ECLI:NL:RBLIM:2022:7133

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
03.326831.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes op school door een minderjarige en de gevolgen daarvan

Op 20 september 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die op 29 november 2021 in Weert een medeleerling heeft bedreigd met een mes. De verdachte toonde het mes op bedreigende wijze aan het slachtoffer en drukte de punt ervan tegen diens lichaam. Daarnaast had de verdachte een keukenmes voorhanden en beledigde hij twee politieagenten met kwetsende woorden toen zij hem aanspraken. Tijdens de zittingen op 3 mei en 6 september 2022 zijn de verdachte, zijn raadsman, de officier van justitie, de moeder van de verdachte, en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg Limburg gehoord. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging met het mes en het voorhanden hebben van het mes bewezen konden worden, maar sprak de verdachte vrij van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking had op het drukken van het mes tegen het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder deelname aan jeugdreclassering en behandeling. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn psychische problemen en het advies van deskundigen. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van € 550,00, maar de rechtbank kende € 300,00 toe, te vermeerderen met wettelijke rente, en stelde Bureau Jeugdzorg Limburg aansprakelijk voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd, jeugdstrafrecht
Parketnummer : 03.326831.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2008,
ingeschreven in het BRP op de [adres 1] ,
verblijvende te [adres 2] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 3 mei 2022 en 6 september 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn op beide zittingen verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Tevens zijn gehoord de moeder van de verdachte, de voogd van de verdachte Bureau Jeugdzorg Limburg, tevens vertegenwoordiger van de jeugdreclassering.
Verder is verschenen mevrouw [naam 1] , de moeder van de benadeelde partij
[slachtoffer] , bijgestaan door de heer [naam 2] van Slachtofferhulp Nederland.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: op 29 november 2021 te Weert, [slachtoffer] heeft bedreigd door hem een mes te tonen en de punt van het mes tegen de borst/lichaam van die [slachtoffer] te zetten/drukken;
Feit 2: op 29 november 2021 in Weert als minderjarige een keukenmes voorhanden heeft gehad;
Feit 3: op 29 november 2021 in Weert, twee politieagenten heeft beledigd door tegen hen te zeggen: “Kankerlijers” en/of “kankerjoden”.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met uitzondering van het in feit 1 tenlastegelegde drukken/zetten van het mes op de borst/lichaam van het slachtoffer.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Ieder bewijsmiddel wordt slechts gebruikt voor het feit waarop het in het bijzonder betrekking heeft.
De opsomming van de bewijsmiddelen:
Feit 1:
- De verklaring van aangever [slachtoffer] ; [2]
- De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 3 mei 2022 [3] ;
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte (de punt van) het mes op/tegen de borst, in ieder geval op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gezet/gedrukt. Tegenover de ontkenning van de verdachte en het ontbreken van enige schade aan de jas en/of borst van de aangever, is de verklaring van de aangever onvoldoende om dit onderdeel bewezen te verklaren.
De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel partieel vrijspreken.
Feit 2:
- De bevindingen van de verbalisant [4] ;
- De kennisgeving van inbeslagneming; [5]
- De bevindingen van de verbalisant [6] ;
- De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 3 mei 2022 [7] ;
Feit 3:
- De bevindingen van de verbalisant [8] ;
- De functie van verbalisant [naam 3] , hoofdagent [9] ;
- De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 3 mei 2022 [10] ;
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1:
op 29 november 2021 in de gemeente Weert [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (op korte afstand) die [slachtoffer] een mes te tonen;
Feit 2:
op 29 november 2021 in de gemeente Weert een wapen van categorie IV onder 7, te weten een (keuken)mes, voorhanden heeft gehad, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
Feit 3:
op 29 november 2021 in de gemeente Weert opzettelijk politieambtenaren, te weten [naam 4] en [naam 5] , beiden hoofdagent bij politie Eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Kankerlijers", en "kankerjoden";
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid van de Wet Wapens en munitie.
Feit 3:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De GZ-psycholoog drs. [naam 6] heeft over de geestvermogens van de verdachte op
1 maart 2022 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport beschreven bevindingen en het daarin opgenomen advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 jeugddetentie, waarvan 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf moeten de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals de jeugdreclassering die heeft geadviseerd. Verder zal de verdachte zich moeten houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering in het kader van het ITB-HKA traject.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte andere keuzes maakt dan degene die het voor het zeggen hebben. De verdachte heeft behandeling nodig. Die behandeling moet vooral gezocht worden in het civiele kader, waar meer mogelijkheden voorhanden zijn. De verdachte weet dat die mogelijkheid, van civielrechtelijke consequenties, om de hoek komt kijken als hij zich niet aan de bijzondere voorwaarden gaat houden die de rechtbank zal vaststellen. De raadsman heeft verzocht om de gevorderde werkstraf, die op zich goed is voor de verdachte, te matigen tot 80 uren werkstraf. Een langdurige werkstraf zou het schoolbezoek en de hulpverleningstrajecten die de verdachte door de jeugdreclassering worden aangereikt, kunnen doorkruisen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van het slachtoffer [slachtoffer] met een mes. De verdachte heeft het mes meegenomen naar school, aan een medeleerling – deze [slachtoffer] - op bedreigende wijze getoond en hier in de klas vergaande uitspraken over gedaan. Als de verdachte door twee verbalisanten wordt aangesproken, scheldt de verdachte hen op beledigende wijze uit met de woorden ‘kankerlijers’ en ‘kankerjoden’. Dit gedrag van de nog zeer jonge verdachte baart de rechtbank ernstige zorgen. Scholieren moeten zich op school veilig kunnen voelen, zonder dat zij door andere scholieren worden bedreigd, al zeker niet met een mes. Het nog heel jonge slachtoffer kwam pas later tot besef van wat er allemaal had kunnen gebeuren, is tot op de dag van vandaag bang, voelt zich onveilig en heeft het gevoel dat hij steeds over zijn schouder moet kijken. Dit gevoel heeft invloed gehad op zijn schoolresultaten.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft rekening gehouden met de inhoud van het uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 augustus 2022 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het hiervoor genoemde psychologisch onderzoek Pro Justitia van drs. [naam 6] , GZ-psycholoog, waaruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een depressieve stoornis en een andere gespecificeerde psychotrauma- of stress gerelateerde stoornis Dit speelde ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte.
De deskundige stelt dat stoornissen een wezenlijke invloed hebben gehad op de gedragingen en mogelijkheden van de verdachte. De gedragingen zijn (deels) beïnvloed door de gestelde stoornissen. De realiteitsbeleving is echter nooit volledig noch deels afwezig geweest. De verdachte was zich bewust van zijn strafbare handelingen.
De deskundige adviseert de rechtbank om de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen
.Het risico op recidive wordt door de deskundige als hoog getaxeerd.
De deskundige adviseert de rechtbank, gelet op de combinatie van de gestelde stoornissen en de problemen van de verdachte, een (poli)klinische behandeling op te leggen, die zich in eerste instantie richt op het (vroegkinderlijk)trauma en de daaruit ontstane hechtingsproblemen (c.q. bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken). Een interventie die zich richt op de combinatie van deze problemen is (forensische) schematherapie. Dit wordt binnen verschillende poliklinische GGZ-instellingen geboden. Het is daarnaast belangrijk dat de verdachte in een trauma-sensitief en tevens begrenzende en structurerende (gedragstherapeutische) setting verblijft waarbij duidelijke regels en afspraken gelden. Het eerste om tegemoet te komen aan de therapeutische doelen, het tweede om de ingezette antisociale ontwikkeling te kunnen ombuigen.
De deskundige adviseert de geïndiceerde interventie als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 30 maart 2022. De Raad adviseert de rechtbank, met inachtneming van het rapport van de GZ-psycholoog om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden dat:
  • de verdachte meewerkt aan een plaatsing in een (poli)klinische behandelsetting zoals de Catamaran of de MiKX of een soortgelijke instelling;
  • dat de minderjarige meewerkt aan de nodig geachte hulpverlening.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het briefrapport van de jeugdreclassering van 5 september 2022. De jeugdreclassering rapporteert dat de geplande behandeling binnen De Catamaran niet tot stand is gekomen omdat de verdachte zich daaraan onttrok. Met de verdachte en met instemming van moeder is vervolgens gekeken naar een ambulante behandeling, waarvoor de verdachte nu wel gemotiveerd is. Er heeft een kennismakingsgesprek met een begeleider/behandelaar plaatsgevonden en de behandeling kan op korte termijn gestart worden. De jeugdreclassering adviseert de rechtbank, anders dan de Raad, om aan de verdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en dat de verdachte mee moet werken aan de behandeling en woonsetting zoals de jeugdreclassering nodig acht.
De jeugdreclassering heeft op de zitting nog aangevoerd dat de verdachte naar een normale school wil. In Heerlen kan dat echter niet. Tegen de verdachte wordt wel gezegd dat hij weer snel naar school moet gaan. De behandeling van de verdachte wordt gedaan door een behandelaar van Hilzijn. Daarnaast zal, als stok achter de deur, een civielrechtelijke voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdzorg worden aangevraagd. Ook moet als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat de verdachte meewerkt aan Multiple Systeem Therapie (MST). Gezien de ernst van de feiten is het opleggen van het ITB-HKA traject wenselijk.
De straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met verschillende belangen die een rol spelen. Aan de ene kant moet recht worden gedaan aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en aan de andere kant moet rekening worden gehouden met de persoon van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een afdoening die voorkomt dat de verdachte opnieuw de fout in gaat.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), zoals die gelden voor dit soort feiten.
De rechtbank zal, alles overwegend, aan de verdachte opleggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank zal het advies van de jeugdreclassering over de in te zetten hulpverlening volgen en zal aan het voorwaardelijk gedeelte van de werkstraf als bijzondere voorwaarde opleggen, dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. De rechtbank is van oordeel dat de begeleiding vanuit jeugdreclassering gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd intensief moet zijn en om die reden plaats moet vinden in het kader van het ITB-HKA traject. De rechtbank vindt het in het belang van een goede verdere ontwikkeling van de verdachte, dat hij de door de jeugdreclassering geadviseerde hulp krijgt en zal daarom als bijzondere voorwaarden opleggen, dat de verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan MST en meewerkt aan een ambulante behandeling bij Hilzijn, of een soortgelijke instelling. Indien de jeugdreclassering van mening is dat een andersoortige ambulante behandeling voor de verdachte noodzakelijk is, zal de verdachte daar ook aan mee moeten werken.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] wonende te Weert vordert een immateriële schadevergoeding van € 550,00 ter zake van feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen zoals is verzocht.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd tot een bedrag van € 300,00. Het gevorderde bedrag van € 550,00 acht de raadsman gelet op de gelijke gevallen, aan de hoge kant. De benadeelde partij heeft ook niet onderbouwd door welke instantie hij wordt begeleid.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte schade is toegebracht.
De rechtbank schat de door de benadeelde partij geleden immateriële schade op het niet betwiste bedrag van € 300,00.
In artikel 6:169 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat voor schade, aan een derde toegebracht door een als een doen te beschouwen gedraging van een kind dat nog niet de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt, en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, is degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind uitoefent, aansprakelijk.
De verdachte was op het moment van het plegen van het bewezenverklaarde feit 1 nog geen 14 jaar. Dit betekent dat, nu de verdachte onder voogdij staat, Bureau Jeugdzorg Limburg, aansprakelijk is voor de door de verdachte aangerichte schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2021 en bepalen dat Bureau Jeugdzorg Limburg daarvoor aansprakelijk is.

8.Het beslag

Het in beslag genomen mes in wit foedraal is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu met dit mes het feit is begaan
.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 267, 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die hem door Bureau Jeugdzorg Limburg worden gegeven, de eerste zes maanden in het kader van het ITB-HKA traject;
de verdachte moet meewerken aan een ambulante behandeling door Hilzijn, of een soortgelijke instelling;
de verdachte moet meewerken aan een andersoortige ambulante behandeling die door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
e verdachte moet meewerken aan MST;
  • geeft de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] , wonende te Weert, gedeeltelijk toe;
  • bepaalt dat de wettelijk vertegenwoordiger van de verdachte, Bureau Jeugdzorg Limburg, gehouden is tot betaling aan de benadeelde partij, van een bedrag van
  • veroordeelt Bureau Jeugdzorg Limburg in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer het volgende in beslag genomen voorwerp:
- een keukenmes in wit foedraal.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter, mr. M.A. Teeuwissen en mr. M. Landsman, rechters, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 september 2022.
Mr. M. Landsman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
T.a.v. feit 1:
hij, op of omstreeks 29 november 2021 in de gemeente Weert [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (op korte afstand) die [slachtoffer] een mes te tonen en/of (de punt van) dat mes op/tegen de borst, in ieder geval op/tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te zetten/drukken;
T.a.v. feit 2:
hij, op of omstreeks 29 november 2021 in de gemeente Weert een wapen van categorie IV onder 7, te weten een (keuken)mes, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
T.a.v. feit 3:
hij, op of omstreeks 29 november 2021 in de gemeente Weert opzettelijk een ( of meer) (politie)ambtena(a)r(en), te weten [naam 4] en/of [naam 5] , beiden hoofdagent bij politie Eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "Kankerlijers", en/of "kankerjoden", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie-eenheid Limburg, basisteam Weert, proces-verbaalnummer PL2341-2021187601, gesloten op 13 december 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 33.
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina’s 6 tot en met 9.
3.Proces-verbaal van de terechtzitting van 3 mei 2022.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 4 en 5.
5.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina 33.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 13 tot en met 19.
7.Proces-verbaal van de terechtzitting van 3 mei 2022.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 4 en 5.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 11.
10.Proces-verbaal van de terechtzitting van 3 mei 2022.