, erg stressvol is. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek.
Kan worden beslist op het door verzoekers ingestelde beroep?
4. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als naast het verzoek om voorlopige voorziening ook een beroepschrift is ingediend, de voorzieningenrechter naast een uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening ook een uitspraak op het beroep kan doen. Tijdens de zitting is door partijen aangegeven hier geen bezwaar tegen te hebben. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en doet daarom ook uitspraak op het beroep.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
5. Verzoekers zijn de bewoners en huurders van de woning. In de bestuurlijke rapportage van de politie van 16 juni 2021 is vermeld dat er op 10 maart 2021 bij de wijkagent informatie is binnengekomen inhoudend dat vanuit de woning van verzoekers mogelijk werd gehandeld in verdovende middelen, vooral in de middaguren tussen 13.00 en 17.00 uur en dat op 22 april 2021 door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Politie Eenheid Limburg een proces-verbaal is verstrekt waarin staat dat vanuit de woning van verzoekers wordt gehandeld in cocaïne. Verder staat in de rapportage dat op 14 juni 2021 in de woning vier xtc-pillen, 35,8 gram hennep en één gram hasj zijn aangetroffen. Tevens zijn er een boksbeugel, gasalarmpistool met houder en munitie en een busje CS gas aangetroffen. In de rapportage is bovendien beschreven dat op 14 juni 2021 door de politie is waargenomen dat een persoon kortstondig de woning bezocht en nadien, bij staande houding door de politie, in het bezit bleek te zijn van twee boterhamzakjes met elk ongeveer 10 gram hennep. Een deel van de hennep die later in de woning is aangetroffen, zat ook in een boterhamzakje, identiek aan het zakje dat is aangetroffen bij deze persoon, aldus de rapportage.
5.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet besloten tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 24 september 2021 het primaire besluit geschorst voor zover het is genomen vanwege de handel in harddrugs en de woning langer dan drie maanden wordt gesloten. Het primaire besluit kon de rechtmatigheidstoets volgens de voorzieningenrechter niet doorstaan voor zover verweerder zich bevoegd heeft geacht de woning van verzoekers te sluiten wegens handel in harddrugs. Voor zover verweerder zich bevoegd heeft geacht de woning van verzoekers te sluiten vanwege handel in softdrugs doorstond het primaire besluit deze toets wel. De voorzieningenrechter heeft alleen beoordeeld of verweerder van zijn sluitingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken vanwege handel in softdrugs vanuit de woning van verzoekers en in dat verband eerst de redelijkheid van het beleid dat verweerder ter zake voert. De voorzieningenrechter was van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden, die enkel kunnen worden betrokken op de eerste constatering van verkoop van softdrugs, verweerder de sluiting van de woning van verzoekers voor de duur van zes maanden redelijkerwijs niet evenredig heeft kunnen achten. Het primaire besluit kon in zoverre de rechtmatigheidstoets niet doorstaan. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kwam daarom voor toewijzing in aanmerking. Omdat verweerder, ingevolge zijn beleid, onder de gegeven omstandigheden sluiting van een woning voor de duur van drie maanden passend acht en verweerder een sluitingsduur van drie maanden in dit geval in alle redelijkheid evenredig kan achten, zag de voorzieningenrechter reden het verzoek om een voorlopige voorziening deels toe te wijzen.
5.2
Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit besloten zoals is vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
Wat vragen verzoekers de voorzieningenrechter?
6. Verzoekers betogen kort weergegeven dat het verweerder aan bevoegdheid ontbreekt om de woning voor wat betreft aangetroffen harddrugs te sluiten. Verzoekers zijn van mening dat de aangetroffen xtc-pillen oude pillen waren die bestemd waren voor eigen gebruik. De voorzieningenrechter heeft gemotiveerd aangegeven waarom verweerder ten aanzien van de harddrugs niet bevoegd is om tot een sluiting over te gaan. Verzoekers hebben aangegeven dat (ook) de hennep voor eigen gebruik was. Hoewel het gebruik hiervan niet door de huisarts is voorgeschreven blijkt uit het medisch dossier wel dat verzoeker hennep gebruikt voor medicinale doeleinden. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de situatie van verzoekers. Verzoekers hebben minderjarige kinderen, hebben geen vervangende woonruimte en verblijven telkens op wisselende adressen, hetgeen voor veel spanning en stress zorgt. Zowel verzoeker als een van hun kinderen kampt met medische en/of psychische problematiek. Een sluiting van de woning is volgens verzoekers dan ook onevenredig. Verder bestaat er ook geen noodzaak tot sluiting. Verweerder heeft dan ook niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik kunnen maken.
Is verweerder bevoegd de woning te sluiten?
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 november 2017 [1] overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018 [2] bevestigd.
8. Tussen partijen staat, zo is ook ter zitting bevestigd, niet ter discussie dat gelet op de hoeveelheid softdrugs die in de woning zijn aangetroffen de burgemeester bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid en onder a, van de Opiumwet de woning te sluiten. Verzoekers betwisten enkel verweerders bevoegdheid tot het sluiten van de woning op grond van de aanwezigheid van de harddrugs (het aantreffen van vier XTC-pillen). Verzoekers stellen dat deze voor eigen gebruik bestemd waren.
8.1
Anders dan de voorzieningenrechter in de eerdere uitspraak van 24 september 2021 heeft geoordeeld is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben kunnen maken dat de XTC-pillen voor eigen gebruik bestemd waren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de vier verklaringen die hierover zijn afgelegd door verzoekers niet zo zeer tegenstrijdig maar kan hieruit ook geen helder consistent betoog worden opgemaakt. Gelet op voornoemde jurisprudentie ligt dit laatste wel op de weg van verzoekers om aannemelijk te maken dat de pillen voor eigen gebruik bestemd zijn. Verweerder mocht uitgaan van hetgeen uit de bestuurlijke rapportage blijkt en wel dat er 4 pillen zijn aangetroffen en meerdere meldingen bij de politie zijn gedaan over handel (in harddrugs). Verweerder mag er ook aan hechten dat bij de huisarts niet is gesproken over harddrugs voor eigen gebruik. Dat de harddrugs enkel en alleen voor eigen (medicinaal) gebruik zouden zijn is evenmin gebleken. De enkele verklaringen hierover acht de voorzieningenrechter niet voldoende. Dat het bovendien om oude pillen zou gaan, maakt hert vooraanstaande niet anders. De voorzieningenrechter houdt het er daarom voor dat verweerder bevoegd was de woning te sluiten.
9. Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels (Damoclesbeleid Sittard-Geleen) ontwikkeld. Hierin is bepaald dat indien bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs, de woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van drie maanden.
9.1
Tevens is bepaald dat indien bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs of indien sprake is van voorbereidingshandelingen harddrugs, de woning zonder waarschuwing wordt gesloten voor de duur van zes maanden.
Heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid?
10. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder beleidsvrijheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Ook bij de sluitingsduur heeft verweerder beleidsvrijheid. Uit het (onder 9.1 weergegeven) Damoclesbeleid volgt dat de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden in overeenstemming is met zijn beleid.
11. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet ten eerste worden bekeken of sluiting van de woning noodzakelijk is.
Noodzakelijkheid van de sluiting
12. In hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde dient aan de hand van de aard en de omvang van de overtreding te worden beoordeeld [3] . Van belang is daarbij of feitelijk in of vanuit de woning werd verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd [4] .
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat er sprake is van een ernstig geval en dat daarom niet volstaan kon worden met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Niet alleen is in de woning een handelshoeveelheid harddrugs en softdrugs aangetroffen, maar er zijn ook verboden wapens aangetroffen. Daarnaast heeft de politie een koper afgevangen en ligt de woning, zo heeft verweerder verklaard, in een -kennelijk voor drugscriminaliteit- kwetsbare woonwijk waarin sinds 2019 acht woningen zijn gesloten en in de buurt van een speeltuintje en een supermarkt. Op grond hiervan heeft verweerder sluiting van de woning van verzoekers in redelijkheid noodzakelijk kunnen achten.
Evenredigheid van de sluiting
14. Verzoekers hebben aangevoerd dat bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting onder meer de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen in aanmerking moeten worden genomen.
14.1
De enkele omstandigheid dat verzoekers moeilijk of geen vervangende woonruimte kunnen vinden is geen bijzondere omstandigheid. Ook de zorg over minderjarige kinderen wordt volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling niet zonder meer beschouwd als een bijzondere omstandigheid die maakt dat een woning niet mag worden gesloten. De Afdeling heeft in de uitspraak d.d. 4 mei 2016 [5] , waarin ook de aanwezigheid van minderjarige kinderen een rol speelde, overwogen dat de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk zijn voor de situatie waarin de kinderen zich bevinden en dat zij tevens zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van vervangende woonruimte. In die zaak werd geoordeeld dat de burgemeester niet ten onrechte een groter gewicht heeft toegekend aan het algemeen belang dan aan het belang van de appellanten en hun minderjarige kinderen om in de woning te kunnen blijven wonen. De ingediende stukken met betrekking tot de situatie van de dochter van verzoekers, van onder meer [naam] , schoolmaatschappelijk werker, is niet van dien aard dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid. Dat er sprake is van (ernstige) medische en/of psychische problematiek is niet gebleken. De voorzieningenrechter wijst er hierbij op dat er geen rapport van een medisch specialist of iets dergelijks is overgelegd. Dat de situatie stressvol is voor de kinderen en met name de dochter van verzoekers, neemt de voorzieningenrechter aan maar de overgelegde gegevens leggen onvoldoende gewicht in de schaal om te oordelen dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid.
14.2.
De voorzieningenrechter acht verder van belang dat verweerder zich ervan vergewist heeft dat het gezin niet op straat zal komen te staan. Binnen het eigen sociale netwerk zijn er bovendien mogelijkheden om het gezin op te vangen. Verweerder heeft het ook als verantwoordelijkheid gezien om politie te verzoeken bij Veilig Thuis een zorgmelding te doen over het gezin, zodat de situatie bij de relevante instanties onder de aandacht wordt gebracht en een crisissituatie wordt voorkomen. Verzoekers kunnen via het telefoonnummer van Partners in Welzijn contact opnemen voor ondersteuning bij het vinden van vervangende woonruimte en/of andere problematiek. Volgens verweerder heeft hij zich voldoende rekenschap gegeven van de belangen van het gezin en van de minderjarige kinderen, waarbij tevens specifiek aandacht is geweest voor de aandachtspunten uit het Kinderrechtenverdrag en het stappenplan uit ‘Het beste besluit voor het kind’.
14.3
Verzoekers hebben aangegeven dat het – gelet op de reeds lange duur nu – steeds moelijker wordt om een verblijfplaats te vinden, en het telkens verblijven op wisselende adressen voor veel spanning en stress zorgt. Dit maakt echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat zij niet kunnen worden opvangen bij de grootouders en andere wederzijdse familie. Deze familieleden wonen bovendien in dezelfde wijk als verzoekers. Ook de scholen van de kinderen liggen in deze wijk. Ook al zou het gezin van verzoekers tijdelijk uit elkaar moeten wonen, dan kunnen de kinderen nog steeds contact hebben met elkaar en met hun ouders en kan er invulling worden gegeven aan het gezinsleven.
14.4
Alhoewel de gedwongen verhuizing ongetwijfeld ingrijpend voor de kinderen van verzoekers is, maakt dit, gelet op het hiervoor overwogene, niet dat hun belangen op dit moment zwaarder zouden moeten wegen dan het algemeen belang bij sluiting van de woning.
14.5
Verweerder heeft de sluiting van de woning van verzoekers voor de duur van zes maanden evenredig kunnen achten.
Conclusie
15. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder bevoegd was de woning te sluiten en in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het overeenkomstig de beleidsregel sluiten van de woning voor de duur van zes maanden heeft verweerder noodzakelijk kunnen achten ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Ook is het sluiten van de woning voor de duur van zes maanden evenredig.
16. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022
De griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 februari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1150.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435.