In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 21 september 2022, heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en de stichting Scouting [gedaagde in conventie, eiser in reconventie]. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 2.451,00, dat hij in rekening had gebracht voor gereedschap dat hij had aangeboden aan de stichting. De stichting verweerde zich door te stellen dat de persoon die namens haar handelde, [beheerder], niet bevoegd was om een overeenkomst te sluiten. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een geldige vertegenwoordiging, omdat [beheerder] geen bestuurslid was en niet over de benodigde volmacht beschikte. Hierdoor was de stichting niet gebonden aan de overeenkomst en werd de vordering van de eiser afgewezen.
In reconventie vorderde de stichting betaling van opslagkosten voor de goederen, maar ook deze vordering werd afgewezen, omdat er geen rechtsgrond voor deze vordering was. De kantonrechter oordeelde dat de stichting niet had aangetoond dat zij schade had geleden of kosten had gemaakt voor de opslag van de gereedschappen. Wel werd de eiser veroordeeld om de goederen binnen veertien dagen op te halen, aangezien hij hiertegen geen verweer had gevoerd. De proceskosten werden aan de zijde van de stichting begroot op nihil, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.