ECLI:NL:RBLIM:2022:7280

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
C/03/307891 HARK 22-204
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vervroegde opname in onteigeningsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 augustus 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om vervroegde opname in het kader van de Onteigeningswet. De onteigenaar, vertegenwoordigd door de gemeente, diende een herhaald verzoek in voor de benoeming van een rechter-commissaris en deskundigen, alsook voor het bepalen van een vervroegde descente. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van 1 juni 2022, waarbij al een descente had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de vervroegde opname gericht is op het object en niet op de betrokken subjecten, zoals de huurder, die niet was opgeroepen voor de eerdere descente. De rechtbank concludeerde dat het systeem van de Onteigeningswet niet toestaat dat een vervroegde descente voor hetzelfde object meermaals wordt bepaald. De rechtbank wees het verzoek af en veroordeelde de gemeente in de proceskosten. Tevens werd de huurder de mogelijkheid geboden om schriftelijk zijn standpunt kenbaar te maken met betrekking tot de schadevergoeding in de eerdere zaak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/307891 / HA RK 22-204
Beschikking van 25 augustus 2022
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[onteigenaar],
zetelend te [plaatsnaam] ,
verzoekster,
advocaat mr. B.S. ten Kate en mr. M.F. Hiddema te Arnhem
en

1.[eigenaar] ,

wonende te [woonplaats eigenaar] , aan de [adres eigenaar] ,
advocaat mr. J.W.M. Hagelaars en mr. I.S. Termaat
2.
[huurder],
wonende te [plaatsnaam] aan de [adres huurder] ,
belanghebbenden.
Verzoekster wordt hierna de gemeente genoemd.
Belanghebbende sub 1 wordt hierna [eigenaar] genoemd.
Belanghebbende sub 2 wordt hierna de huurder genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift;
  • het verweerschrift van [eigenaar]
  • het bewijs van aangetekende verzending van het verzoek en exploot van
1.2.
Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoekschrift is gebaseerd op artikel 54a van de Onteigeningswet (hierna: Ow) en strekt tot benoeming van een rechter-commissaris en een of meer deskundige(n) alsmede bepaling van de dag waarop de opneming door de deskundigen van de ligging en gesteldheid van de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaak zal plaatsvinden. Daarnaast wordt verzocht om een derde te benoemen tegen wie het onteigeningsgeding kan worden gevoerd op grond van artikel 20 Ow.
Concreet gaat het daarbij om de woning gelegen aan de [adres huurder] te [plaatsnaam] , kadastraal bekend als [kadastrale gegevens] .
2.2.
Een verzoekschrift met dezelfde strekking is eerder ingediend en heeft geleid tot de beschikking van 1 juni 2022 (zaaknummer C/03/303699 / HA RK 22-107) waarbij op grond van artikel 20 Ow [X] tot derde is benoemd en daarnaast drie deskundigen en een rechter-commissaris zijn benoemd en de datum voor de descente is bepaald op 12 juli 2022, op welke datum de descente daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
2.3.
De aanleiding voor dit naar de vorm nieuwe, maar naar de inhoud herhaalde, verzoek is dat inmiddels is gebleken van de aanwezigheid van een extra belanghebbende (huurder), welke huurder niet is genoemd in het eerdere verzoekschrift en (dientengevolge) evenmin is opgeroepen aanwezig te zijn bij de descente, waar hij ook feitelijk niet aanwezig is geweest althans waaraan hij niet heeft deelgenomen in de zin van artikel 28 vierde lid Ow.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek niet kan worden toegewezen om de volgende redenen.
Ten aanzien van de onderhavige voorgenomen onteigening zijn reeds bij de hiervoor genoemde beschikking van 1 juni 2022, een derde in de zin van artikel 20 Ow, drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd en heeft reeds een descente plaatsgevonden.
De descente als geregeld in de Onteigeningswet wordt in artikel 28 Ow omschreven als “de opneming door deskundigen van de ligging en gesteldheid der onroerende zaken waarop de onteigening betrekking heeft” en dat (blijkens artikel 27 Ow) in aanwezigheid van de rechter-commissaris vergezeld van de griffier.
De descente is derhalve gericht op het opnemen - dat wil zeggen: waarnemen en/of afbeelden - door de deskundigen en de rechter-commissaris (vergezeld van de griffier) van de te onteigenen onroerende zaak. De descente is met andere woorden gericht op het object. De wet voorziet weliswaar in (de mogelijkheid van) de aanwezigheid van de betrokken subjecten (eigenaar, rechthebbenden en derde belanghebbenden), maar hun aanwezigheid is niet noodzakelijk om de descente aan haar procedurele doel te laten voldoen en in die zin is de descente niet gericht op de betrokken subjecten. Het feit dat de huurder niet is opgeroepen voor de descente noch bij de descente aanwezig was, raakt aldus niet aan kernfunctie van de descente, die immers is gericht op de waarneming door deskundigen en de rechter-commissaris van het te onteigenen object. Dit laatste heeft feitelijk plaatsgevonden op 12 juli 2022.
Voornoemd oordeel volgt (in)direct uit de tekst van artikel 28 Ow en wel uit het eerste lid, waaruit blijkt van de gerichtheid op het object, en uit het derde en vierde lid, waaruit blijkt van de niet-gerichtheid op de betrokken rechthebbende(n) en derde belanghebbende(n).
Naar het oordeel van de rechtbank moet worden aangenomen dat het systeem van de Onteigeningswet in de weg staat aan het meermaals bepalen van een vervroegde descente ten aanzien van hetzelfde object. Dit volgt niet alleen uit de bovenstaande overwegingen, maar ook uit de aard van de in de Onteigeningswet vervatte procedurele regelingen die zijn gericht op voortvarendheid (waarin een herhaling van zetten niet past) en ook uit het bepaalde in artikel 54g Ow, dat impliceert dat niet meer dan één descente plaatsvindt. De slotsom is dat het verzoek niet kan worden toegewezen.
2.5.
De rechtbank overweegt ten overvloede naar aanleiding van de bovenstaande overwegingen het volgende.
Het bovenstaande neemt niet weg dat de niet-oproeping en/of de afwezigheid van de huurder onwenselijk is vanuit een gezichtspunt van een deugdelijke begroting van de schadeloosstelling ter zake de voorgenomen onteigening. Immers, de huurder heeft de gelegenheid gemist om ter gelegenheid van de descente informatie aan te reiken en de deskundigen en de rechter-commissaris hebben de gelegenheid gemist dergelijke informatie te verzamelen en/of op te vragen aan die huurder.
De rechtbank is van oordeel dat een oplossing voor het aldus ontstane probleem kan worden gevonden op de volgende wijze.
2.6.
De rechtbank zal in de zaak met nummer C/03/303699 / HA RK 22-107 bij brief de betrokken huurder in de gelegenheid stellen om - indien hij dat wenst - schriftelijk (bij brief aan de rechtbank) mede te delen wat hij denkt dat van belang is bij de begroting van de door hem geleden schade als gevolg van de onteigening. Op deze wijze wordt hij in de gelegenheid gesteld schriftelijk te doen wat hij anders ter gelegenheid van de descente in die zaak mondeling had kunnen doen. De rechtbank zal deze brief vervolgens doorzenden aan de in die zaak benoemde deskundigen en partijen, waarna de deskundigen bij de opstelling van hun voorlopig oordeel/concept-rapport de aldus aangeboden informatie kunnen meenemen. In het vervolg van de (nog te starten dagvaardings)procedure kan de huurder dan desgewenst participeren zoals te doen gebruikelijk in onteigeningsprocedures als de onderhavige.
2.7.
De gemeente zal in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld, zoals hierna beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek van de [onteigenaar] af,
3.2.
veroordeelt de [onteigenaar] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eigenaar] begroot op € 877,00 (€ 314,00 aan griffierecht en 1 punt x salaris € 563,00) en aan de zijde van de overige (derde)belanghebbenden begroot op nihil,
3.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
verstaat dat de rechtbank zal zorgdragen dat in de zaak C/03/303699 / HA RK 22-107 uitvoering zal worden gegeven aan hetgeen is opgenomen onder punt 2.6.,
3.5.
verstaat dat de griffier onverwijld een afschrift van deze beschikking toezend aan degenen die in het verzoekschrift staan vermeld, alsmede aan de deskundigen die in de zaak C/03/303699 / HA RK 22-107 zijn benoemd.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op
25 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: SS