Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 3] genoemd worden.
1.De procedure
- het vonnis van 9 december 2020,
- de akte houdende aanvullende producties van [gedaagde sub 1] met productie 14 van
- de akte betreffende overleggen bewijs van [gedaagde sub 1] met productie 14 van
- de antwoordakte van [eiser] met productie 10 van 8 september 2021,
- de antwoordakte van [gedaagde sub 3] van 8 september 2021.
e-mail toegezonden documenten (zie r.o. 2.3.). Feit is in ieder geval dat aan de rechtbank niet de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster zijn verstrekt (zie r.o. 2.3.).
bijlage 1 bij de akte van 4 augustus 2021);
conclusie van antwoord/bijlage 3 bij de akte van
4 augustus 2021;
/bijlage 4 bij de akte van 4 augustus 2021)
€ 10.000,00 heeft plaatsgevonden en waar dat geld aan is besteed. Kennelijk was het bedrag niet bedoeld als vergoeding voor kosten omdat op diezelfde dag daarvoor, naar zijn zeggen, een specifiek bedrag van € 47.500,00 is overgemaakt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde sub 1] dit geld gebruikt heeft voor zichzelf. [gedaagde sub 1] heeft niet gesteld dat er sprake was van een gift als bedoeld in artikel 4:69 lid 1 BW. Het bedrag van
€ 10.000,00 zal dan ook als gift aangemerkt worden die meetelt bij de berekening van de legitimaire massa (artikel 4:67 lid 5 BW).
€ 1.811,99 inclusief btw overgelegd. De rechtbank merkt op dat deze factuur is gericht aan [gedaagde sub 1] aan een postbusadres in Oss. De factuur vermeldt niet op welk adres de verwarmingsketel is geplaatst. Evenmin is duidelijk waarom pas in oktober 2014 een factuur verzonden is, als de verwarmingsketel al in 2013 is geplaatst. De factuur vermeldt dat de kosten nog voldaan moeten worden. Dat komt niet overeen met de stelling van [gedaagde sub 1] dat de kosten in 2013 voldaan zijn. Gelet op het voorgaande en de betwisting van [eiser] en [gedaagde sub 3] , zal de rechtbank deze stelling als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Het bedrag dat hier betrekking op heeft, zal derhalve als gift worden gezien (artikel 4:67 lid 5 BW) en dient derhalve mee te worden genomen in de berekening van de legitimaire massa.
(€ 10.000,00 + € 46.500,00) ontvangen als gift van erflaatster die meegenomen moet worden in de berekening van de legitimaire massa.
€ 908,00 en € 454,00 = € 1.420,90) respectievelijk productie 12 bij conclusie van antwoord (twee facturen van de notaris van 8 december 2017). De inhoud van deze producties zijn niet betwist zodat de rechtbank ook daarvan uitgaat.
€ 6.709,39 -
€ 13.506,40 (artikel 4:64 lid 1 BW). De rechtbank zal dit bedrag in de beslissing vaststellen in het kader van vordering d.
3.De beslissing
€ 13.506,40,
15 maart 2019 tot aan de dag van algehele voldoening,
mr. J.R. Sijmonsma op 26 januari 2022.