ECLI:NL:RBLIM:2022:7075

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
03/295133-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het bezit van heroïne en cocaïne met delictgerelateerde DNA-sporen

Op 19 september 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het bezit van heroïne en cocaïne. De verdachte, geboren in Dubai in 1991 en woonachtig in België, werd bijgestaan door advocaat mr. N.C.M.L. Bloebaum. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 5 september 2022, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, die onder andere het opzettelijk bewerken en verwerken van heroïne en cocaïne omvatte. De verdachte werd beschuldigd van het bezit van 4552 gram heroïne en 1050 gram cocaïne in de periode van 1 december 2020 tot en met 11 februari 2021.

Tijdens het onderzoek werden delictgerelateerde DNA-sporen van de verdachte aangetroffen op verschillende voorwerpen in een pand in Brunssum, waar de drugs waren bewerkt. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij het bewerken en verwerken van de drugs niet voldoende kon worden bewezen, maar dat hij wel opzettelijk ongeveer 2.348 gram heroïne voorhanden had gehad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukte de ernst van het bezit van harddrugs en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/295133-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Dubai) op [geboortedag] 1991,
wonende aan de [adres 1] (België).
De verdachte wordt bijgestaan door mr. N.C.M.L. Bloebaum, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 5 september 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 1 december 2020 tot en met 11 februari 2021 samen met anderen opzettelijk 4552 gram heroïne en 1050 gram cocaïne heeft bewerkt en/of verwerkt, dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2:in de periode van 1 december 2020 tot en met 11 februari 2021 samen met anderen voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft gepleegd door voorwerpen en stoffen bestemd voor het bereiden en bewerken van heroïne en/of cocaïne voorhanden te hebben.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk bewerken en verwerken van heroïne en cocaïne en tot bewezenverklaring van feit 2. In het pand aan de [adres 2] te Brunssum zijn de in de tenlastelegging opgenomen hoeveelheden heroïne en cocaïne aangetroffen en deze verdovende middelen zijn daar in twee verwerkingsruimtes bewerkt en verwerkt met behulp van diverse voorwerpen en stoffen die daar zijn aangetroffen. De betrokkenheid van de verdachte blijkt uit de omstandigheid dat op 5 plaatsen in deze ruimtes DNA van hem is aangetroffen, waaronder op de hengsels van een rugzak waarin verdovende middelen zijn aangetroffen en op de knoop van een zakje waarin heroïne zat, en uit de omstandigheid dat de verdachte is herkend als de persoon die op 5 februari 2021 in het pand is geweest. Vooral verdachtes DNA op de knoop is belastend, nu dit enkel daar terecht kan zijn gekomen bij het dichtknopen van het zakje, waaruit zijn betrokkenheid volgt bij het bewerken en het verwerken van de verdovende middelen. Contaminatie tussen de knoop van het zakje en de folie is niet aannemelijk omdat op de knoop ook DNA is aangetroffen van een onbekende persoon en op de folie ook DNA van medeverdachte [naam 4] zat. Verdachtes verklaring dat hij intensief contact had met medeverdachten [naam 4] en [naam 5] en vaker boodschappen met hen deed verklaart deze aangetroffen DNA-sporen niet en is bovendien niet geloofwaardig omdat de verdachte dit pas op de terechtzitting van 5 september 2022 heeft verklaard en hier eerst heel anders over heeft verklaard. Uit het dossier blijkt bovendien niet dat de verdachte veel omging met [naam 4] en [naam 5] .
De herkenning van de verdachte door de twee verbalisanten is betrouwbaar nu zij duidelijk hebben onderbouwd waarop deze is gebaseerd, aldus de officier van justitie. Bovendien is de herkenning verricht voordat de DNA-hits van de verdachte bekend waren. Uit verdachtes betrokkenheid bij het bewerken en verwerken van de verdovende middelen volgt dat ook hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat verdachtes betrokkenheid bij hetgeen in het pand aan de [adres 2] is aangetroffen niet kan worden bewezen. De herkenning is niet betrouwbaar omdat de persoon die op 5 februari 2021 het bewuste pand in is gegaan niet de verdachte betreft, maar zeer waarschijnlijk [naam 1] , de broer van de medeverdachte [naam 2] . Deze persoon lijkt veel meer op [naam 1] dan op de verdachte, onder andere voor wat betreft de haardracht. Bovendien heeft verbalisant [naam 3] in de door haar op de terechtzitting van 5 september 2022 afgelegde getuigenverklaring andere specifieke kenmerken genoemd waaraan zij de verdachte zou hebben herkend. Het dossier bevat daarnaast diverse aanwijzingen dat de herkende persoon [naam 1] is waaronder de omstandigheid dat deze persoon met een auto naar het pand is gegaan die op naam staat van [naam 1] en de omstandigheid dat op diverse plaatsen in het pand DNA van [naam 1] is aangetroffen. Het ten laste gelegde kan zelfs niet worden bewezen als ervan uit wordt gegaan dat de verdachte wel op 5 februari 2021 in het pand is geweest, nu op basis daarvan niet de vereiste wetenschap en beschikkingsmacht met betrekking tot de op 11 februari 2021 aangetroffen verdovende middelen en voorwerpen voor het bewerken daarvan kan worden vastgesteld, aldus de raadsvrouw. Deze persoon was immers slechts
14 minuten in de woning en op de begane grond is niets redengevends aangetroffen.
De DNA-sporen van de verdachte die zouden zijn aangetroffen op de knoop van een zakje waarin heroïne zat en op folie die daar omheen zat kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt omdat onvoldoende duidelijk is waar deze DNA-sporen precies zijn aangetroffen. In ieder geval is sprake van een grote kans op contaminatie tussen deze twee goederen nu de folie om de zak heen zat, waardoor niet kan worden vastgesteld waarop de verdachte DNA zou hebben achtergelaten, op de folie of juist op de knoop. De DNA-sporen die op de rugzak en op de witte stoffen Action tas zijn aangetroffen kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd omdat daaraan geen bewijswaarde kan worden verbonden op grond van het rapport van The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI). De DNA-sporen op voornoemde plastic zak en op de Albert Heijn tas, waarop ook DNA van de medeverdachten [naam 4] en [naam 5] is aangetroffen, past bij verdachtes verklaring dat hij vaker omging met [naam 4] en [naam 5] en dat hij wel eens boodschappen met hen deed. Bovendien is niet komen vast te staan dat er verdovende middelen in de tassen zaten op het moment waarop het DNA daarop terecht is gekomen. Daarnaast is geen DNA van de verdachte aangetroffen op de inhoud van de tassen, wat een contra-indicatie is voor zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat enkel kan worden bewezen dat de verdachte de verdovende middelen voorhanden heeft gehad die aan hem te linken zijn door middel van de aangetroffen DNA-sporen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen feit 1
Op 10 juni 2020 zijn in een pand aan de [adres 3] te Kerkrade een grote hoeveelheid harddrugs en meerdere vuurwapens aangetroffen. Uit DNA-hits met de medeverdachten [naam 5] en [naam 4] bleek hun mogelijke betrokkenheid bij deze situatie. Vervolgens is uit onderzoek gebleken dat het voertuig van deze [naam 4] vanaf 1 februari 2021 meermaals op de [adres 2] in Brunssum stil heeft gestaan en de politie heeft gezien dat [naam 4] op
4 februari 2021 uit een woning aan de [adres 2] kwam en de voordeur afsloot. Op dit adres stond niemand ingeschreven. Voorts is gebleken dat de auto van voornoemde [naam 5] ook regelmatig op de [adres 2] in Brunssum heeft gestaan. Op grond van het voorgaande kreeg de politie het vermoeden dat in het pand aan de [adres 2] verdovende middelen en/of wapens aanwezig waren. [2] Vervolgens is door netbeheerder [naam 6] een netmeting uitgevoerd op een hoofdkabel van de [adres 2] , waarop ook huisnummer [nummer] is aangesloten, en deze bleek positief te zijn. Op de netmeting was duidelijk te zien dat er 24 uur per dag continu energie werd afgenomen. [3]
Op 11 februari 2021 is het pand [adres 2] doorzocht. In de eerste slaapkamer op de eerste verdieping van de woning is onder andere een bal met 486 gram (bruto) bruin poeder aangetroffen. Voornoemd bruin poeder is bemonsterd en door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is vastgesteld dat dit monster heroïne bevat. [4] De bol zat verpakt in een dichtgeknoopte transparante kunststof zak en daaromheen was een stuk transparante huishoudfolie gewikkeld. De gehele knoop van de zak en de gehele buitenzijde van de huishoudfolie zijn bemonsterd. Bij onderzoek van het monster afkomstig van de folie door TMFI is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie donoren, waaronder mogelijk de verdachte en medeverdachte [naam 4] , waarbij geldt dat dit resultaat zeer veel waarschijnlijker is (10.000 - 1.000.000) wanneer het monster DNA van de verdachte en drie onbekende, niet verwante personen bevat dan dat het monster DNA van vier onbekende, niet verwante personen bevat. Bij onderzoek van TMFI van het monster afkomstig van de knoop van het zakje is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee donoren, waarbij geldt dat dit resultaat extreem veel waarschijnlijker is (>1.000.000) wanneer het monster DNA van de verdachte en een onbekende, niet verwante persoon bevat dan dat het monster DNA van twee onbekende, niet verwante personen bevat. [5]
In een slaapkamer die diende als garderobe is onder andere een grijze stoffen rugzak aangetroffen met daarin een witte stoffen tas met opdruk “Action” met daarin een plastic tas van Albert Heijn waarin vier bruine brokken zaten met een totaal bruto gewicht van 1.862,34 gram. Voornoemde bruine blokken zijn bemonsterd en door het NFI is vastgesteld dat al deze monsters heroïne bevatten. [6] De gehele hengsels van de Albert Heijn tas zijn bemonsterd en bij onderzoek van dit monster door TMFI is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie donoren, waaronder mogelijk de verdachte, medeverdachten [naam 5] en [naam 4] , waarbij geldt dat dit resultaat zeer veel waarschijnlijker is (10.000 - 1.000.000) wanneer het monster DNA van de verdachte en twee onbekende, niet verwante personen bevat dan dat het monster DNA van drie onbekende, niet verwante personen bevat. [7]
De getuige [naam 7] heeft op 12 februari 2021 verklaard dat hij de overbuurman is van de woning aan de [adres 2] te Brunssum en dat hij in de afgelopen twee maanden, ongeveer sinds december 2020, veel verschillende voertuigen en mannen heeft gezien bij dat pand. De mannen gingen steeds de woning in en bleven daar vaak heel kort. [8]
Bewijsoverweging feit 1
Aan de verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij zich als medepleger opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het bewerken en/of verwerken, dan wel het voorhanden hebben van heroïne en cocaïne. De rechtbank stelt bij het beoordelen van het ten laste gelegde voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 5 september 2022 verklaard dat hij nooit in het pand aan de [adres 2] te Brunssum is geweest. Hij kende medeverdachten [naam 4] en [naam 5] goed, ging vaker met hen om en deed ook vaker met hen boodschappen bij diverse supermarkten. Zo moet zijn DNA op de tassen terecht zijn gekomen, aldus de verdachte. Het DNA dat op de folie is aangetroffen is daar volgens de verdachte waarschijnlijk terechtgekomen doordat daar een voorwerp tegenaan is gekomen dat hij heeft aangeraakt. Op de terechtzittingen van 11 februari 2022 en 22 maart 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij vaker is gaan sporten met [naam 4] , en dat daardoor mogelijk DNA van hem terecht is gekomen op spullen die in het pand aan de [adres 2] zijn aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen duidelijk dat zowel op de knoop van het zakje met bruto 486 gram heroïne als op de buitenzijde van de folie die daar omheen zat DNA van de verdachte is aangetroffen. De rechtbank stelt voorop dat de sporen die het DNA van de verdachte bevatten delictgerelateerde sporen zijn. Bij dit soort sporen is het aan de verdachte om met een aannemelijke, consistente en verifieerbare verklaring te komen. Dat er sprake zou kunnen zijn geweest van contaminatie blijkt nergens uit. Het dossier bevat daar geen aanwijzingen voor en het DNA van de verdachte is niet op de binnenzijde, maar juist op de buitenzijde van de folie aangetroffen. Verdachtes verklaring over de aanwezigheid van zijn DNA op de folie is evenmin aannemelijk geworden nu de verdachte enkel heeft verklaard dat hij mogelijk iets heeft aangeraakt dat vervolgens tegen de folie aan is gekomen. Dat is geen concrete en verifieerbare verklaring en deze verklaring wordt op geen enkel punt ondersteund door hetgeen zich in het dossier bevindt. Over hoe zijn DNA op de Albert Heijn tas terecht kan zijn gekomen heeft de verdachte pas in een zeer laat stadium, te weten op de terechtzitting van 5 september 2022, een verklaring afgelegd, te weten doordat hij vaker boodschappen met medeverdachten [naam 4] en [naam 5] heeft gedaan. Gelet daarop en op de omstandigheid dat er twee andere DNA-sporen van de verdachte zijn aangetroffen op de verpakking van verdovende middelen die in het pand lagen, acht de rechtbank ook deze verklaring niet aannemelijk geworden. Bij het voorgaande komt dat de verdachte wisselend heeft verklaard over hoe zijn DNA op goederen die in het pand aan de [adres 2] lagen, terecht kan zijn gekomen, hetgeen de betrouwbaarheid van zijn verklaringen aantast.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene acht de rechtbank bewezen dat de verdachte in de periode van 1 december 2020 tot en met 11 februari 2021 samen met anderen opzettelijk ongeveer 2.348 gram heroïne voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan het bewerken en verwerken van heroïne of cocaïne nu het dossier daarvoor onvoldoende aanwijzingen bevat. Zo is niet komen vast te staan dat de verdachte aanwezig is geweest in het pand aan de [adres 2] op het moment dat daar verdovende middelen werden bewerkt of verwerkt.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet omdat het dossier daarvoor onvoldoende aanwijzingen bevat. De omstandigheid dat DNA van de verdachte is aangetroffen op de verpakking van een bol heroïne en op een plastic tas waarin heroïne zat is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de verdachte opzettelijk de in het pand aangetroffen voorwerpen en stoffen bestemd voor het bereiden en bewerken van heroïne en/of cocaïne voorhanden heeft gehad. De rechtbank zal de verdachte daarom hiervan vrijspreken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
in de periode van 1 december 2020 tot en met 11 februari 2021 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.348 gram heroïne, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 1
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met en proeftijd van 2 jaren en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren. Het onvoorwaardelijke deel van de gevorderde gevangenisstraf is gelijk aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waardoor de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. Dat is volgens de officier van justitie van belang voor het voorkomen van recidive. De omstandigheid dat de verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden rechtvaardigt een hogere straf, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd inhoudende dat kan worden volstaan met een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet overschrijdt. Een nieuwe detentieperiode zou de positieve ontwikkelingen die de verdachte heeft doorgemaakt, waaronder zijn nieuw baan, doorkruisen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het bezit van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne De verdachte is daarmee voorbijgegaan aan het voor de gezondheid en het welzijn van de gebruikers gevaarlijke karakter van heroïne en de zeer verslavende werking daarvan. Ook leidt het gebruik van dergelijke drugs en de productie en handel daarvan tot vele vormen van criminaliteit. Niet alleen door gebruikers die strafbare feiten plegen om aan hun drugs te kunnen komen, maar ook strafbare feiten zoals bedreigingen, afpersingen, wapenbezit, mishandelingen en zelfs liquidaties gepleegd tussen handelaren en producenten onderling.
De rechtbank zoekt in beginsel aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bij het bepalen van de strafmaat. In het LOVS is voor het bestraffen van het bezit van 2.000 tot 3.000 kilo harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden vastgesteld.
De reclassering heeft in haar reclasseringsadvies d.d. 7 februari 2022 geadviseerd om, indien de rechtbank tot een veroordeling zou komen, aan de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. In het meest recente reclasseringsadvies van 30 augustus 2022 is de reclassering bij voornoemd advies gebleven. De verdachte heeft zijn leven op orde; hij heeft een eigen huurwoning, inkomen uit arbeid en hij is bezig zijn schulden af te betalen. De verdachte lijkt intrinsiek gemotiveerd om voortaan een delictvrij leven te leiden. De reclassering acht toezicht daarom niet nodig.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, in combinatie met de maximale taakstraf. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen. Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 94 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest en een taakstraf van 240 uren passend en geboden. De rechtbank zal overeenkomstig het advies van de reclassering geen bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijke strafdeel.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen overeenkomstig artikel 72, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering omdat aan de verdachte geen maatregel die vrijheidsbeneming medebrengt of kan medebrengen en geen vrijheidsstraf wordt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het reeds ondergane voorarrest overschrijdt.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrijvan wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- veroordeelt de verdachte tevens tot
een taakstraf voor de duur van 240 uren met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
De voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.M. Brands, voorzitter, mr. D. Osmić en
mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Hoelbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2022.
Buiten staat
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 11 februari 2021 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4552 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 1050 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 11 februari 2021 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid van (een) materia(a)l(en) bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
- twee jerrycans (van 5 liter) gevuld met aceton en/of
- een fles gevuld met aceton en/of
- een fles gevuld met zwavelzuur en/of
- ( ongeveer) 7,5 kilo van een materiaal bevattende tetramisol en/of
- ( ongeveer) 3,8 kilo van een materiaal bevattende coffeine/paracetamol/caffeïne en/of
- ( ongeveer) 830 gram van een materiaal bevattende Epsom Salt en/of
- ( ongeveer) 1 kilo van een materiaal bevattende Phenacatine en/of
- ( ongeveer) 1 kilo van een materiaal bevattende boorzuur en/of
- een vacuumeermachine/sealmachine en/of
- een heroinepers/drukpers en/of
- zes blenders en mixers (vervuild met restanten heroine) en/of
- twee weegschalen (vervuild met restanten heroine) en/of
- vijf heroinepers mallen en/of
- twee heroinepers onderdelen en mallen en/of
- meerdere mengkommen en zeven,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had/hadden te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoek Helden, proces-verbaalnummers PL2431-021021324, PL2431-2021021644, PL2431-2021021613, PL2431-2020074182, PL2431-2020089874, PL2431-2020090127 en PL2431-2021021329, gesloten d.d. 6 mei 2021 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1980.
2.Proces-verbaal aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 5 februari 2021, pagina’s 1109 en 1110.
3.Het schriftelijke bescheid, zijnde een rapportage bevindingen positieve netmeting d.d. 8 februari 2021, pagina 1112, en de bijbehorende bijlagen op de pagina’s 1113 tot en met 1115.
4.Proces-verbaal doorzoeking woning [adres 2] , [postcode] Brunssum d.d. 11 februari 2021, pagina’s 1117 en 1122, in onderlinge samenhang bezien met het proces verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 22 februari 2021, pagina’s 1262 en 1263 en het schriftelijk bescheid, zijnde een rapport NFiDENT d.d. 19 februari 2021, pagina 1277.
5.Proces-verbaal doorzoeking woning [adres 2] , [postcode] Brunssum d.d. 11 februari 2021, pagina 1122, in onderlinge samenhang bezien met het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 23 februari 2021, pagina 588, en de schriftelijke bescheiden, zijnde een deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek d.d. 23 februari 2021, pagina’s 1885 en 1886 en een deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek d.d. 25 februari 2021, pagina 1889.
6.Proces-verbaal doorzoeking woning [adres 2] , [postcode] Brunssum d.d. 11 februari 2021, pagina’s 1130 en 1131, in onderlinge samenhang bezien met het Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 22 februari 2021, pagina’s 1259 en 1260, en de schriftelijke bescheiden, zijnde vier rapporten NFiDENT d.d. 19 februari 2021, pagina’s 1269 tot en met 1272.
7.Proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 17 februari 2021, pagina 583, in onderlinge samenhang bezien met het de schriftelijk bescheid, zijnde een deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek d.d. 11 maart 2021, pagina 618.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 12 februari 2021, pagina’s 1351 en 1352.