ECLI:NL:RBLIM:2022:7132

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
8759667 CV EXPL 20-4630
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkorting en onvoorziene omstandigheden in de horeca tijdens de coronapandemie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vastgoedeigenaar en Heineken Nederland B.V. over huurkorting in verband met de coronamaatregelen. De kantonrechter heeft op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een procedure die voortvloeit uit eerdere préjudiciële vragen aan de Hoge Raad over huurkorting wegens onvoorziene omstandigheden. De eiser, die eigenaar is van een cafépand dat aan Heineken is verhuurd, vordert een verklaring voor recht dat Heineken niet bevoegd was om huurkorting door te berekenen aan hem. Heineken had in april en mei 2020 huur kwijtgescholden aan haar onderhuurders vanwege de coronamaatregelen, maar de eiser is van mening dat deze kwijtschelding niet rechtmatig was en dat hij recht heeft op terugbetaling van de huurkorting.

De kantonrechter oordeelt dat de sluiting van de horeca als gevolg van de coronamaatregelen een onvoorziene omstandigheid is die kan leiden tot huurprijsvermindering. Echter, de rechter stelt vast dat Heineken als huurder niet voldoet aan de voorwaarden om aanspraak te maken op huurprijsvermindering, omdat zij niet direct afhankelijk is van de komst van publiek. De rechter concludeert dat de vordering van de eiser tot terugbetaling van de huurkorting toewijsbaar is, terwijl de vorderingen van Heineken in reconventie worden afgewezen. Heineken wordt veroordeeld tot betaling van de huurkorting en proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8759667 \ CV EXPL 20-4630
Vonnis van de kantonrechter van 31 augustus 2022
in de zaak van:
[eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,
wonend te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie, gemachtigde mr. H.T.J. Janssen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEINEKEN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Zoeterwoude,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, gemachtigde mr. J.A.M.G. Vogels.
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Op 31 maart 2021 zijn in deze zaak bij tussenvonnis préjudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. Na conclusie van de procureur-generaal van 30 september 2021 heeft de Hoge Raad bij arrest van 24 december 2021 de préjudiciële vragen beantwoord. Daarop heeft eerst [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geconcludeerd en daarna Heineken. Heineken heeft bij die gelegenheid tevens haar eis in reconventie gewijzigd. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft zich vervolgens uitgelaten over die gewijzigde eis. Daarna is de zaak voor vonnis gesteld.
1.2. Ten behoeve van de leesbaarheid zal eerst bij inleiding een zodanige samenvatting van het geschil worden gegeven dat het kan worden gelezen en begrepen zonder kennis te hoeven nemen van het tussenvonnis van 31 maart 2021.
2. Inleiding
2.1. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is vastgoedeigenaar van een aantal panden in Roermond. In twee ervan exploiteert hij hotels. In enkele andere een café. Eén ervan [adres] verhuurt hij sedert 1 januari 2009 aan Heineken voor (in 2020) € 2.020 per maand (steeds exclusief BTW). Heineken verhuurt dit weer door als Café [naam café] in combinatie met de verplichting aan de caféhouder om haar dranken af te nemen.
2.2. Teneinde de verspreiding van het coronavirus terug te dringen is vanaf 15 maart 2020 een zogenaamde lock down ingesteld, krachtens welke onder andere cafés gedwongen moesten sluiten. Die sluiting duurde tot 1 juni 2020. Heineken bezit in Nederland 130 eigen café panden en huurt er 600, die ze weer doorverhuurt. Aan haar onderhuurders heeft Heineken ergens eind april 2020 (ongedateerd) een brief gestuurd waarin ze aangeeft dat uit coulance de huur over april en mei 2020 wordt kwijtgescholden waarbij Heineken één maand zal dragen en de pandeigenaar de andere maand. Aan de pandeigenaren schrijft Heineken dat zij de kwijtschelding over één maand met de pandeigenaren wil verrekenen. Op die manier betaalt Heineken uiteindelijk één maand huur niet.
2.3. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is het daar niet mee eens en begint de procedure. Daarin vordert hij een verklaring voor recht dat Heineken niet bevoegd was om de aan café [naam café] verstrekte huurkorting van een maand aan hem door te berekenen en dat Heineken dat bedrag dus terug moet betalen. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] kan zich best voorstellen dat tussen Heineken en café [naam café] sprake was van onvoorzienbare omstandigheden, maar vindt deze in dit geval niet aan de orde omdat primair die kwijtschelding onverplicht en zonder verzoek is verleend. Subsidiair stelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] dat er onverplicht en zonder enig onderzoek naar de nood in concreto, meer kwijtschelding is verleend dan op basis van de jurisprudentie maximaal ‘noodzakelijk’ was (de helft van het omzetverlies). [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ziet niet in waarom hij ook in dat meerdere zou moeten meedelen. Daarnaast wijst hij op de riante financiële positie van Heineken (ook ten opzichte van hemzelf) die aan het verleggen van door Heineken verleende huurkorting in de weg staat.
2.4. Heineken vordert afwijzing van de vordering. Zij stelt primair dat de sluiting van de horeca als een gebrek is aan te merken dat haar het recht verleende om de helft van de door haar aan Café [naam café] verleende korting aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in rekening te brengen. Subsidiair (in reconventie) mocht Heineken haar huur over april en mei 2020 wegens onvoorziene omstandigheden in elk geval met 50% verminderen.
2.5. In de conclusie na de préjudiciële beslissing heeft Heineken haar eis vermeerderd door de formule van de Hoge Raad volledig op haar eigen omzetverlies toe te passen over de hele periode dat de corona crisis duurde (15 maart 2020 – 25 februari 2022). Daarbij betrekt Heineken niet alleen de twee maanden niet ontvangen huur (over de 5 maanden lock down daarna heeft Heineken geen enkele huurkorting meer verleend), maar ook over de mindere drankomzet die in die periode is gerealiseerd (€ 50.878 in plaats van€ 126.818). Hoewel Heineken geen TVL heeft aangevraagd, berekent zij fictief welk deel daarvan aan huur zou zijn toe te rekenen, waarna de helft van haar omzetverlies uitkomt op € 10.197. Minus de al door Heineken zelf ingehouden korting van € 2.020 vordert Heineken in reconventie over de periode maart 2020 tot en met december 2021 een korting toe te kennen van € 8.177.
2.6. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] verzet zich tegen de wijziging van de vordering. De oorspronkelijke vordering was voorwaardelijk, terwijl de ingestelde onvoorwaardelijk is. De grondslag van de gewijzigde vordering wijkt volledig af van de oorspronkelijke.
2.7. Andere stellingen en weren zullen, evenals het préjudiciële oordeel van de Hoge Raad, voor zover nodig hierna in de beoordeling verder uitgewerkt worden.
3. Beoordeling
3.1. De kernvraag in deze procedure is of Heineken als huurder van een cafépand waarin tijdens de coronapandemie niet of verminderd omzet kon worden gerealiseerd, beroep kan doen op huurprijsvermindering uit hoofde van onvoorziene omstandigheden. De kantonrechter beantwoordt deze vraag als volgt.
3.2. De derde préjudiciële vraag in het vonnis van 31 maart 2021 geformuleerde vraag luidde (geparafraseerd) of de als gevolg van de coronacrisis van overheidswege opgelegde sluiting van de horeca beschouwd dient te worden als een onvoorziene omstandigheid die tot huurprijsvermindering kan leiden. De Hoge Raad antwoordt als volgt (rechtsoverweging 3.2.6):
“De omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is bij een huurovereenkomst gesloten voor 15 maart 2020, behoudens concrete aanwijzingen voor het tegendeel, een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in art. 6:258 BW op grond waarvan de rechter de huurovereenkomst kan aanpassen door de huurprijs te verminderen”.
Na vervolgens als uitgangspunt te geven (in rechtsoverweging 3.3.2) dat het netto omzetverlies (met inachtneming dus van de door de overheid verstrekte tegemoetkoming vaste lasten (TVL)) gelijk tussen de huurder en de verhuurder wordt verdeeld, formuleert de Hoge Raad daarop in rechtsoverweging 3.3.3. de volgende afwijkingsmaatstaf:
“De in art. 6:258 lid BW bedoelde redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat op grond van omstandigheden gelegen in bijvoorbeeld de hoedanigheid van een huurder of verhuurder of de financiële positie van een der partijen, wordt afgeweken van de hiervoor in 3.3.2 bedoelde gelijke verdeling van het nadeel”.
3.3 Het in deze zaak bepalend criterium waaraan Heineken als huurder niet voldoet, is dat zij als huurder/ onderverhuurder 'voor haar omzet afhankelijk is van de komst van publiek'. Heineken is namelijk voor haar omzet afhankelijk van het ontvangen van huur en van of haar huurder haar producten verkoopt. De denkbare tegenwerping dat Heineken indirect wel afhankelijk is van de komst van publiek, namelijk via haar huurder, gaat niet op omdat het de kring van gerechtigden zou uitbreiden ten opzichte van de geformuleerde groep. Een extra reden om dat niet te doen, is dat de Hoge Raad het criterium kort en bondig formuleert en deze compactheid rechtvaardigt om elk woord daarin precies te wegen. Dat de Hoge Raad de kring van gerechtigden beperkt wil houden, komt ook daarin tot uitdrukking dat zelfs als de voorwaarden zijn vervuld, er nog steeds concrete aanwijzingen voor het tegendeel kunnen zijn die aan het aannemen van een onvoorziene omstandigheid in de weg staan. Tenslotte mag aangenomen worden dat de Hoge Raad zich in deze casus bewust was dat Heineken in strikte zin als huurder niet afhankelijk was van de komst van publiek, maar is daarin door de Hoge Raad kennelijk geen aanleiding gezien om ruimer of anders te formuleren.
3.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot terugbetaling van de verrekende huurkorting ad € 2.444,54 toewijsbaar is. De gevorderde verklaring voor recht dat Heineken op straffe van dwangsommen niet mag overgaan tot nieuwe verrekeningen, wordt afgewezen nu niet is gebleken dat Heineken dat voornemen heeft. De gevorderde 'echte' proceskosten worden afgewezen. In plaats daarvan zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten wel toegewezen worden. Overeenkomstig het standaardtarief worden deze bepaald op € 366,81 De vorderingen van Heineken in reconventie, waarin uitgegaan wordt van een nog hogere huurkorting, zullen worden afgewezen.
3.5. Heineken zal worden veroordeeld tot een bijdrage in de proceskosten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in conventie en in reconventie. Naast het griffierecht van€ 236,00 en explootkosten van € 106,47 worden de salariskosten als volgt bepaald. Uitgegaan wordt van het standaardtarief per proceshandeling van € 218 dat hoort bij vorderingen tussen de € 2.500 en € 3.750.
Proceshandelingen in reconventie worden half geteld. Het aantal proceshandelingen is te bepalen op 5 (dagvaarding, antwoord in reconventie (half), mondelinge behandeling (1,5), akte (half). conclusie na arrest en akte uitlating vermeerdering eis (half)), zodat de salariskosten worden bepaald op € 1.090,00. De totale proceskosten zijn dan € 1.432.47,
4. Beslissing
De kantonrechter:

In conventie

4.1.
veroordeelt Heineken tot betaling aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van € 2.444,54 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de momenten van inhouding door Heineken op de huur tot aan het moment van algehele voldoening.
4.2.
veroordeelt Heineken tot betaling aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van € 366;81 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 september 2020 tot aan de dag van algehele voldoening,

In reconventie

4.3.
wijst de vordering af,

In conventie en in reconventie

4.4.
veroordeelt Heineken tot betaling aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van € 1.432,47 aan proceskosten binnen 14 dagen na heden, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de 15e dag na heden tot aan de dag van algehele voldoening,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken.