ECLI:NL:RBLIM:2022:7124

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
C/03/289973 / HA ZA 21-150
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nabetaling van vergoedingen voor jeugdhulpverlening door Mutsaersstichting aan gemeenten in Zuid-Limburg

In deze zaak vordert de Mutsaersstichting, een zorgaanbieder in de jeugdhulpverlening, betaling van een bedrag van € 1.227.852,57 van de gemeenten Maastricht, Meerssen, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Sittard-Geleen, Stein, Beek, Beekdaelen, Brunssum, Heerlen, Landgraaf, Kerkrade en Simpelveld. De vordering is gebaseerd op de stelling dat de gemeenten te weinig hebben betaald voor de jeugdzorg die in de jaren 2015 en 2016 is geleverd, als gevolg van te laag vastgestelde tarieven. De gemeenten hebben de vordering afgewezen, met als argument dat de Mutsaersstichting niet de juiste historische gegevens heeft aangeleverd voor de bepaling van de tarieven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Mutsaersstichting in 2014 een spreadsheet heeft ingediend met financiële gegevens, maar dat de gemeenten er vanuit gingen dat de tarieven gebaseerd zouden zijn op de gegevens van 2014. De rechtbank oordeelt dat de Mutsaersstichting niet kan bewijzen dat er een afwijkend referentiejaar is overeengekomen en dat de gemeenten terecht de tarieven hebben vastgesteld op basis van de gegevens van 2014. De rechtbank heeft de vordering van de Mutsaersstichting afgewezen en geoordeeld dat de Mutsaersstichting boetes verschuldigd is voor het niet aanleveren van de juiste gegevens. De rechtbank heeft de gemeenten veroordeeld tot intrekking van twee van de opgelegde boetes, maar Mutsaersstichting is verantwoordelijk voor de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/289973 / HA ZA 21-150
Vonnis van 14 september 2022
in de zaak van
de stichting
MUTSAERSSTICHTING,
gevestigd te Venlo,
eiseres,
advocaat mr. J.J. Rijken;
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MAASTRICHT,
zetelend te Maastricht;
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MEERSSEN,
zetelend te Meerssen;
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EIJSDEN-MARGRATEN,
zetelend te Margraten, gemeente Eijsden-Margraten;
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GULPEN-WITTEM,
zetelend te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem;
5. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VAALS,
zetelend te Vaals;
6. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VALKENBURG AAN DE GEUL,
zetelend te Valkenburg aan de Geul;
7. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SITTARD-GELEEN,
zetelend te Sittard, gemeente Sittard-Geleen;
8. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE STEIN,
zetelend te Stein;
9. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BEEK,
zetelend te Beek;
10. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BEEKDAELEN,
zetelend te Nuth, gemeente Beekdaelen;
11. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BRUNSSUM,
zetelend te Brunssum;
12. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEERLEN,
zetelend te Heerlen;
13. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LANDGRAAF,
zetelend te Landgraaf;
14. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE KERKRADE,
zetelend te Kerkrade;
15. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SIMPELVELD,
zetelend te Simpelveld,
gedaagden,
advocaat mr. J.T.J. Gorissen.
Partijen zullen hierna Mutsaersstichting en de gemeente Maastricht c.s. genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte inbrenging producties van Mutsaersstichting, met producties 1 t/m 40;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 43;
  • de bij schrijven van 25 maart 2022 door Mutsaersstichting opnieuw in het geding gebrachte productie 30;
  • de bij schrijven 28 maart 2022 door Mutsaersstichting in het geding gebrachte productie 41;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 april 2022;
  • de spreekaantekeningen van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mutsaersstichting biedt zorg aan op het gebied van, onder andere, jeugdhulpverlening, jeugd-ggz, welzijn en onderwijs.
2.2.
Op grond van de Jeugdwet, in werking getreden op 1 januari 2015, zijn gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdhulp. Gemeenten “kopen” via inkoopprocedures jeugdhulp “in” bij jeugdhulpaanbieders (zorgverleners).
2.3.
Voor wat betreft de inkoop van jeugdzorg werken in Zuid-Limburg verschillende gemeenten (de gemeente Maastricht c.s.) samen in een zogenaamde centrumregeling als bedoeld in de Wet Gemeenschappelijke Regelingen. De gemeente Maastricht fungeert daarbij als zogenaamde centrumgemeente.
2.4.
De gemeente Maastricht heeft in 2014, mede namens de andere gemeenten in de centrumregeling, een inkoopprocedure voor, onder meer, jeugdzorg gehouden in de vorm van een zogenaamde bestuurlijke aanbesteding.
2.5.
Mutsaersstichting heeft, omdat zij in aanmerking wilde komen voor een dienstverleningsovereenkomst voor de jaren 2015 tot en met 2017, aan die aanbestedingsprocedure meegedaan. Mutsaersstichting heeft voor 2015 ingeschreven op de arrangementen “behandeling GGZ”, “24 uurs verblijf GGZ”, “verblijf”, “begeleiding wonen”, “ambulante individuele jeugdhulp” en “ambulante groepsjeugdhulp”. Voor 2016 heeft zij zich ingeschreven voor “behandeling GGZ”, “24 uurs verblijf GGZ”, “begeleiding wonen”, “ambulante individuele jeugdhulp” en “BOR zwaar”.
2.6.
De gemeente Maastricht c.s. hebben ervoor gekozen om de tarieven voor de jeugdzorg voor 2015 en 2016 te relateren aan de historische omzetten van de individuele zorgaanbieders, zodat iedere zorgaanbieder een eigen tarief zou krijgen. Om deze tarieven te kunnen bepalen, hebben de gemeente Maastricht c.s. vanaf de zomer van 2014 informatie bij zorgaanbieders opgevraagd over de historische omzetten. Zij hebben dat gedaan door middel van het verstrekken van Excel-spreadsheets waarop door iedere individuele zorgaanbieder, zoals ook Mutsaersstichting, de eigen informatie kon worden ingevuld. De spreadsheet bevatte de volgende tabbladen: 1) Invulinstructie, 2) Transformatietabel, 3) Afleiding tarieven ’15,
4) C&D&C, 5) Budget ’15 en 6) Organisatiegegevens. De spreadsheet bevatte de formules waarmee, op basis van de door de individuele zorgaanbieder ingevulde gegevens, de voor die aanbieder geldende tarieven vanaf 2015 werden berekend. Het spreadsheet bevatte een bijlage met toelichting over onder meer de historische cijfers die moesten worden ingevuld in tabblad 1 (de invulinstructie). De Invulinstructie maakte deel uit van de aanbestedingsdocumentatie.
2.7.
Op 14 oktober 2014 heeft Mutsaersstichting de door haar ingevulde spreadsheet met begeleidend schrijven aan de gemeente Maastricht c.s. gemaild.
2.8.
De tarieven zijn op 26 november 2014 contractueel vastgesteld.
2.9.
De gemeente Maastricht c.s. hebben met de aanbieders dienstverleningsovereenkomsten gesloten. De met Mutsaersstichting gesloten dienstverleningsovereenkomst is ingegaan per 1 januari 2015 en had een looptijd van drie jaar, tot en met 31 december 2018. De dienstverleningsovereenkomst is eenmaal met een jaar verlengd, tot en met 31 december 2018.
2.10.
De dienstverleningsovereenkomst bepaalt in artikel 3.3 en 3.4 respectievelijk het volgende:
“3.3 Gemeenten behouden zich het recht voor te onderzoeken of aan alle bij of krachtens deze overeenkomst gestelde voorwaarden voor dienstverlening door de opdrachtnemer wordt voldaan. De gemeente kan hiertoe alle door hem noodzakelijk geachte informatie bij opdrachtnemer opvragen en desgewenst een extern deskundigenonderzoek laten uitvoeren. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek kunnen aanleiding vormen tot het stellen van nadere eisen aan de dienstverlening door opdrachtnemer of tot onmiddellijke ontbinding van deze overeenkomst.
3.4
Indien opdrachtnemer weigert de gevraagde informatie als bedoeld in het derde lid te verstrekken is opdrachtnemer een direct opeisbare boete van € 25.000,-- per gebeurtenis aan de gemeente verschuldigd, onverminderd eventuele rechten op vergoeding van geleden schade.”
2.11.
Omdat de gemeente Maastricht c.s. in 2014 onvoldoende tijd hadden om de door de zorgaanbieders aangeleverde gegevens volledig te controleren, hebben zij er voor gekozen die gegevens achteraf (vanaf 2017) te controleren. Als uit het onderzoek volgt dat zij over 2015 en 2016 teveel hebben uitgekeerd, dan zullen zij het teveel uitgekeerde terugvorderen, en als blijkt dat zij te weinig hebben uitgekeerd, dan zullen zij het te weinig uitgekeerde alsnog uitkeren.
2.12.
Op 15 april 2020 heeft Mutsaersstichting aan de gemeente Maastricht c.s. een factuur gestuurd voor een bedrag van € 1.227.852,57, te betalen uiterlijk op 14 mei 2020.
2.13.
Bij brief van 22 april 2020 hebben de gemeente Maastricht c.s. Mutsaersstichting verzocht de gevraagde gegevens, conform het bepaalde in artikel 3.3. van de dienstverleningsovereenkomst, over het jaar 2014 aan te leveren, uiterlijk binnen veertig dagen nadien en hebben de gemeente Maastricht c.s. Mutsaersstichting aangezegd dat zij bij gebreke van tijdige aanlevering gebruik zullen maken van de bevoegdheid van artikel 3.4 van de dienstverleningsovereenkomst (het opleggen van een boete).
2.14.
De gemeente Maastricht c.s. hebben Mutsaersstichting tot driemaal toe een boete van € 25.000,- opgelegd.

3.Het geschil

3.1.
Volgens Mutsaersstichting volgt uit het achteraf, vanaf 2017, verrichte onderzoek dat de gemeente Maastricht c.s. hebben uitgevoerd met betrekking tot de jaren 2015 en 2016, dat de gemeente Maastricht c.s. over die jaren een bedrag van € 1.227.852,57 te weinig aan Mutsaersstichting hebben betaald, als gevolg van aanvankelijk te laag vastgestelde tarieven. De gemeente Maastricht c.s. weigeren echter dit bedrag te voldoen.
3.2.
Deze weigering houdt volgens Mutsaersstichting verband met een verschil van opvatting tussen haar en de gemeente Maastricht c.s. over het juiste referentiejaar.
3.3.
De procedure met betrekking tot het vergaren van informatie is volgens Mutsaersstichting als volgt verlopen. De gemeente Maastricht c.s. hebben aan de jeugdhulpaanbieders een format (een spreadsheet) ter beschikking gesteld om door deze de benodigde historische gegevens aan te laten leveren. In de bijbehorende invulinstructie staat dat de jeugdhulpaanbieders de gegevens dienen aan te leveren over het jaar 2012. Aanbieders die pas in 2013 en 2014 gestart zijn met de zorgverlening dienden de gegevens over 2013, respectievelijk 2014 in te leveren.
3.4.
Mutsaersstichting stelt dat zij in de zomer van 2014 in eerste instantie een invulformat heeft ingeleverd bij de gemeente Maastricht c.s. op basis van de historische gegevens over 2013, omdat zij 2012 een minder goede voorspeller achtte voor de te leveren zorg en tarieven in 2015 dan het jaar 2013. Het jaar 2013 leende zich volgens Mutsaersstichting goed om als referentiejaar te gebruiken, omdat vrijwel alle zogenaamde diagnose-behandelcombinaties (dat is het geheel van consulten, onderzoeken en behandelingen die een patiënt gemiddeld ondergaat bij een bepaalde diagnose, verder te noemen: dbc’s) voor de gemeente Maastricht c.s. al afgerond waren en de nog niet-afgeronde dbc’s wat betreft omvang van de resterende ambulante nazorg goed waren in te schatten.
3.5.
Ook het jaar 2014 was volgens Mutsaersstichting niet geschikt als referentiejaar omdat in de zomer van 2014 veel van de in 2014 geopende dbc’s nog niet afgerond waren en tot 31 december 2014 nog nieuwe dbc’s geopend konden worden. Hierdoor was het volgens Mutsaersstichting onmogelijk om de omvang op voorhand redelijkerwijs in te schatten.
3.6.
Verder gold nog dat het niet altijd mogelijk was om gegevens uit 2013 te gebruiken. De begeleidingszorg die valt onder de arrangementen “ambulante individuele jeugdhulp” en “ambulante groepsjeugdhulp” leverde Mutsaersstichting, via haar onderaannemer Coachster, pas voor het eerst in 2014. Daarom kon Mutsaersstichting, naar zij stelt, (alleen) voor deze zorg niet anders dan uitgaan van de reeds gerealiseerde cijfers over 2014. Zij heeft de gegevens over de recentste maand – augustus 2014 – vermenigvuldigd met twaalf en die verwerkt in het spreadsheet.
3.7.
Mutsaersstichting stelt dat zij de aanlevering van de gegevens, zoals hiervoor geschetst, heeft besproken met de gemeente Maastricht c.s. en daarbij de redenen heeft uiteengezet waarom zij niet 2012, maar 2013 als basis-referentiejaar heeft gebruikt en waarom zij op twee punten een uitzondering heeft gemaakt en cijfers over (één maand in) 2014 heeft gebruikt. Volgens Mutsaersstichting is de gemeente Maastricht c.s. hiermee akkoord gegaan.
3.8.
Mutsaersstichting stelt dat de gemeente Maastricht c.s. bij de daadwerkelijke bepaling van de tarieven dan ook terecht is uitgegaan van het invulformat gebaseerd op het referentiejaar 2013 en alleen voor wat betreft de arrangementen “ambulante individuele jeugdhulp” en “ambulante groepsjeugdhulp” op het referentiejaar 2014.
3.9.
Ook tijdens de controle achteraf was er aanvankelijk geen probleem met de referentiejaren en volgt uit de controle, op basis van de gegevens uit 2013 en voor twee arrangementen 2014, dat Mutsaersstichting recht heeft op betaling van het nu door haar gevorderde bedrag. Volgens Mutsaersstichting stelden de gemeente Maastricht c.s. echter plotseling, pas na afloop van hun onderzoek, ter discussie op welke historische gegevens de tarieven voor 2015 en 2016 zouden moeten zijn gebaseerd. De gemeente Maastricht c.s. veranderden hun opstelling volgens Mutsaersstichting daarbij, toen de hoogte van de vordering van Mutsaersstichting op de gemeente Maastricht c.s. duidelijk werd. De gemeente Maastricht c.s. stelden volgens Mutsaersstichting aanvankelijk namelijk ten onrechte dat als er geen afwijkend referentiejaar was overeengekomen, 2012 had te gelden als referentiejaar. Toen echter bleek dat volgens de gegevens uit 2012 Mutsaersstichting recht had op een nog hogere aanvullende betaling dan nu gevorderd, stelden de gemeente Maastricht c.s. volgens Mutsaersstichting vervolgens dat 2014 als referentiejaar voor alle overeengekomen jeugdzorg moest worden beschouwd.
3.10.
Thans proberen de gemeente Maastricht c.s. volgens Mutsaersstichting de medewerking van Mutsaersstichting af te dwingen voor een nieuw onderzoek met als referentiejaar 2014, door zonder rechtsgrond boetes aan Mutsaersstichting op te leggen.
3.11.
Deze gang van zaken is onjuist, des te meer, omdat Mutsaersstichting naar aanleiding van de in 2017 ontvangen uitvraag uitdrukkelijk heeft aangegeven dat zij na afstemming en in overleg met het inkoopteam van de gemeente Maastricht c.s. afwijkende referentiejaren heeft gehanteerd. Volgens Mutsaersstichting heeft de heer [naam] , toenmalig algemeen directeur van Sociaal Domein van de centrumgemeente Maastricht, ook bevestigd dat met Mutsaersstichting afwijkende afspraken zijn gemaakt ten aanzien van het referentiejaar. In overstemming met die afspraken stelt Mutsaersstichting de correcte gegevens, namelijk de gegevens over het jaar 2013 en in twee opzichten 2014, aangeleverd te hebben.
3.12.
Op grond van een conceptvaststelling die de gemeente Maastricht c.s. op 28 februari 2019 aan Mutsaersstichting hebben verstrekt, hebben de gemeente Maastricht c.s. over de jaren 2015 en 2016, uitgaande van de door Mutsaersstichting voorgestane referentiejaren, een totaalbedrag van € 1.227.852,57 te weinig betaald aan Mutsaersstichting.
3.13.
Mutsaersstichting stelt zich primair op het standpunt dat de oorspronkelijke achttien gemeenten die deel uitmaken van de gemeente Maastricht c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van het bedrag van € 1.227.852,57. Subsidiair stelt Mutsaersstichting zich op het standpunt dat de gemeente Maastricht, als centrumgemeente, verantwoordelijk is voor betaling van dat bedrag, nu uit bijlage 4 bij de dienstverleningsovereenkomst en de Centrumregeling Inkoop Jeugdzorg, regio Zuid-Limburg, volgt dat de centrumgemeente verantwoordelijk is voor de afhandeling van facturen van aanbieders van jeugdhulp. Meer subsidiair stelt Mutsaersstichting dat de gemeente Maastricht c.s. naar rato van hun aandeel in de omzet van Mutsaersstichting in 2015-2016 verantwoordelijk zijn voor de betaling van het bedrag van € 1.227.852,57.
3.14.
Mutsaersstichting stelt alle relevante informatie te hebben verstrekt over het, volgens haar, relevante referentiejaar 2013 en – enkel ten aanzien van de arrangementen “ambulante individuele jeugdhulp” en “ambulante groepsjeugdhulp” – over het referentiejaar 2014, die ten grondslag ligt aan de tarieven over de jaren 2015 en 2016. Er is daarmee volgens Mutsaersstichting geen grondslag voor het verzoek van de gemeente Maastricht c.s. om ook de gegevens over 2014 te verstrekken. Daarnaast is het volgens artikel 3.4 van de dienstverleningsovereenkomst ook niet mogelijk om meerdere boetes op te leggen voor een en hetzelfde gestelde verwijt, te weten het niet overleggen van gegevens over 2014. Zou de rechtbank echter oordelen dat Mutsaersstichting wél gegevens over 2014 zou moeten verstrekken, dan is het opleggen van een boete door de gemeente Maastricht c.s. onredelijk, zodat Mutsaersstichting de rechtbank verzoekt de boete op grond van artikel 6:94 lid 1 BW te matigen. Mutsaersstichting en de gemeente Maastricht c.s. voeren volgen Mutsaersstichting immers al zeer lange tijd een discussie over afronding van het onderzoek naar de tarieven in 2015 en 2016 en Mutsaersstichting heeft zich daarbij steeds coöperatief opgesteld.
3.15.
Op grond van het vorenstaande vordert Mutsaersstichting dat de rechtbank:
I. voor recht verklaart dat Mutsaersstichting tegenover de gemeente Maastricht c.s. recht heeft op betaling van een bedrag van € 1.227.852,57, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119b BW, althans de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
II. (primair) de gemeente Maastricht c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.227.852,57, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119b BW, althans de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
(subsidiair) de gemeente Maastricht veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.227.852,57, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119b BW, althans de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
(meer subsidiair) de gemeente Maastricht c.s. naar rato van hun aandeel in de omzet van Mutsaersstichting in de regio Maastricht-Heuvelland in 2015 en 2016 veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.227.852,57, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119b BW, althans de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot de dag van algehele voldoening;
III. voor recht verklaart dat Mutsaersstichting terzake het onderzoek van de regio Maastricht-Heuvelland naar de tarieven in 2015 en 2016 geen boetes verschuldigd is en de gemeente Maastricht c.s. veroordeelt om de opgelegde boetes inclusief incassokosten en overige kosten (productie 34 bij de dagvaarding) in te trekken;
IV. de gemeente Maastricht c.s. verbiedt in verband met onderzoek naar de tarieven 2015/2016 verder informatie op te vragen, dan wel verdere sancties op te leggen;
V. de gemeente Maastricht c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – vermeerderd met de wettelijke rente over de kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
VI. verklaart dat de veroordelingen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad zijn.
3.16.
De gemeente Maastricht c.s. voeren verweer. Dit verweer zal, voor zover van belang, hieronder worden weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

Het toepasselijke referentiejaar

4.1.
Kern van het geschil is de vraag op basis van welke jaarcijfers (het referentiejaar) de over de jaren 2015 en 2016 door Mutsaersstichting geleverde prestaties moeten worden vergoed.
4.2.
Vast staat dat het standaard-referentiejaar dat de gemeente Maastricht c.s. hanteerden voor de uitvraag van financiële gegevens aan potentiële zorgaanbieders van jeugdzorg 2012 was. Vast staat ook, nu dat door de gemeente Maastricht c.s. niet is betwist, dat ten aanzien van Mutsaersstichting een afwijking van dat standaardjaar is overeengekomen. De vraag is echter welk ander referentiejaar partijen zijn overeengekomen.
4.3.
De desbetreffende stellingen van Mutsaersstichting heeft de rechtbank in het voorgaande weergegeven.
4.4.
De gemeente Maastricht c.s. stellen hier tegenover dat ten aanzien van Mutsaersstichting, op verzoek en initiatief van Mutsaersstichting zelf, 2014 als referentiejaar is gebruikt. Volgens de gemeente Maastricht c.s. is dat gebeurd omdat de gegevens over 2012 volgens Mutsaersstichting mogelijk niet betrouwbaar waren en zij pas voor het eerst in 2014, via een onderaannemer (Coachster), ambulante individuele jeugdbegeleiding en ambulante groepsjeugdhulp leverde en zij deze “productie” wilden meenemen bij de vaststelling van de tarieven jeugdzorg 2015 en 2016. Volgens de gemeente Maastricht c.s. is in 2014 (behoudens één, goed gedocumenteerde, uitzondering) met geen enkele zorgaanbieder gecontracteerd op basis van twee of meer, verschillende, referentiejaren en is dat (dus) ook ten aanzien van Mutsaersstichting niet gebeurd en is voor alle door haar te verlenen zorg 2014 tot uitgangspunt genomen.
4.5.
Mutsaersstichting vordert in essentie nakoming van (de financiële consequenties van) hetgeen tussen partijen in 2014 zou zijn overeengekomen ten aanzien van het referentiejaar. De rechtbank stelt voorop dat daarom, ter beantwoording van de vraag welk referentiejaar geldt, doorslaggevend is wat partijen dienaangaande in 2014 zijn overeengekomen.
4.6.
In verband daarmee is van belang dat Mutsaersstichting op 14 oktober 2014 de noodzakelijke financiële gegevens heeft aangeleverd bij de gemeente Maastricht door invulling van het meergemelde spreadsheet. Vast staat dat Mutsaersstichting het op dat spreadsheet oorspronkelijk vermelde standaard jaartal 2012, ter aanduiding van het feit dat de aangeleverde financiële informatie zag op 2012, handmatig heeft gewijzigd in 2014. Als gevolg van die wijziging zijn relevante getallen in de spreadsheet door middel van in dat spreadsheet opgenomen formules geïndexeerd, omdat het jaartal relevant werd geacht voor de berekening van de tarieven. Vast staat ook dat Mutsaersstichting het zogenaamde budgetblad, dat werd gegenereerd na invulling van het spreadsheet, heeft ondertekend.
4.7.
In een gesprek tussen partijen op 20 oktober 2014, over de door Mutsaersstichting door middel van het spreadsheet aangeleverde informatie, is door Mutsaersstichting niet aangegeven dat een ander referentiejaar dan het jaar 2014 tot uitgangspunt was genomen. Wel is afgesproken dat door Mutsaersstichting een tweede offerte zou worden opgesteld (lees: spreadsheet zou worden ingevuld) met financiële gegevens betreffende het jaar 2012. Mutsaersstichting heeft dat gedaan en heeft daarbij opnieuw aangegeven dat de gegevens over het jaar 2012 mogelijk niet betrouwbaar zijn, omdat deze moeilijk gevalideerd kunnen worden. Verder staat onbetwist vast dat Mutsaersstichting naar aanleiding van het gesprek tussen partijen op 20 oktober 2014 opnieuw een spreadsheet heeft ingevuld, met daarin de vermelding “2014” als het jaar waarop de gegevens betrekking hadden (prod. 7 cva). Mutsaersstichting heeft door middel van de bijlages bij de e-mail van 30 oktober 2014 dit spreadsheet aan de gemeente Maastricht c.s. verstrekt en heeft vervolgens ook het op basis daarvan vervaardigde budgetblad ondertekend.
4.8.
Uit deze gang van zaken in de laatste maanden van 2014 volgt naar het oordeel van de rechtbank dat vaststaat dat tussen partijen is overeengekomen dat de financiële gegevens uit 2014 ten grondslag zouden worden gelegd aan de dienstverleningsovereenkomst tussen partijen op basis waarvan de aan Mutsaersstichting uit te keren vergoedingen over de jaren 2015 en 2016 zouden worden vastgesteld. Mutsaersstichting heeft dat jaartal zelf, bij herhaling, opgenomen in de door haar ingeleverde spreadsheets en heeft op die spreadsheets gebaseerde documenten ondertekend. Uitdrukkelijk daarnaar gevraagd tijdens de mondelinge behandeling is Mutsaersstichting niet in staat geweest om concreet te stellen door wie aan de kant van Mutsaersstichting met wie aan de kant van de gemeente Maastricht c.s. tijdig en voldoende duidelijk is besproken dat de spreadsheets, ondanks de vermelding “2014” in de kop ervan, grotendeels gegevens over 2013 bevatten. Evenmin heeft Mutsaersstichting tijdens de mondelinge behandeling concreet gesteld over het, volgens haar, ter zake met de gemeente Maastricht c.s.. bereikte akkoord. Mutsaersstichting is niet in staat geweest om aan te geven wie aan de zijde van de gemeente Maastricht c.s. dit akkoord heeft gegeven en wanneer dat is gebeurd.
Mutsaersstichting kan zich er daarom niet op beroepen dat partijen hebben gecontracteerd op basis van de naar elkaar toe uitgesproken wil om bij de vaststelling van de nieuwe tarieven uit te gaan van historische cijfers over 2013 (en in twee gevallen 2014). Die stelling wordt, als zijnde onvoldoende onderbouwd, gepasseerd. Bij gebreke aan een voldoende feitelijke onderbouwing van de eigen stellingen wordt aan bewijslevering door Mutsaersstichting niet toegekomen.
Evenmin kan Mutsaersstichting zich erop beroepen dat het in elk geval háár wil is geweest om in hoofdzaak op basis van de cijfers uit 2013 te contracteren. Die wil heeft Mutsaersstichting dan namelijk zo onduidelijk gecommuniceerd, dat de gemeente Maastricht c.s. daarop niet bedacht hoefden te zijn. De gemeente Maastricht c.s. hebben, onvoldoende onweersproken, gesteld dat zij er in 2014 vanuit zijn gegaan dat zou worden gecontracteerd op basis van (uitsluitend) de cijfers over 2014. Gelet op de inhoud van de communicatie zijdens Mutsaersstichting (en met name de genoemde spreadsheets) mochten de gemeente Maastricht c.s. daarvan uitgaan (vgl. de artt. 3:35 jo. 3:33 BW).
4.9.
De gebeurtenissen in 2014, zoals geschetst, zijn naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevend voor de vaststelling van de inhoud van de dienstverleningsovereenkomst. Beide partijen hebben uitgebreid gesteld over de contacten van partijen en de correspondentie tussen hen ná het sluiten van de dienstverleningsovereenkomst. De rechtbank gaat voorbij aan deze stellingen. De genoemde contacten en correspondentie zijn voor verschillende uitleg vatbaar. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat zowel voor Mutsaersstichting als voor de gemeente Maastricht c.s. op enig moment in of na 2015 heeft vastgestaan dat partijen in 2014 hebben gecontracteerd zoals door Mutsaersstichting is gesteld. Evenmin kan daaruit de conclusie worden getrokken dat Mutsaersstichting en de gemeente Maastricht c.s. het daarover alsnog eens zijn geworden.
4.10.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de vordering sub I moet worden afgewezen, omdat daaraan de onjuist geoordeelde stelling, dat 2013 als referentiejaar moet worden beschouwd, ten grondslag wordt gelegd.
4.11.
Omdat de vordering sub II is gebaseerd op de hierboven onjuist geoordeelde stelling van Mutsaersstichting dat de aan haar verschuldigde vergoedingen moeten worden berekend op basis van de financiële gegevens over het jaar 2013 en, enkel ten aanzien van de arrangementen “ambulante individuele jeugdhulp” en “ambulante groepsjeugdhulp”, op basis van de gegevens over 2014, moet ook deze vordering in al haar vormen worden afgewezen.
De verschuldigdheid van boetes
4.12.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat Mutsaersstichting in het kader van het onderzoek vanaf 2017 ten onrechte geen cijfers over het toepasselijke referentiejaar 2014 heeft aangeleverd. Op grond van dat gebrek is Mutsaersstichting op grond van de toepasselijke bepaling van artikel 3.4 van de dienstverleningsovereenkomst een boete verschuldigd. De rechtbank volgt Mutsaersstichting in haar stelling dat er slechts sprake is van één verwijt, zijnde het niet aanleveren van de informatie terzake het tarievenonderzoek. De Gemeente Maastricht c.s. creëren steeds zelf het nieuwe feit van het niet-nakomen, wetend wat het standpunt van Mutsaersstichting is en wetend dat - zonder ingrijpen van buitenaf, zoals door de rechter - sprake is van een patstelling. Er kan dan ook niet meer dan één boete worden opgelegd.
De onder III gevorderde verklaring voor recht dat Mutsaersstichting geen boetes is verschuldigd, moet derhalve worden afgewezen voor zover deze ziet op de eerste boete (factuurdatum 11 juni 2020) en moet worden toegewezen voor zover deze ziet op de tweede en derde boete (factuurdata 26 augustus 2020 en 3 september 2020). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de gemeente Maastricht c.s. veroordelen de opgelegde tweede en derde boete inclusief incassokosten en overige kosten in te trekken.
4.13.
In randnummer 106 van de dagvaarding heeft Mutsaersstichting de rechtbank nog verzocht om een eventuele boete te matigen. Hoewel de formulering van de vorderingen III en IV niet zijn toegesneden op dit verzoek, wijst de rechtbank dit verzoek volledigheidshalve af wegens gebrek aan onderbouwing van feiten en omstandigheden waarom de hoogte van de boetes onredelijk zijn in de zin van artikel 6:94 lid 1 BW.
Het verbod om verdere informatie op te vragen in het verband met het onderzoek naar de tarieven in de jaren 2015 en 2016, dan wel verdere sancties op te leggen.
4.14.
Omdat er, mede gezien de rechtsoverwegingen 4.1. tot en met 4.11., geen grond is om de gemeente Maastricht c.s. te verbieden om verdere informatie op te vragen ter vaststelling van de over de jaren 2015 en 2016 verschuldigde vergoedingen en derhalve, indien Mutsaersstichting met het verstrekken van de verzochte informatie in gebreke is, sancties op te leggen, moet ook het onder IV gevorderde worden afgewezen.
De proceskosten
4.15.
Mutsaersstichting zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente Maastricht c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00;
- salaris advocaat €
7.998,00(2,0 punten × tarief € 3.999,00);
Totaal € 12.198,00.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat Mutsaersstichting terzake van het onderzoek van de regio Maastricht-Heuvelland naar de tarieven in 2015 en 2016 niet de tweede en derde boete (factuurdata 26 augustus 2020 en 3 september 2020) verschuldigd is,
5.2.
veroordeelt de gemeente Maastricht c.s. tot intrekking van de tweede en derde boete (factuurdata 26 augustus 2020 en 3 september 2020) inclusief incassokosten en overige kosten,
5.3.
veroordeelt Mutsaersstichting in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Maastricht c.s. tot op heden begroot op € 12.198,00,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van hetgeen onder 5.2. is bepaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, mr. W.J.J. Beurskens en mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT