ECLI:NL:RBLIM:2022:7023

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
C/03/307277 / JE RK 22-1282
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 september 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI niet voldoende actuele en concrete feiten heeft gepresenteerd die het voortduren van de uithuisplaatsing rechtvaardigen. De minderjarige, die opgroeit binnen de Syrische en Nederlandse cultuur, heeft aangegeven dat zij niet langer uithuisgeplaatst wil zijn en naar huis wil. De moeder van de minderjarige heeft verweer gevoerd en aangegeven dat zij openstaat voor hulp en dat het contact met haar dochter hersteld is. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI niet heeft aangetoond dat de veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie niet gewaarborgd is en dat er onvoldoende is gedaan om de opvoedvaardigheden van de moeder te evalueren. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, met de opmerking dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling de noodzakelijke opvoedondersteuning moet inzetten en duidelijke afspraken moet maken met de moeder en de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats: Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/03/307277 / JE RK 22-1282
datum uitspraak: 2 september 2022
Beschikking over een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Roermond, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I.J.L. Daemen-Demarteau, kantoorhoudend te Maastricht,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
zonder bekende woon- of verblijfplaats.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI ontvangen op 13 juli 2022.
1.2.
De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 23 augustus 2022, na [minderjarige] te hebben gehoord, aangehouden om de vader, die niet op de hoogte was van het verzoekschrift en de mondelinge behandeling, in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken.
1.3.
De mondelinge behandeling, met gesloten deuren, is voortgezet op
1 september 2022. Verschenen zijn:
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de moeder bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Arabische taal.
1.4.
Een van de broers van [minderjarige] , [naam broer] , is door de kinderrechter als informant aangemerkt en heeft de mondelinge behandeling in die hoedanigheid bijgewoond.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
Bij beschikking van 4 september 2021 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 4 december 2021. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter ook een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie voor 24 uurs jeugdhulp voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 16 september 2021 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 2 oktober 2021 voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, aldus tot 4 december 2021.
2.3.
Bij beschikking van 18 november 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 4 december 2021 tot 4 december 2022. Daarnaast is bij die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 december 2021 tot 4 september 2022.
2.4.
[minderjarige] verblijft in een leefhuis van [naam] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, waarbij tevens is verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Daartoe stelt de GI het volgende. [minderjarige] groeit op binnen de Syrische en de Nederlandse cultuur. Cultuurverschillen spelen een rol. De afgelopen periode is getracht meer zicht te krijgen op de gezinssituatie van [minderjarige] . Pureza heeft gezegd dat door tegenstrijdige verklaringen van de gezinsleden over de onderlinge relaties, de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie moeilijk is in te schatten. Tijdens de therapiesessies tussen de moeder en [minderjarige] moet meer zicht worden verkregen op de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie. Het is nog niet duidelijk hoe de gezinsleden op [minderjarige] reageren in het geval zij zich tegen hen af zou zetten. Er is nog onvoldoende gewerkt aan contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] . Het is van belang dat de therapeutische contacten tussen [minderjarige] en de moeder kunnen worden voortgezet. Daarna moet worden gewerkt aan het versterken van de pedagogische vaardigheden van de moeder. Nova Curae zou samen met de moeder insteken op het versterken van de pedagogische vaardigheden van de moeder, maar dit is tot nu toe niet van de grond gekomen. Het bleek lastig om in te zetten op het versterken van de opvoedvaardigheden wanneer nog onvoldoende inzichtelijk is hoe de gezinssituatie in elkaar zit en waar [minderjarige] baat bij heeft. Voortzetting van de uithuisplaatsing is noodzakelijk.

4.De mening van [minderjarige]

4.1.
is door de kinderrechter in de gelegenheid gesteld buiten de aanwezigheid van de GI en de belanghebbenden haar mening over het verzoek kenbaar te maken. Zij heeft daarvan gebruik gemaakt.
4.2.
[minderjarige] vindt het voortduren van de uithuisplaatsing niet nodig. Zij wil naar huis, naar haar moeder. Voor de uithuisplaatsing heeft de moeder [minderjarige] inderdaad geslagen. [minderjarige] had het moeilijk met school, had geen vrienden en was veel thuis, net als de moeder. Zowel [minderjarige] als de moeder hadden ieder hun eigen problemen en er waren veel discussies. Zowel de moeder als [minderjarige] hebben spijt van het gebeurde. De moeder weet wat zij fout heeft gedaan. [minderjarige] heeft vertrouwen in de moeder en zij mist haar. Pas in juni 2022 heeft [minderjarige] de moeder weer voor het eerst gezien. [minderjarige] ziet de moeder nu om de week een uurtje. Dat is echt te weinig. [minderjarige] kan gewoon thuis wonen. Het contact tussen [naam broer] en [minderjarige] is goed. Zij verblijft nu ook al geregeld, in het weekend en tijdens vakanties, bij hem. Als het mis zou gaan bij de moeder, kan [minderjarige] bij [naam broer] slapen. Bovendien kunnen de moeder en [minderjarige] thuis hulp krijgen. Daar staan ze allebei voor open.

5.Het standpunt van de belanghebbenden

5.1.
De moeder voert verweer. Het klopt dat voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in september 2021 dingen uit de hand zijn gelopen en dat de moeder [minderjarige] heeft geslagen. De moeder was pas gescheiden van de vader en zij maakte een moeilijke tijd door. [minderjarige] was eigenwijs en wilde haar zin krijgen. Het lukte de moeder op dat moment niet om daar goed mee om te gaan. Het is goed dat [minderjarige] en de moeder even van elkaar werden gescheiden, maar inmiddels duurt dat veel te lang terwijl daar geen reden voor is. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder is pas in juni 2022 hersteld. Dat had eerder gekund. Het voortduren van de uithuisplaatsing is nu niet meer nodig. De moeder staat open voor hulp, bijvoorbeeld in de vorm van opvoedondersteuning en zij zal haar medewerking aan de hulpverlening blijven verlenen.
5.2.
De vader is het niet eens met het verzoek. De vader is dankbaar voor de geboden hulp, maar hij wil graag dat [minderjarige] nu zo spoedig mogelijk naar huis gaat. De moeder en [minderjarige] hebben elkaar nodig en hetgeen in het verleden is gebeurd, zal niet meer gebeuren.

6.De beoordeling

Internationale aspecten
6.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter aangezien [minderjarige] , de moeder en de vader allen de Syrische nationaliteit hebben. De kinderrechter moet daarom beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja welk rechtsstelsel op het verzoek van toepassing is.
Rechtsmacht
6.2.
Op grond van artikel 8 van de hier toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (hierna: Brussel II-bis) zijn in zaken zoals deze, die de ouderlijke verantwoordelijkheid betreffen, bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Uit de stukken blijkt dat de gewone verblijfplaats van [minderjarige] ten tijde van het indienen van het verzoek in Nederland was gelegen. Op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis is derhalve de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het verzoek.
Toepasselijk recht
6.3.
Op grond van artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996), oefenen de autoriteiten de hun gegeven bevoegdheid uit onder toepassing van hun interne recht. Dat betekent dat de Nederlandse rechter het verzoek met toepassing van Nederlands recht beoordeelt.
Inhoudelijk oordeel
6.4.
Op grond van artikel 1:265c leden 1 en 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de duur van een machtiging tot uithuisplaatsing verlengen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Een verlenging kan telkens ten hoogste voor een jaar worden uitgesproken.
6.5.
Bij de beoordeling stelt de kinderrechter voorop dat het op de weg van de GI als verzoekende partij ligt om actuele en concrete feiten en omstandigheden te stellen die het door haar ingeroepen rechtsgevolg, in dit geval het voortduren van de uithuisplaatsing van [minderjarige] , kunnen dragen. Daarnaast ligt het op haar weg om die stellingen, in geval van betwisting daarvan, voldoende handen en voeten te geven. De GI is hierin niet geslaagd.
6.6.
Vast staat dat de moeder [minderjarige] meermaals heeft geslagen. Dit was de aanleiding voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in september vorig jaar. Dit feit, dat vanzelfsprekend niet door de beugel kan, rechtvaardigt echter niet zonder meer de conclusie dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is dat de uithuisplaatsing nu - na een jaar - nog voortduurt. Daarvoor is meer nodig. Volgens de GI kan [minderjarige] nu niet naar huis, omdat er nog onvoldoende zicht is op de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie en op de opvoedvaardigheden van de moeder. Het is niet duidelijk wat de GI het afgelopen jaar heeft gedaan om dat “zicht” te verkrijgen. Hoe dan ook, het onvoldoende zicht hebben op een thuissituatie van een kind en / of op opvoedvaardigheden van een ouder is onvoldoende om het oordeel te dragen dat het voortduren van de uithuisplaatsing noodzakelijk is. Dit zicht had de GI de afgelopen tijd in het kader van de ondertoezichtstelling kunnen verkrijgen. De GI en / of de door haar ingezette hulpverlening hebben voor zover bekend echter geen pogingen gedaan om dat zicht te krijgen. Er zijn bijvoorbeeld geen gesprekken gevoerd met de moeder en / of de nog thuiswonende broers van [minderjarige] , terwijl de kinderrechter geen enkel aanknopingspunt heeft om te veronderstellen dat hieraan geen medewerking zou worden verleend.
6.7.
De GI heeft, hoewel dat wel op haar weg lag, geen concrete en actuele feiten of omstandigheden gesteld op basis waarvan kan of moet worden geconcludeerd dat de veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder niet is gewaarborgd. De GI stelt niet dat zij ook maar enige aanwijzing heeft dat de moeder [minderjarige] opnieuw zal slaan. Ook de gedingstukken bieden daarvoor geen aanknopingspunt. Ook heeft de GI geen concrete en actuele feiten of omstandigheden gesteld op basis waarvan kan of moet worden geconcludeerd dat de opvoedvaardigheden van de moeder in een zodanige mate te wensen over laten dat het voortduren van de uithuisplaatsing op basis daarvan noodzakelijk is. De GI heeft enkel in algemene, onvoldoende concrete, bewoordingen gesteld dat er een verschil is tussen de Syrische en de Nederlandse cultuur en dat niet duidelijk is hoe de familie van [minderjarige] zal reageren als zij zich tegen hen dan wel tegen de Syrische cultuur zou afzetten. Dit rechtvaardigt echter geen uithuisplaatsing. Zoals gezegd had het op de weg van de GI gelegen om hierover duidelijkheid te verkrijgen. Ook het uiten van vage niet geconcretiseerde zorgen over de mogelijke invloed van de twee nog thuis wonende broers op de verzorging en opvoeding van [minderjarige] is onvoldoende voor het laten voortduren van een uithuisplaatsing. Verder rechtvaardigt ook het feit dat de moeder en [minderjarige] nog niet met elkaar hebben gesproken over de gebeurtenissen die de aanleiding voor de uithuisplaatsing vormden, niet het voortduren daarvan. Sinds juni 2022 vindt op therapeutische basis contact plaats met de moeder. Het is niet duidelijk geworden waarom in dat kader nog niet is gesproken over hetgeen vorig jaar is gebeurd. Hoe dan ook, een gesprek hierover kan - ervan uitgaande dat de therapeutische gesprekken bij Pureza worden voortgezet - alsnog plaatsvinden. Ten slotte geldt hetzelfde voor het feit dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] tot nu toe alleen in het kader van die therapeutische gesprekken heeft plaatsgevonden. Het is, hoewel daarnaar is gevraagd, niet duidelijk geworden waarom de GI geen werk heeft gemaakt van de opbouw en uitbreiding van het contact tussen [minderjarige] en de moeder. Wel is duidelijk geworden dat [minderjarige] en de moeder behoefte hieraan hadden. De kinderrechter acht deze gang van zaken dan ook niet in het belang van [minderjarige] . Hoewel het voor [minderjarige] en de moeder beter zou zijn geweest als het contact tussen hen voorafgaand aan de thuisplaatsing van [minderjarige] was opgebouwd en uitgebreid, rechtvaardigt het feit dat dat nog niet is gebeurd niet het voortduren van de uithuisplaatsing. De kinderrechter slaat hierbij acht op de leeftijd en persoon van [minderjarige] .
6.8.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek afwijzen. De kinderrechter gaat ervan uit dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling de door haar noodzakelijk geachte opvoedondersteuning inzet en dat zij met de moeder en [minderjarige] duidelijke afspraken maakt over hoe te handelen in het geval de spanningen tussen hen oplopen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam broer] , die zowel met de moeder als met [minderjarige] goed contact heeft, verklaard dat [minderjarige] als een time-out nodig zou zijn, bij hem terecht kan. Wellicht kan hij bij de te maken afspraken worden betrokken.

7.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.H.J. Lafghani, kinderrechter, uitgesproken op
2 september 2022 in tegenwoordigheid van de griffier en op schrift gesteld op 15 september 2022.
F.B.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch