ECLI:NL:RBLIM:2022:7259

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
C/03/278357 / HA ZA 20-282
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over de verwijdering van bomen en heesters op basis van artikel 5:42 BW

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee partijen over de verwijdering van bomen en heesters. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.H. Sangers, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. Z.I.B. Heuts, met als doel de verwijdering van bepaalde bomen en heesters die zich op het perceel van de gedaagde bevinden. De rechtbank heeft op 21 september 2022 vonnis gewezen in deze zaak, die onder het civiel recht valt en is behandeld in Maastricht.

De procedure omvatte een deskundigenonderzoek, waarbij vragen aan de deskundige zijn voorgelegd over de aanwezigheid van bomen en heesters in relatie tot de kadastrale erfgrens. De deskundige heeft vastgesteld dat er zich bomen en heesters bevinden op het perceel van de gedaagde die zich binnen de afstand van 2 meter respectievelijk 50 centimeter van de erfgrens met het perceel van de eiser bevinden en jonger zijn dan twintig jaar. De rechtbank heeft de bezwaren van de gedaagde tegen het deskundigenbericht ongegrond verklaard en de conclusies van de deskundige overgenomen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde verplicht is om de met gele blesverf gemarkeerde bomen en heesters ten westen van de rode lijn te verwijderen, evenals alle andere bomen en heesters die zich in de verboden zone van artikel 5:42 lid 2 BW bevinden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gedaagde de overhangende takken van bomen en heesters die zich boven de percelen van de eiser bevinden, moet verwijderen. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 6.346,86. De rechtbank heeft een termijn van drie maanden gesteld voor de uitvoering van de werkzaamheden, met een dwangsom voor het geval de gedaagde in gebreke blijft.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/278357 / HA ZA 20-282
Vonnis van 21 september 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. R.P.H. Sangers;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. Z.I.B. Heuts.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 november 2021;
  • het deskundigenbericht van 16 februari 2022;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser] ;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 17 november 2021 zijn de volgende vragen aan de deskundige ter beantwoording voorgelegd:
Kunt u aangeven of zich bomen, heesters of heggen volgens de kadastrale erfgrens op het perceel van [gedaagde] bevinden die zich, gerekend vanaf het midden van de voet van de stam, op een afstand van minder dan 2 m, respectievelijk 50 cm bevinden van de kadastrale erfgrens met het perceel van [eiser] en die jonger zijn dan twintig jaar?
Indien dat het geval is, kunt u die bomen en/of heesters en/of heggen dan markeren en dit voor partijen en de rechtbank vastleggen?
3. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.2.
De deskundige heeft die vragen – zakelijk weergegeven – als volgt beantwoord. In antwoord op vraag 1 stelt de deskundige dat er zich bomen en heesters bevinden op het perceel van [gedaagde] op een afstand van, gerekend vanaf het midden van de voet van de stam, minder dan 2 m, respectievelijk 50 cm van de kadastrale erfgrens met het perceel van
[eiser] en die jonger dan 20 jaar zijn.
2.3.
Uit de uiteenzetting van de door hem verrichte werkzaamheden blijkt dat de deskundige vraag 2 impliciet bevestigend beantwoordt. De verrichte werkzaamheden hebben in het volgende bestaan. De erfgrens die de deskundige heeft onderzocht is 750 m lang. De erfgrens is in tweeën gedeeld, omdat er een duidelijk verschil in leeftijdsspreiding is langs de erfgrens. Op een luchtfoto van de betreffende percelen heeft de deskundige met een gele lijn het verloop van de kadastrale erfgrens aangegeven. Met een rode lijn, dwars op de gele lijn, heeft de deskundige aangegeven waar de grens loopt tussen de twee delen die door de deskundige worden onderscheiden.
2.4.
Ten westen van de rode lijn heeft de deskundige met gele blesverf de bomen gemarkeerd waarvan het midden van de stam zich binnen 2 m van de kadastrale grens bevindt én die jonger dan 20 jaar zijn. Tevens heeft de deskundige met gele blesverf de heesters gemarkeerd waarvan het midden van de stam zich binnen 50 cm vanaf de kadastrale grens bevindt én die jonger zijn dan 20 jaar.
2.5.
Ten oosten van de rode lijn heeft de deskundige met roze blesverf de bomen gemarkeerd waarvan het midden van de stam zich binnen 2 m van de kadastrale grens bevindt én die ouder dan 20 jaar zijn. Tevens heeft de deskundige met roze blesverf de heesters gemarkeerd waarvan het midden van de stam zich binnen 50 cm vanaf de kadastrale grens bevindt én die ouder zijn dan 20 jaar.
2.6.
Op plaatsen langs de kadastrale grens aan de westzijde van de meergenoemde rode lijn, waar zeer veel zaailingen en/of worteluitlopers staan, zijn zo veel mogelijk van de oudere exemplaren (wel jonger dan 20 jaar) gemarkeerd. Alle in diameter kleinere exemplaren vallen daar ook onder. Het markeren van alle exemplaren was volgens de deskundige onbegonnen werk.
2.7.
De algemeen luidende slotvraag is door de deskundige als volgt beantwoord. In het bosperceel dat ondertussen op beide kadastrale percelen aanwezig is, staan veel iepen. Er zijn veel symptomen van iepziekte waargenomen. De gemeente Maastricht en de Provincie zetten zich in om iepen in de regio te beschermen tegen iepziekte. In dat kader is het tijdig verwijderen van broedbomen het advies. Conform landelijke regelgeving dient de aannemer die de bomen verwijdert gecertificeerd te zijn voor het verwijderen en afvoeren van iepziek hout. In het bosperceel van [gedaagde] bevindt zich volgens de deskundige een zeer uitgebreide dassenburcht. Bij de uitvoering van werkzaamheden dient men rekening te houden met de Wet Natuurbescherming.
2.8.
Uit zijn conclusie na deskundigenbericht blijkt dat [eiser] geen kritiek heeft op het deskundigenbericht en dat de deskundige volgens [eiser] een zorgvuldig en gedegen onderzoek heeft uitgevoerd.
2.9.
[gedaagde] daarentegen heeft wél de nodige kritische opmerkingen bij het deskundigenbericht. Hij constateert allereerst dat de deskundige een scheidslijn heeft getrokken tussen oost en west, dit in verband met de leeftijdsspreiding, doch dat uit het deskundigenrapport niet kan worden afgeleid wat precies de leeftijdsspreiding inhoudt en hoe deze is beoordeeld. Het antwoord op de vraag aan de deskundige hoe hij deze leeftijdsspreiding heeft bepaald, te weten dat hij deze heeft bepaald door de diameter van de stam op te meten is volgens [gedaagde] niet duidelijk. Uit het rapport leidt [gedaagde] af dat de deskundige twee onderzoeksmethoden heeft toegepast. De deskundige heeft één aanwasboring verricht op een gewone es en heeft drie bomen, een Noorse esdoorn, een acacia en een fladderiep, omgezaagd. Volgens [gedaagde] heeft de deskundige door middel van die twee onderzoeksmethodes kennelijk de conclusie getrokken dat sprake is van een duidelijke leeftijdsspreiding. [gedaagde] vraagt zich echter af hoe de deskundige op basis van vier bomen kan oordelen dat sprake is van een grens tussen de leeftijdsspreiding, nu de leeftijden van de vier bomen niet ver uit elkaar liggen. De Noorse esdoorn (10 jaar oud), en de gewone es (18 jaar oud) staan aan de westzijde van de rode lijn, terwijl de acacia (16 jaar oud) en de fladderiep (24 jaar oud) aan de oostzijde daarvan staan. Daarmee kan volgens [gedaagde] niet worden gezegd dat er een duidelijk verschil in leeftijdsspreiding is.
2.10.
De rechtbank gaat aan dat bezwaar van [gedaagde] tegen het deskundigenbericht voorbij, nu daaruit niet blijkt wat dat voor consequenties heeft voor de beantwoording van de aan de deskundige voorgelegde vragen. Kennelijk is het verschil in leeftijdsspreiding niet dat er aan één zijde van de rode lijn alleen maar oude bomen staan en andere zijde alleen maar jonge, doch dat aan één zijde daarvan veel meer oude dan jonge bomen staan, zodat het efficiënter is alleen de jonge bomen te markeren, en aan de andere zijde van de rode lijn veel meer jonge dan oude bomen staan, zodat het efficiënter is alleen maar de oude bomen te markeren.
2.11.
Verder heeft [gedaagde] , op grond van het feit dat uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat het van belang is om de groeisnelheid te bepalen, tegen het deskundigenbericht aangevoerd dat het antwoord op de vraag of deze meer toelichting kan geven over de groeisnelheid van een boom, meer in het bijzonder of het mogelijk is dat bepaalde omstandigheden, zoals de mate van zonlicht en de plaats van een boom een rol kunnen spelen bij de groeisnelheid van een boom, zodat deze per boom kan verschillen, niet duidelijk is.
2.12.
De deskundige heeft geantwoord dat de groeisnelheid onder invloed van veel factoren per individu kan verschillen. Langs de erfgrens die de deskundige heeft beoordeeld zijn veel factoren voor alle individuen gelijk. De deskundige heeft verder geantwoord dat hij van vier soorten de groeisnelheid heeft bepaald en dat hij deze gelijk acht voor alle individuen van dezelfde soort langs de hele erfgrens.
2.13.
[gedaagde] acht dit antwoord van de deskundige onduidelijk en verwarrend, omdat enerzijds wordt aangegeven dat de groeisnelheid per individu afhangt van verschillende factoren, zonder dat wordt aangegeven welke factoren dat zijn, terwijl anderzijds wordt aangegeven dat de factoren voor veel individuen gelijk zijn. Er wordt volgens [gedaagde] niet aangegeven welke factoren precies een rol spelen die gelijk zijn geweest voor alle individuen van dezelfde soort langs de gehele grens.
2.14.
Ook dit bezwaar van [gedaagde] tegen het deskundigenbericht wordt verworpen. Van de door [gedaagde] gesignaleerde tegenstrijdigheid is geen sprake: de deskundige heeft willen aangeven dat in het
algemeende groeisnelheid onder invloed van vele factoren per individu kan verschillen, doch dat
in dit gevalde factoren die de groeisnelheid beïnvloeden voor alle individuen gelijk zijn. Het is derhalve klaarblijkelijk niet noodzakelijk om die factoren verder in het onderzoek en de conclusies daarvan te betrekken. Dat de deskundige die factoren niet heeft genoemd, is daarom niet relevant en doet niet af aan de bruikbaarheid van het rapport van de deskundige.
2.15.
Het derde bezwaar dat [gedaagde] tegen het deskundigenbericht naar voren heeft gebracht, betreft het feit dat de deskundige niet is ingegaan op de heggen. De deskundige heeft vermeld dat aan de oostzijde van de grens alleen bomen zijn aangetroffen en dat aan de westgrens bomen en heesters zijn aangetroffen. De deskundige is volgens [gedaagde] echter niet ingegaan op heggen die zich volgens de kadastrale erfgrens op het perceel van [gedaagde] bevinden en die zich gerekend vanaf het middel van de voet van de stam op een afstand van minder dan 2 m, respectievelijk 50 cm bevinden van de kadastrale grens met het perceel van [eiser] en die jonger zijn dan 20 jaar. Daarmee heeft de deskundige geen volledig antwoord gegeven op de eerste aan hem voorgelegde vraag.
2.16.
Ook dit bezwaar tegen het deskundigenbericht moet worden gepasseerd. Dat de deskundige niet is ingegaan op de (aanwezigheid van) heggen, heeft klaarblijkelijk te maken met het feit dat de deskundige heeft geconstateerd dat er geen heggen aanwezig zijn. In antwoord op vraag 1 stelt de deskundige immers: “
Er zijn geen heggen aangetroffen.” De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van die constatering van de deskundige te twijfelen. [gedaagde] heeft zijn stelling dat er wél heggen aanwezig waren ook niet onderbouwd.
2.17.
Als laatste bezwaar tegen het deskundigenbericht voert [gedaagde] aan dat daarin niet wordt uitgelegd waarom uitlopers van een individu moeten worden gemarkeerd, terwijl dit wel van belang is voor de vraag welke bomen, heesters en heggen precies jonger zijn dan 20 jaar. Onduidelijk is volgens [gedaagde] of de deskundige al dan niet onderzoek heeft gedaan naar zogenaamde jonge uitlopers. Dit is volgens [gedaagde] onduidelijk omdat de deskundige in zijn conceptbericht het woord “uitlopers” heeft gebruikt, terwijl hij dat woord in het definitieve rapport heeft vervangen door de woorden “zaailingen en/of worteluitlopers.” Kennelijk kan daartussen onderscheid worden gemaakt, aldus [gedaagde] . Of de deskundige al dan niet onderzoek heeft gedaan naar jonge uitlopers is volgens [gedaagde] niet duidelijk. In onderdeel 5 van het deskundigenbericht is vermeld dat onderzoek is gedaan naar de leeftijd van het individu, maar niet naar jonge uitlopers, terwijl in bijlage 1 van het deskundigenbericht wordt verwezen naar een “uitloper.” Indien en voor zover daarmee wordt gedoeld op een zaailing of worteluitloper is onduidelijk wat daar precies mee wordt bedoeld en hoe deze uitloper van invloed kan zijn op de leeftijd van het individu.
2.18.
De rechtbank ontgaat de relevantie van dit bezwaar. Uit het bericht van de deskundige begrijpt de rechtbank dat aan de westzijde van de rode lijn veel zaailingen en/of worteluitlopers staan en dat zo veel mogelijk van de oudere (doch minder van 20 jaar oude) exemplaren zijn gemarkeerd. Het markeren van alle bomen en heesters jonger dan 20 jaar is volgens de deskundige onbegonnen werk. De rechtbank begrijpt uit het rapport dat aan de westzijde van de rode lijn alle zich in de verboden zone van artikel 5:42 lid 2 BW bevindende bomen en heesters die níet met gele verf zijn gemarkeerd en dunner zijn dan de gemarkeerde bomen en heesters ook moeten worden verwijderd.
2.19.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat de deskundige zijn conclusies begrijpelijk en voldoende heeft gemotiveerd en dat de bezwaren van [gedaagde] daartegen ongegrond zijn. Derhalve neemt de rechtbank deze conclusies over. Dat leidt tot het volgende.
2.20.
De rechtbank concludeert dat de met gele blesverf gemarkeerde bomen en heesters ten westen van de meerbedoelde rode lijn door [gedaagde] moeten worden gerooid, omdat ten aanzien van deze bomen en heesters moet worden geoordeeld dat deze in strijd met het bepaalde in artikel 5:42 lid 2 BW op het perceel van [gedaagde] aanwezig zijn en het recht van [eiser] om verwijdering daarvan te vorderen niet is verjaard. Ook gerooid moeten worden ten westen van de rode lijn alle zich in de verboden zone van artikel 5:42 lid 2 BW bevindende bomen en heesters die níet met gele verf zijn gemarkeerd en dunner zijn dan de gemarkeerde bomen en heesters.
2.21.
Verder concludeert de rechtbank dat de
niétmet roze blesverf gemarkeerde bomen en heesters ten oosten van de meerbedoelde rode lijn door [gedaagde] moeten worden gerooid, omdat ten aanzien daarvan moet worden geoordeeld dat deze in strijd met het bepaalde in artikel 5:42 lid 2 BW op het perceel van [gedaagde] aanwezig zijn en het recht van [eiser] om verwijdering daarvan te vorderen niet is verjaard.
2.22.
Ten aanzien van de opmerking van [gedaagde] dat hij alleen de overhangende takken van bomen en heesters (individuen) zal snoeien die jonger dan 20 jaar zijn, mits die bomen en heesters (individuen) gemarkeerd zijn met gele blesverf, en niet bomen en heesters zal snoeien die met roze blesverf zijn gemarkeerd of die helemaal niet zijn gemarkeerd met gele blesverf, overweegt de rechtbank het volgende.
2.23.
De rechtbank begrijpt dat de opmerking van [gedaagde] alleen ziet op de overhangende takken van de nader door hem omschreven bomen en heesters. Ten aanzien van de overhangende takken overweegt de rechtbank dat álle overhangende takken door [gedaagde] dienen te worden verwijderd. Of de bedoelde takken behoren tot bomen en heesters die zich binnen de in artikel 5:42 lid 2 BW bedoelde zone bevinden is immers niet relevant voor de beantwoording van de vraag of verwijdering van overhangende takken kan worden gevorderd. Verjaring van het recht om verwijdering van de overhangende takken te vorderen is evenmin aan de orde, omdat het recht om verwijdering van overhangende takken te vorderen niet kan verjaren.
2.24.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord aangevoerd dat als hij veroordeeld wordt om de gevorderde werkzaamheden te verrichten een termijn van drie weken onredelijk kort is voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Gelet op de omvang van de werkzaamheden zal de rechtbank niet een termijn drie weken maar een termijn van drie maanden hanteren.
2.25.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,96;
- griffierecht € 937,00;
- kosten deskundigen € 3.617,90;
- salaris advocaat €
1.689,00(3,0 punten × tarief € 563,00);
Totaal € 6.346,86.
2.26.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna is bepaald.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis:
- de door de deskundige met gele blesverf gemarkeerde bomen en heesters ten westen van de meerbedoelde rode lijn te verwijderen en verwijderd te houden,
- ten westen van de meerbedoelde rode lijn alle zich in de verboden zone van artikel 5:42 lid 2 BW bevindende bomen en heesters die níet met gele blesverf zijn gemarkeerd en dunner zijn dan de gemarkeerde bomen en heesters, te verwijderen en verwijderd te houden,
op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [gedaagde] in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,--;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de door de deskundige
niétmet roze blesverf gemarkeerde bomen en heesters ten oosten van de meerbedoelde rode lijn te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [gedaagde] in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,--;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de boven de percelen van [eiser] overhangende takken te verwijderen tot aan de kadastrale grens en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [gedaagde] in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,--;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de doorschietende wortels van bomen en heesters op het bosperceel van [gedaagde] die zich bevinden in de percelen van [eiser] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat [gedaagde] in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,--;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [eiser] begroot op € 6.346,86;
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening;
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT