ECLI:NL:RBLIM:2022:701

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
C/03/264704 / HA ZA 19-273
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de legitimaire massa en legitieme portie in een erfzaak met geschil over nalatenschap en giften

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil over de berekening van de legitimaire massa en legitieme portie in het kader van een nalatenschap. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.M. De Houwer-Van Wijk, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1], die als executeur van de nalatenschap optreedt. De rechtbank heeft op 26 januari 2022 uitspraak gedaan na een langdurige procedure waarin diverse stukken zijn overgelegd en getuigen zijn gehoord. De zaak draait om de vraag of de gedaagden, met name [gedaagde sub 1], voldoende medewerking hebben verleend aan de opgave van de nalatenschap en de berekening van de legitimaire massa. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd door [gedaagde sub 1] met betrekking tot de door hem gemaakte kosten en de giften die aan hem zijn gedaan. De rechtbank heeft de legitimaire massa vastgesteld op € 108.051,21, waaruit de legitieme portie van de eiser is berekend op € 13.506,40. De rechtbank heeft de gedaagde sub 1 veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 maart 2019. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/264704 / HA ZA 19-273
Vonnis van 26 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. N.M. De Houwer-Van Wijk,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.D.M. Rubens-Snijders te Nijmegen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.C.C. Luijten.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en
[gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 9 december 2020,
  • de akte houdende aanvullende producties van [gedaagde sub 1] met productie 14 van
  • de akte betreffende overleggen bewijs van [gedaagde sub 1] met productie 14 van
  • de antwoordakte van [eiser] met productie 10 van 8 september 2021,
  • de antwoordakte van [gedaagde sub 3] van 8 september 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Verstrekken stukken
2.1.
[gedaagde sub 1] heeft in zijn conclusie van antwoord kenbaar gemaakt bereid te zijn volledige medewerking te verlenen aan het doen van een schriftelijke opgave van de nalatenschap van de moeder van partijen, die is overleden op [overlijdensdatum] , ten behoeve van de bepaling van de omvang van de legitimaire massa. In dat kader hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling op 6 november 2019 afgesproken dat [gedaagde sub 1] de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster zal opvragen en verstrekken aan de andere kinderen.
2.2.
[gedaagde sub 1] is deze afspraak niet nagekomen. De rechtbank heeft vervolgens bij vonnis van 24 juni 2020 [gedaagde sub 1] gewezen op artikel 4:78 lid 1 BW en op de voet van artikel 22 Rv bevolen bij akte de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster en de overige ontbrekende stukken die nodig zijn om de legitimaire massa te berekenen, over te leggen. Aan dit bevel is geen gevolg gegeven. De rechtbank heeft [gedaagde sub 1] vervolgens bij vonnis van 9 december 2020 - kort gezegd - veroordeeld tot afgifte aan [eiser] van de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster en de overige ontbrekende stukken die nodig zijn om de legitimaire massa te berekenen op straffe van verbeurte van een dwangsom. De zaak is voor de overige beslispunten in afwachting van de stukken die nodig zijn om de legitimaire massa te kunnen berekenen, naar de parkeerrol verwezen.
2.3.
Op 23 december 2020 heeft de zoon van [gedaagde sub 1] stukken naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft die stukken op 4 januari 2021 aan hem geretourneerd met de toelichting dat stukken alleen via de advocaat van [gedaagde sub 1] ingediend kunnen worden. De toenmalige (eerste) advocaat van [gedaagde sub 1] is hiervan telefonisch in kennis gesteld door de rechtbank. Op verzoek van [gedaagde sub 1] is de zaak weer op de continuatierol geplaatst. In de akte van 21 april 2021 heeft de tweede advocaat van [gedaagde sub 1] vijf e-mailberichten overgelegd. Kort gezegd gaat het om berichten met bijlagen die de eerste advocaat van [gedaagde sub 1] eind december 2020 heeft toegezonden aan de advocaten van de andere partijen. De betreffende bijlagen zijn niet aan de akte gehecht, zodat de rechtbank niet kan vaststellen welke documenten zijn toegezonden, wat de inhoud daarvan was en of de documenten compleet zijn. Afgaand op de omschrijving van de bijlagen zoals opgenomen in de regel “Bijlagen” in diverse e-mails, lijkt het te gaan om bijlagen die al bij conclusie van antwoord in het geding gebracht zijn (zoals testament, akte van overlijden, verklaring van erfrecht, aanvaarding executeurschap, boedelbeschrijving, verkoop woning erflaatster, kosten notaris, bsgw), de hypotheekakte van de woning van erflaatster en om bankafschriften van de rekening ING eindigend op [rekeningnummer 1] over de jaren 2012, 2013, 2014, 2015, 2016, 2017, 2018 en 2019. Bij akte van 4 augustus 2021 van de derde advocaat zijn evenmin alle bankafschriften over die jaren in het geding gebracht. Van voornoemde ING-rekening heeft de rechtbank bij die akte een afschrift aangetroffen die betrekking heeft op de datum [overlijdensdatum] , die echter al bij conclusie van antwoord was overgelegd. Verder is een deel van een document met zes bankmutaties verstrekt uit het jaar 2014. Door de wijze van afdrukken is niet zichtbaar om welk bankrekeningnummer het gaat, bij welke bank en op welke naam die rekening staat. Verder zijn stukjes van een aantal bankmutaties overgelegd van een andere ING rekening, eindigend op [rekeningnummer 2] uit 2013 en 2015. Ook hiervoor geldt dat niet zichtbaar is op welke naam deze rekening staat.
2.4.
Op basis van de door hem hij bij deze akte (deels ook al eerder overgelegde) stukken heeft [gedaagde sub 1] de legitimaire massa en de legitieme portie berekend.
2.5.
[eiser] en [gedaagde sub 3] hebben vervolgens ieder afzonderlijk aangevoerd dat zij de berekening van [gedaagde sub 1] niet kunnen controleren omdat hij niet de bankafschriften van de laatste vijf jaar heeft overgelegd. Welke stukken zij per e-mail hebben ontvangen van de eerste advocaat van [gedaagde sub 1] hebben zij in hun antwoord-akten niet toegelicht.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Of [gedaagde sub 1] gevolg heeft gegeven aan de veroordeling zoals uitgesproken in het vonnis van 9 december 2020 kan de rechtbank niet vaststellen omdat de rechtbank niet weet welke bankafschriften zijn toegezonden aan de advocaat van [eiser] en wat de exacte inhoud is van de andere per
e-mail toegezonden documenten (zie r.o. 2.3.). Feit is in ieder geval dat aan de rechtbank niet de bankafschriften van de laatste vijf jaar voor het overlijden van erflaatster zijn verstrekt (zie r.o. 2.3.).
2.7.
De rechtbank beschikt evenmin over de aangifte erfbelasting. Volgens [gedaagde sub 1] heeft hij die aangifte nog niet gedaan.
De verdere beoordeling
2.8.
In r.o. 4.19. van het vonnis van 24 juni 2020 heeft de rechtbank al overwogen dat de legitimaire massa bestaat uit de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke wordt vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met bepaalde schulden (artikel 4:65 BW e.v.). Om te kunnen beoordelen of er giften geweest zijn die meegeteld moeten worden, hadden de bankafschriften van de laatste vijf jaren voor het overlijden van erflaatster een aanknopingspunt kunnen vormen. Andere informatie over giften door erflaatster, op welk moment dan ook, is niet verstrekt door [eiser] en [gedaagde sub 3] .
2.9.
[gedaagde sub 1] stelt dat er geen giften zijn die in aanmerking moeten worden genomen. De legitimaire massa bedraagt volgens hem € 51.551,21. Dit bedrag berekent hij als volgt:
Waarde nalatenschap
1. de opbrengst van de verkoop van de woning € 51.196,20
van erflaatser (productie 11 conclusie van antwoord/
bijlage 1 bij de akte van 4 augustus 2021);
2. saldo bankrekening bij de ING Bank € 8.485,30
eindigend op [rekeningnummer 1] van erflaatster op datum
overlijden (productie 10 conclusie van antwoord/
bijlage 1 bij de akte van 4 augustus 2021).
Totaal waarde € 59.681,50
In aanmerking te nemen schulden
3. begrafeniskosten (factuur Uitvaartzorg [naam 1] van € 1.420,90
€ 2.782,90, verminderd met de uitkering van Ardanta
Uitvaartverzekering van € 1.362,00, productie 13
conclusie van antwoord/bijlage 3 bij de akte van
4 augustus 2021;
4. kosten notaris, onder meer in verband met verkoop € 6.709,39
appartement moeder (productie 12 conclusie van antwoord
/bijlage 4 bij de akte van 4 augustus 2021)
Totaal schulden € 8.130,29
2.10.
[gedaagde sub 1] heeft naar voren gebracht dat uit de bankafschriften van erflaatster blijkt dat op 5 december 2016 een contante opname van € 10.000,00 is gedaan. Hij licht niet toe wie de opname gedaan heeft. Omdat erflaatster volgens hem in 2015 naar een verpleegtehuis gegaan is en hij het enige kind was dat nog contact met erflaatster had, neemt de rechtbank aan dat hij bedoelt te zeggen dat hij de contante opname gedaan heeft. Verder heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat er diezelfde dag, 5 december 2016, een bedrag van € 47.500,00 overgeschreven is van de bankrekening van erflaatster naar zijn bankrekening met omschrijving ‘vergoeding kosten’. Volgens [gedaagde sub 1] betreft dit een vergoeding voor de kosten die hij in de daaraan voorafgaande jaren vooral contant ten behoeve van erflaatster heeft voldaan. Erflaatster heeft, in samenspraak met de notaris, deze kosten (schulden) aan hem voldaan, aldus [gedaagde sub 1] .
2.11.
De rechtbank stelt voorop dat er geen bankafschriften zijn overgelegd waaruit blijkt dat [gedaagde sub 1] € 10.000,00 contant heeft opgenomen van de bankrekening van erflaatster en dat er van haar rekening een bedrag van € 47.500,00 is overgeboekt naar zijn bankrekening. Nu Emile zelf stelt deze gelden te hebben ontvangen, zal de rechtbank daarvan uitgaan.
Contante opname € 10.000,00
2.12.
[gedaagde sub 1] heeft niet toegelicht waarom er een contante opname van
€ 10.000,00 heeft plaatsgevonden en waar dat geld aan is besteed. Kennelijk was het bedrag niet bedoeld als vergoeding voor kosten omdat op diezelfde dag daarvoor, naar zijn zeggen, een specifiek bedrag van € 47.500,00 is overgemaakt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde sub 1] dit geld gebruikt heeft voor zichzelf. [gedaagde sub 1] heeft niet gesteld dat er sprake was van een gift als bedoeld in artikel 4:69 lid 1 BW. Het bedrag van
€ 10.000,00 zal dan ook als gift aangemerkt worden die meetelt bij de berekening van de legitimaire massa (artikel 4:67 lid 5 BW).
Overboeking € 47.500,00
2.13.
[gedaagde sub 1] heeft bij akte van 4 augustus 2021 een opsomming gegeven van een deel van de kosten waarvan hij stelt dat hij die voldaan heeft ten behoeve van erflaatster. Volgens hem blijkt uit de (rb: niet overgelegde) bankafschriften van erflaatster dat zij zelf geen pinbetalingen ten aanzien van de genoemde kosten meer heeft gedaan. Het betreft - onder meer - de volgende kosten:
- kosten notaris voor testament,
- pedicure aan huis, ongeveer 10 jaar lang, elke maand,
- kapper,
- hulp in de huishouding (3 keer per week, € 40,00 per keer), tuinman (2 keer per maand,
€ 100,00 per keer),
- maaltijden aan huis van ‘lekker thuis’ en ‘apetito’, elke dag, tien jaar lang, circa € 50,00
per week,
- alle boodschappen, eten, drinken, toiletartikelen, persoonlijke verzorging, kleding,
Schoenen, in elk geval vanaf half februari 2013,
- rolluiken in 2013,
- een nieuwe verwarmingsketel van Volta Limburg in 2013,
- werkzaamheden aan het huis, onder meer aan de riolering,
- diverse andere kosten, zoals de kosten van een wortelkanaalbehandeling,
- de reiskosten van [gedaagde sub 1] naar moeder, 140 kilometer enkele reis, in elk geval
elke week en toen erflaatster de heup gebroken had iedere dag.
2.14.
[eiser] en [gedaagde sub 3] hebben naar voren gebracht dat niet gecontroleerd kan worden wat wel en wat niet klopt, alleen al omdat [gedaagde sub 1] geen inzage heeft gegeven in de bankafschriften van erflaatster, die betrekking hebben op haar vijf laatste levensjaren. Voorts hebben zij aangevoerd dat er geen bewijs verstrekt is waaruit blijkt dat tussen erflaatster en [gedaagde sub 1] , al dan niet in samenspraak met de notaris, afgesproken is dat hij een vergoeding kreeg ter hoogte van € 47.500,00 voor door hem gemaakte kosten. Bewijs voor de hoogte van het bedrag ontbreekt ook, zo stellen zij.
2.15.
De rechtbank zal de diverse gestelde posten hierna afzonderlijk behandelen.
kosten notaris opstellen testament, kosten pedicure aan huis, de kapper, de hulp in de huishouding en de maaltijden aan huis
2.16.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde sub 1] geen factuur van de notaris met betrekking tot het opstellen van het testament van erflaatster heeft overgelegd. Ook een betalingsbewijs ontbreekt. Het testament is opgemaakt in 2010. Waarom de kosten toen niet betaald zijn van de rekening van erflaatster – al dan niet met hulp van [gedaagde sub 1] – is niet toegelicht. Evenmin is toegelicht waarom, als [gedaagde sub 1] de kosten heeft voorgeschoten, de kosten niet binnen afzienbare tijd zijn vergoed door erflaatster. De rechtbank overweegt verder dat er geen facturen of andere bewijsstukken van de betalingen aan de pedicure aan huis, de kapper, de hulp in de huishouding en de maaltijden aan huis, zijn overgelegd. Verklaringen van de pedicure, de kapper en de hulp in de huishouding over hun aan erflaatster verleende diensten, de daarmee gemoeide kosten en de door wie de kosten voldaan zijn, zijn evenmin overgelegd. Bewijs van de stelling dat [gedaagde sub 1] al deze kosten ten behoeve van erflaatster voldaan heeft, is niet aangeboden. Bewijs dat erflaatster erkend heeft dat deze kosten ten behoeve van haar gemaakt zijn en dat het haar wil was dat deze kosten aan hem vergoed worden, ontbreekt ook en is evenmin aangeboden. De rechtbank zal deze, door [gedaagde sub 1] gestelde uitgaven, gelet op de betwisting van [eiser] en [gedaagde sub 3] , als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Het bedrag dat hier betrekking op heeft, zal derhalve als gift worden gezien (artikel 4:67 lid 5 BW) en dient derhalve mee te worden genomen in de berekening van de legitimaire massa.
boodschappen, eten, drinken, toiletartikelen, persoonlijke verzorging, kleding, schoenen diverse andere kosten, zoals de kosten van een wortelkanaalbehandeling,
2.17.
De rechtbank stelt voorop dat erflaatster 98 jaar oud was toen zij in 2017 overleed. Gelet op die leeftijd is het niet ongewoon dat zij vanaf enig moment bijstand kreeg van een (of meer van haar) kind(eren) bij de aanschaf van bepaalde spullen. Ook voor deze kosten geldt echter dat [gedaagde sub 1] nalaat om toe te lichten waarom de bewuste kosten, als hij ze voorgeschoten zou hebben, toen niet aan hem per bank zijn vergoed. Welk bedrag met deze kosten gepaard gaat, is ook niet toegelicht. Omdat de rechtbank niet beschikt over de bankafschriften, kan de rechtbank niet vaststellen of vanaf de bankrekening van erflaatster vanaf half februari 2013 geen afschrijvingen meer te vinden zijn die op deze kosten betrekking hebben. Daarbij komt dat erflaatster vanaf 2015 in een verpleegtehuis verbleef, zodat een deel van de kosten vanaf die tijd zal zijn weggevallen. De rechtbank heeft alleen twee bankmutaties van 18 december 2015 aangetroffen van een niet nader geduide bankrekening waaruit blijkt dat er op die dag € 355,54 en € 723,00 per pin is betaald bij “textielh. Ster born born nld”. Dat gepind is met een bankpas van [gedaagde sub 1] kan de rechtbank niet vaststellen. Niet alleen ontbreken betaalbewijzen voor de kosten voor voeding, kleding, schoenen, persoonlijke verzorging en dergelijke, ook bewijs van betaling van de kosten van de gestelde wortelkanaalbehandeling ontbreekt. Niet toegelicht is in welk jaar deze kosten gemaakt zijn. Wederom blijft onduidelijk waarom deze kosten niet voldaan zijn van de bankrekening van erflaatster. Bewijs dat moeder erkend heeft dat deze kosten ten behoeve van haar gemaakt zijn en dat zij deze kosten aan hem heeft willen vergoeden, ontbreekt en is evenmin aangeboden. De rechtbank zal deze, door [gedaagde sub 1] gestelde uitgaven, gelet op de betwisting van [eiser] en [gedaagde sub 3] , als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Het bedrag dat hier betrekking op heeft, zal derhalve als gift worden gezien (artikel 4:67 lid 5 BW) en dient derhalve mee te worden genomen in de berekening van de legitimaire massa.
kosten rolluiken in 2013
2.18.
De rechtbank merkt op dat er geen factuur is overgelegd die ziet op de rolluiken. Ook ander bewijs waaruit blijkt dat er in 2013 werkzaamheden ten behoeve van de rolluiken van erflaatster zijn verricht, is niet verstrekt en ook niet aangeboden. [gedaagde sub 1] heeft ter onderbouwing enkel een foto van een computerscherm overgelegd, waaruit volgt dat op 25 oktober 2013 een bedrag van € 1.820,00 contant is afgehaald van een bankrekening met nummer eindigend op [rekeningnummer 2] . Van wie deze rekening is, is niet vermeld. Dat dit geld door [gedaagde sub 1] aangewend is ten behoeve van erflaatster vanwege rolluiken kan de rechtbank niet vaststellen. Bewijs dat moeder erkend heeft dat deze kosten ten behoeve van haar gemaakt zijn en dat zij deze kosten aan hem wenst te vergoeden, ontbreekt ook en is evenmin aangeboden. De rechtbank zal deze, door [gedaagde sub 1] gestelde uitgaven, gelet op de betwisting van [eiser] en [gedaagde sub 3] , als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Het bedrag dat hier betrekking op heeft, zal derhalve als gift worden gezien (artikel 4:67 lid 5 BW) en dient derhalve mee te worden genomen in de berekening van de legitimaire massa.
nieuwe verwarmingsketel 2013 (van Volta Limburg)
2.19.
[gedaagde sub 1] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in 2013 de kosten van een nieuwe verwarmingsketel voor erflaatster heeft voldaan een factuur van Volta Limburg van 27 oktober 2014 met factuurnummer V00053136 ter hoogte van
€ 1.811,99 inclusief btw overgelegd. De rechtbank merkt op dat deze factuur is gericht aan [gedaagde sub 1] aan een postbusadres in Oss. De factuur vermeldt niet op welk adres de verwarmingsketel is geplaatst. Evenmin is duidelijk waarom pas in oktober 2014 een factuur verzonden is, als de verwarmingsketel al in 2013 is geplaatst. De factuur vermeldt dat de kosten nog voldaan moeten worden. Dat komt niet overeen met de stelling van [gedaagde sub 1] dat de kosten in 2013 voldaan zijn. Gelet op het voorgaande en de betwisting van [eiser] en [gedaagde sub 3] , zal de rechtbank deze stelling als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Het bedrag dat hier betrekking op heeft, zal derhalve als gift worden gezien (artikel 4:67 lid 5 BW) en dient derhalve mee te worden genomen in de berekening van de legitimaire massa.
de reiskosten van [gedaagde sub 1]
2.20.
heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij reiskosten heeft gemaakt voor zijn bezoeken aan erflaatster naar voren gebracht dat hij telkens 140 kilometer heeft afgelegd voor een enkele reis, en dat in ieder geval iedere week. Op enig moment, toen erflaatster de heup had gebroken, zelfs iedere dag. Hij heeft ter onderbouwing geen berekening overgelegd dan wel een concreet bedrag genoemd. Onbekend is dus over welke periode [gedaagde sub 1] zijn kosten berekent. Dat erflaatster het op zijn plaats vond om [gedaagde sub 1] daarvoor een vergoeding toe te kennen, wil de rechtbank wel aannemen en is ook niet ongebruikelijk. De rechtbank zal een bedrag van € 1.000,00 niet als gift kwalificeren.
werkzaamheden aan het huis, onder meer aan de riolering,
2.21.
[gedaagde sub 1] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij de kosten voor rioleringswerkzaamheden voor erflaatster heeft voldaan een factuur van Riooltechniek Verstoppingsdienst van 8 april 2010 met factuurnummer 70000 ter hoogte van € 684,65 inclusief btw overgelegd. De factuur is geadresseerd aan het woonadres van erflaatster. Dat er werkzaamheden aan het adres van erflaatster zijn verricht, staat daarmee vast. Tevens heeft hij een verklaring van [naam 2] overgelegd, waarin wordt aangegeven dat [gedaagde sub 1] noodreparaties contant voldeed. Wie [naam 2] is en waarom hij wetenschap heeft van betalingen vanwege werkzaamheden aan de riolering, is niet toegelicht. Het gegeven dat [gedaagde sub 1] de kosten contant voldeed, zegt overigens niets over de herkomst van het geld. Het geld kan ook afkomstig geweest zijn van erflaatster. Zonder nadere uitleg, die niet is verstrekt, alsmede mede gelet op de betwisting van [eiser] en [gedaagde sub 3] , zal de rechtbank deze stelling als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Het bedrag dat hier betrekking op heeft, zal derhalve als gift worden gezien (artikel 4:67 lid 5 BW) en dient derhalve mee te worden genomen in de berekening van de legitimaire massa.
Totaal giften
2.22.
Op 5 december 2016 heeft [gedaagde sub 1] dus in totaal € 56.500,00
(€ 10.000,00 + € 46.500,00) ontvangen als gift van erflaatster die meegenomen moet worden in de berekening van de legitimaire massa.
Slotsom
Ten aanzien van de vorderingen a, b, c en e primair
2.23.
De rechtbank heeft bij vonnis van 24 juni 2020 overwogen dat het onder a, b primair, c en e primair gevorderde zal worden afgewezen. De rechtbank zal aldus in dit eindvonnis beslissen. De vordering onder b subsidiair heeft geleid tot de beslissing in het dictum van het vonnis van 9 december 2020.
Ten aanzien van vordering d
Vaststelling legitimaire massa
2.24.
De waarde van de goederen van de nalatenschap, voor zover die bestaat uit de opbrengst van de verkoop van de woning en het saldo van de ING rekening op het moment van overlijden, blijkt uit productie 11 bij conclusie van antwoord (nota van afrekening van [naam notarissen] notarissen van 1 augustus 2018) respectievelijk productie 10 bij conclusie van antwoord (bankafschrift met saldo op [overlijdensdatum] ). De inhoud van deze producties is niet gemotiveerd betwist zodat de rechtbank daarvan uitgaat. De omvang van de gift is in dit vonnis vastgesteld. De schulden die van invloed zijn op de omvang van de legitimaire massa bestaan uit de begrafeniskosten en de kosten van de notaris. Deze kosten zijn onderbouwd met productie 13 bij conclusie van antwoord (de factuur van [naam 1] uitvaartzorg ad € 2.782,90 – de uitkeringen uit hoofde van de uitvaartverzekeringen ad
€ 908,00 en € 454,00 = € 1.420,90) respectievelijk productie 12 bij conclusie van antwoord (twee facturen van de notaris van 8 december 2017). De inhoud van deze producties zijn niet betwist zodat de rechtbank ook daarvan uitgaat.
2.25.
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank als volgt tot bepaling van de legitimaire massa:
 bedrag opbrengst woning € 51.196,20 +
 saldo bankrekening datum overlijden € 8.485,30 +
 gift aan [gedaagde sub 1] € 56.500,00 +
 begrafeniskosten € 1.420,90 -
 kosten notaris
€ 6.709,39 -
Totaal € 108.051,21
vaststelling legitieme portie
2.26.
De legitieme portie van [eiser] bedraagt ½ x ¼ x € 108.051,21 =
€ 13.506,40 (artikel 4:64 lid 1 BW). De rechtbank zal dit bedrag in de beslissing vaststellen in het kader van vordering d.
Ten aanzien van vordering e subsidiair
2.27.
Gevorderd is [gedaagde sub 1] , in zijn hoedanigheid van executeur, te veroordelen tot betaling van de legitieme portie. Deze vordering is toewijsbaar. [gedaagde sub 1] heeft de executeursbenoeming aanvaard (productie 4 conclusie van antwoord: verklaring van aanvaarding executele en productie 6 conclusie van antwoord: verklaring van erfrecht).
Hoewel [gedaagde sub 1] de nalatenschap bij akte van 7 september 2017 beneficiair heeft aanvaard, blijkt uit de verklaring van erfrecht en de ‘ruimschoots voldoendeverklaring conform artikel 4:202 lid 1 sub a Burgerlijk Wetboek’ dat de wettelijke vereffening niet van toepassing is. Het gevolg daarvan is dat [gedaagde sub 1] , in zijn hoedanigheid van executeur, tot betaling van de legitieme portie aangesproken kan worden (artikelen 4:144 lid 1 BW, 4:7 lid 1 sub g BW en 4:145 lid 2 BW).
2.28.
[eiser] maakt verder aanspraak op de wettelijke rente over de legitieme portie vanaf de sterfdatum van erflaatster ( [overlijdensdatum] ). Ingevolge het bepaalde in artikel 4:81 lid 1 BW is de vordering ter zake van de legitieme portie niet opeisbaar voordat zes maanden na het overlijden van de erflaatster zijn verstreken. Gedurende die zes maanden kan er dus geen wettelijke rente verschuldigd zijn. Voor de periode erna geldt dat om aanspraak te kunnen maken op de wettelijke rente vereist is dat [gedaagde sub 1] met de voldoening in verzuim is (artikelen 6:119 lid 1 BW). Het verzuim treedt echter eerst in door een ingebrekestelling, tenzij sprake is van blijvende onmogelijkheid of een niet toerekenbare tekortkoming, wanneer zich een situatie als vermeld in artikel 6:83 BW voordoet (artikel 6:81 BW), dan wel de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat de schuldenaar zich op het uitblijven van een ingebrekestelling beroept. Niet gebleken is dat sprake is van een ‘tenzij-omstandigheid’, zodat voor het intreden van het verzuim een ingebrekestelling vereist is. Op 28 februari 2019 heeft [eiser] via zijn advocaat aanspraak gemaakt op de legitieme portie en heeft hij [gedaagde sub 1] gesommeerd tot afgifte binnen veertien dagen van alle relevante stukken die nodig zijn om de legitieme portie te kunnen berekenen. Dat [gedaagde sub 1] aan die sommatie geen gevolg heeft gegeven staat vast. Dat al eerder dan 28 februari 2019 een ingebrekestelling gestuurd is, is niet gesteld of gebleken. De rechtbank zal de wettelijke rente zal dan ook toewijzen met ingang van 15 maart 2019 omdat vanaf die dag het verzuim is ingetreden.
Ten aanzien van vordering f
2.29.
Deze vordering is toewijsbaar voor zover het de veroordeling tot betaling van de legitieme portie en de daarover verschuldigde wettelijke rente betreft.
Proceskosten
2.30.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt de hoogte van de legitieme portie van [eiser] op een bedrag van
€ 13.506,40,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , in zijn hoedanigheid van executeur, tot betaling van het bedrag van € 13.506,40 te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van
15 maart 2019 tot aan de dag van algehele voldoening,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van beslissing 3.2.
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken door
mr. J.R. Sijmonsma op 26 januari 2022.
Typ: AP