ECLI:NL:RBLIM:2022:6984

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
C/03/306141 / BZ RK 22/1154
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift inzake verplichte zorg en schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 juni 2022 een beschikking gegeven inzake een verzoekschrift van verzoeker, die beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de klachtencommissie van 3 mei 2022. Verzoeker, die lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, heeft een klacht ingediend over de toediening van dwangmedicatie en insluiting door de zorginstelling Mondriaan GGZ. Hij stelt dat de zorgverleners niet hebben gehandeld volgens het signaleringsplan en de crisiskaart die met hem waren opgesteld, wat heeft geleid tot onterecht en onnodig gebruik van dwangmaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek en heeft de klachtencommissie gevolgd in haar oordeel dat de klachten ongegrond zijn. De rechtbank oordeelt dat de situatie van verzoeker zodanig geëscaleerd was dat het niet mogelijk was om te handelen volgens de crisiskaart. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verzoeker niet voldoende onderbouwd heeft dat hij schade heeft geleden door de vermeende schending van zijn rechten. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker afgewezen en de beslissing van de klachtencommissie bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/306141 / BZ RK 22/1154
Beslissing over klacht ex artikel 10:7 lid 1 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding ex artikel 10:11 lid 2 Wvggz
Beschikking van 23 juni 2022 van de rechtbank Limburg op het ingediende verzoekschrift van
[verzoeker] ,
hierna te noemen: verzoeker,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonend te [woonplaats] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. H.C. Ingelse, kantoorhoudend te Maastricht,
tegen
Stichting Mondriaan GGZ te Limburg,
hierna te noemen: verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 14 juni 2022, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de beslissing van de klachtencommissie van 3 mei 2022.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het klachtenformulier van de Regionale Klachtencommissie Wvggz Limburg met bijlagen van 15 april 2022;
  • het behandelplan (ongedateerd, maar aangemaakt op 22 april 2022);
  • de beschikkingen van de burgemeester van de gemeente Maastricht van 14 maart 2022 en 19 maart 2022;
  • de beschikking voortzetting crisismaatregel van de rechtbank Limburg van 23 maart 2022;
  • de beslissingen tot het verlenen van verplichte zorg van 19 maart 2022 en 23 maart 2022;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door psychiater [naam psychiater 1] , van 14 maart 2022;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door psychiater [naam psychiater 2] , van 19 maart 2022;
  • de rapportage van 14 maart 2022;
  • de informatie van de zorgverantwoordelijke aan betrokkene over (tijdelijke) verplichte zorg d.d. 14 maart 2022;
  • de informatie van de zorgverantwoordelijke aan betrokkene over (tijdelijke) verplichte zorg d.d. 19 maart 2022;
  • het verweerschrift van verweerder, opgesteld en ondertekend door psychiater [naam psychiater 3] , aan de Regionale Klachtencommissie Wvggz Limburg d.d. 20 april 2022;
  • de notie van toelichting van de klacht over verplichte zorg van verweerder, opgesteld en ondertekend door patiëntvertrouwenspersoon [naam patiëntvertrouwenspersoon] , van
25 april 2022;
- de ongedateerde beslissing van de Regionale Klachtencommissie Wvggz Limburg op genoemd verweerschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022.
De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat,
  • [naam psychiater 3] , psychiater,
  • [naam gemachtigde] , gemachtigde namens de geneesheer-directeur.

2.Feiten

2.1.
Aan verzoeker wordt door Mondriaan verplichte zorg verleend op grond van de beschikking ‘machtiging tot het verlenen van verplichte zorg’ van deze rechtbank van
22 april 2022, geldend tot en met uiterlijk 22 oktober 2022. In de beschikking zijn de volgende vormen van toe te passen verplichte zorg opgenomen:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid;
  • het insluiten;
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene;
  • het onderzoek aan kleding of lichaam;
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
  • het controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
  • het opnemen in een accommodatie.
2.2.
Verzoeker heeft bij het klachtenformulier van de Regionale Klachtencommissie Wvggz Limburg met bijlagen van 15 april 2022 een klacht ingediend tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke terzake toediening van dwangmedicatie en insluiting.
2.3.
Verweerder heeft op 20 april 2022 een verweerschrift ingediend bij de klachtencommissie.
2.4.
De patiëntenvertrouwenspersoon heeft op 25 april 2022 namens verzoeker een toelichting op zijn klaagschrift toegezonden aan de klachtencommissie.
2.5.
Verzoeker en verweerder zijn op 26 april 2022 gehoord door de klachtencommissie.
2.6.
De klachtencommissie heeft vervolgens de klachten die toezien op het toedienen van medicatie en het insluiten ongegrond verklaard. Het schorsingsverzoek voor wat betreft het toedienen van medicatie en het verzoek om een schadevergoeding afgewezen.
2.7.
Bij beroepschrift – bij de griffie ontvangen op 14 juni 2022 – heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de uitspraak van de klachtencommissie.
2.8.
Verzoeker verzoekt de rechtbank het beroep tegen de uitspraak van de klachtencommissie alsnog gegrond te verklaren, de beslissing van de klachtencommissie te vernietigen en een schadevergoeding naar billijkheid vast te stellen, te voldoen door verweerder.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Door en namens verzoeker is, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verzoeker is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis. Hij heeft samen met een klinisch psycholoog en een verpleegkundige een signaleringsplan en crisiskaart opgesteld waarin afspraken staan over hoe te handelen in een (dreigende) crisissituatie. Vanwege de Oekraïne-oorlog en de herinneringen die dit bij verzoeker oproept was in maart 2022 sprake van zo’n dreigende crisissituatie. Verzoeker voelde dat hij aan het decompenseren was en heeft aan de bel getrokken. Vervolgens hebben de casemanager en regiebehandelaar van het FACT-team van Radix een bezoek aan verzoeker gebracht en de opbouwende crisis waargenomen. Zij hebben op dat moment echter niet gehandeld volgens de afspraken in het signaleringsplan en de crisiskaart, waardoor de situatie erger werd dan nodig was. Ook daarna in Mondriaan werd niet gehandeld volgens het signaleringsplan en de crisiskaart, waardoor de situatie verder escaleerde met separatie en het toedienen van dwangmedicatie tot gevolg. Verzoeker vindt dat hij onterecht en onnodig is gesepareerd. Bovendien is hem tegen zijn wil in en niet conform afspraak de dwangmedicatie Xeplion toegediend, terwijl ook daarvan op de crisiskaart staat dat dat niet de dwangmedicatie is die in voorkomend geval moet worden toegediend. Verzoeker staat open voor medicatie, maar niet voor Xeplion. Er is niet voor niets een signaleringsplan en een crisiskaart opgesteld waarin staat hoe te handelen in aanloop naar en tijdens een crisis. Betrokkene lijdt aan een complex trauma waardoor een ander protocol dan het normaal gehanteerde protocol noodzakelijk is. Er werd opgeschaald volgens het verkeerde protocol, waardoor betrokkene ging handelen volgens protocollen in dienst geleerd. Als gehandeld was volgens het signaleringsplan en de crisiskaart was de separatie en het toedienen van dwangmedicatie derhalve niet nodig geweest.
Nu niet gehandeld is volgens het signaleringsplan en de crisiskaart, zijn de consequenties voor verzoeker veel zwaarder. Verzoeker voelde zich boos, machteloos en gefrustreerd toen hij gedwongen medicatie kreeg toegediend en in separatie werd geplaatst. Hij werd chronisch boos en kon daar niet mee overweg. Dit gedrag toonde hij eerder niet, maar is een reactie op het negeren van het signaleringsplan en de crisiskaart. Niet alleen het zetten van het depot, maar vooral ook de werking van de medicatie op hem heeft hij ervaren als een voortdurende inbreuk op zijn lichamelijke integriteit. Daarbij komt dat verzoeker voor de beslissingen tot separatie en het toedienen van dwangmedicatie geen artikel 8:9-formulier heeft ontvangen. Het uitblijven van schriftelijke beslissingen voedde zijn boosheid, frustratie en onmacht. Volgens de klachtencommissie is de enkele stelling dat verzoeker de formulieren niet heeft ontvangen onvoldoende. Dit is echter omkering van de bewijslast. Het is immers aan de zorgverantwoordelijke te bewijzen dat verzoeker de formulieren tijdig hebben bereikt, niet aan verzoeker om te bewijzen dat hij ze ontvangen heeft. Dat betrokkene met hulp van de patiënten vertrouwenspersoon een klacht heeft kunnen indienen en derhalve voldoende op de hoogte zou zijn gesteld van zijn rechten, gaat aan het voornoemde voorbij. Verzoeker was verstoken van een uitleg over verplichte zorg, de mogelijkheden een klacht in te dienen en een schorsingsverzoek te doen. Dit is ook de reden waarom de klacht een maand na toepassing van de verplichte zorg is ingediend.
Verzoeker heeft derhalve nadeel ondervonden door niet-naleving van wettelijke voorschriften en procedurele verzuimen en in de vorm van aantasting in persoon als bedoeld in art. 6:106 BW. Dat is op geld waardeerbare schade, hetgeen volgens Wvggz en jurisprudentie recht geeft op een schadevergoeding naar billijkheid.
3.2.
Door verweerder is het volgende aangevoerd.
Verzoeker is bekend met een schizo-affectieve stoornis en werd hiervoor oraal behandeld met het antipsychoticum Aripiprazol. Doordat hij echter niet de juiste dosering van dit medicijn innam, kwam geen verbetering in het toestandsbeeld. Een recidief psychose heeft vervolgens geleid tot opname. Op 19 maart 2022 heeft betrokkene op zijn kamer in de instelling gerookt en daar brand gesticht, waardoor het brandalarm afging. Verpleging is naar zijn kamer gegaan, maar hij weigerde in gesprek te gaan en was oninvoelbaar en dreigend in contact. Hij heeft de verpleging zijn kamer uit geduwd en daarna met stoelen gegooid. De situatie was dermate dreigend dat hij met hulp van de politie naar de EBK is gebracht. De dagen daarna bleef hij psychotisch, toonde hij geen enkel inzicht in zijn gedrag, deed hij vreemde handelingen en was hij fors geagiteerd naar verpleging waardoor hij op 25 maart pas gemobiliseerd kon worden naar de ICU. Op 27 maart werd hij nog steeds verpleegd op de ICU en is dan boos omdat volgens hem niet volgens protocol wordt gehandeld. Hij weigert medicatie, is zeer gedreven en duidelijk psychotisch. Er wordt een risico gezien op toename van dreiging en agitatie waarop de ICU niet meer veilig is, maar er is dan nog net voldoende samenwerking is om het verblijf op de ICU voort te zetten. Op 28 maart neemt de spanning echter toe, stampt hij een aantal keer tegen de buitendeur, loopt hij met versnelde pas het kantoortje van de ICU op en begint daar spullen te vernielen. Hij werd daarop in holding genomen en er werd alarm gegeven, waarna hij opnieuw op de EBK is geplaatst. Op 30 maart kon hij weer terug naar de ICU. Op 4 april en 11 april is de dwangmedicatie Xeplion toegediend. Dit is proportioneel omdat verzoeker op de afdeling oninvoelbaar en dreigend in contact was. Hij heeft onder meer spullen vernield, met meubilair gegooid en brand gesticht. Daarnaast kwam hij vaker in conflict met medepatiënten, die aangaven bang voor hem te zijn. Daarnaast is de dwangmedicatie doelmatig omdat het de psychose adequaat beïnvloedt en zijn gedrag positief beïnvloedt. De dagen daarna hebben dat bewezen. Na het tweede depot is hij niet meer dreigend geweest, staat hij goed in samenwerking en zijn medepatiënten niet meer bang voor hem.
Verweerder is samenvattend van mening dat is voldaan aan de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, doelmatigheid en veiligheid. Een minder ingrijpend middel was ontoereikend en er waren geen mogelijkheden om passende zorg te bieden op basis van vrijwilligheid. Bovendien was het noodzakelijk om de veiligheid in de kliniek te waarborgen. Verweerder verzoekt dan ook de klachten ongegrond te verklaren.

4.Standpunten ter zitting

4.1.
Verzoeker heeft, bij monde van zijn advocaat, kort en zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Het was duidelijk dat zich voor de opname een crisissituatie aan het ontwikkelen was. Verzoeker erkende dat het niet goed met hem ging en zocht daarvoor hulp. In geen enkele fase is rekening gehouden met hetgeen in de crisiskaart en het signaleringsplan is opgenomen, waardoor de situatie al snel verder escaleerde. Alleen de politie heeft in de crisiskaart gekeken en daarnaar gehandeld door verzoeker met een politiewagen naar Mondriaan te vervoeren. Er zijn niet voor niets afspraken gemaakt tussen verzoeker en zijn behandelaren om crisissituaties snel in de kiem te smoren. Er was derhalve de inzet van een minder ingrijpend middel mogelijk om de crisissituatie te voorkomen en dat was handelen volgens de crisiskaart en het signaleringsplan. Verzoeker betwist dan ook stellig dat de situatie al zodanig geëscaleerd was dat dit niet meer mogelijk was. De inzet van separatie en dwangmedicatie was onnodig. Als dit al nodig werd geacht, hadden deze dwangmiddelen op z’n minst ingezet kunnen worden op de wijze zoals beschreven in de crisiskaart en het signaleringsplan. Daarnaast is sprake van een wilsbekwaam verzet. De Hoge Raad heeft onlangs nog toegelicht dat een bezwaar tegen toepassing van verplichte zorg gehonoreerd moet worden tenzij sprake is van levensgevaar of acuut gevaar, maar daarvan was geen sprake. Daarbij komt dat wilsonbekwaamheid moet worden vastgesteld door een onafhankelijke psychiater, maar dat is niet gebeurd. De behandelaar heeft dit getoetst, maar er moet een zekere afstand tot een patiënt zijn. Voorts is het aan de uitreiker om te bewijzen dat hij de formulieren heeft uitgereikt. De enkele stelling dat is uitgereikt omdat het geregistreerd staat, is onvoldoende. Daarbij komt dat twee formulieren digitaal zijn ondertekend, zodat ook daaruit wellicht kan worden afgeleid dat de formulieren niet zijn uitgereikt.
4.2
De psychiater heeft naar voren gebracht dat een crisiskaart niet in iedere situatie gevolgd kan worden. Een crisiskaart is vooral bedoeld voor de aanloop naar een crisissituatie, maar de situatie was al zodanig geëscaleerd dat handelen hiernaar een gepasseerd station was. De behandelaren hebben de veiligheid voorop staan en geoordeeld werd dat het niet meer veilig was te handelen naar de crisiskaart. Daarbij komt dat de crisiskaart niet in overleg met een psychiater of behandelaar van de HIC is opgesteld waardoor geen rekening ermee gehouden is of een dergelijke crisiskaart wel werkbaar is voor een afdeling zoals de HIC. Er wordt zoveel mogelijk geprobeerd rekening te houden met de wens van patiënten, maar er moet daarbij ook rekening gehouden worden met de veiligheid van anderen.
4.3.
De gemachtigde heeft namens de geneesheer-directeur betwist dat een toetsing van wilsonbekwaamheid dient te geschieden door een onafhankelijke psychiater. De Wvggz legt deze taak bij de zorgverantwoordelijke neer, dit hoeft derhalve niet per se een onafhankelijk psychiater te zijn. In de formulieren staat helder beschreven dat de wilsbekwaamheid getoetst is. Een wilsbekwaam verzet is een belangrijk verzet, maar er deed zich hier een uitzonderingssituatie voor waardoor dit verzet niet gehonoreerd hoefde te worden. Verzoeker trekt de gestelde diagnose in twijfel, maar zowel de onafhankelijke psychiater als de eigen psychiater hebben verzoeker gediagnosticeerd met een schizo-affectieve stoornis en een psychose. Er is dan ook geen reden om te twijfelen aan de diagnose. Verzoeker zegt dat hij de formulieren niet heeft ontvangen, maar Mondriaan heeft geregistreerd dat deze zijn uitgereikt en deze maken ook deel uit van het dossier van betrokkene. Het gaat om twee formulieren gedateerd 19 maart 2022 en een formulier gedateerd 23 maart 2022. Dat mede uit de late indiening van de klacht door betrokkene zou moeten blijken dat hij de formulieren niet ontvangen heeft, is te kort door de bocht. Dat sommige formulieren voorzien zijn van een digitale handtekening kan niet tot de conclusie leiden dat de formulieren niet zijn uitgereikt, maar heeft enkel te maken met de inrichting van het digitale systeem, waarbij sommige formulieren wel en andere nog niet digitaal kunnen worden ondertekend. Mondriaan erkent dat de inzet van dwangmiddelen heel ingrijpend is en bepaalde gevoelens bij betrokkene oproepen, maar betwist dat de inzet daarvan niet voldoet aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid. Er werd op dat moment niet mogelijk geacht anders te handelen. Een crisiskaart wordt overigens nooit opgenomen in een Elektronisch Patiënten Dossier.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien zijn verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de klachtencommissie weloverwogen en op goede gronden heeft geconcludeerd tot afwijzing van de klachten betreffende de medicatie en het insluiten en neemt deze beslissing en hetgeen daartoe is overwogen over. Al hetgeen bij verzoekschrift, de nader ingediende stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen maakt dit niet anders.
Het beroep inzake de wilsbekwaamheid wordt dan ook gepasseerd nu ten aanzien van de drie formulieren van 14 en 19 maart 2022 artikel 2:1 lid 6 onder b Wvggz van toepassing is. Er was immers beide keren sprake van brandstichting. Op 14 maart 2022 is de hulpverlening erin geslaagd het vuur veroorzaakt door een deken en brandende kaarsen in de woonkamer van het appartement van verzoeker, te doven. Op 19 maart 2022 had verzoeker brand gesticht in de instelling waardoor het brandalarm afging. Verzoeker veroorzaakte met zijn handelen niet alleen acuut gevaar voor hemzelf, maar ook voor derden. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding nader in te gaan op hetgeen overigens nog is aangevoerd inzake de wilsbekwaamheid van verzoeker. Verder is tegen de beoordeling van de behandelaren dat verzoeker op 23 maart 2022 wilsonbekwaam is, als verweer gevoerd dat die beoordeling betwistbaar is. De rechtbank gaat – nog daargelaten dat deze stelling van verzoeker niet is onderbouwd – niet mee in deze stellingname van verzoeker. Beschreven is immers dat het toestandsbeeld van verzoeker na opname enkel verslechterde en hij niet wilde samenwerken of medicatie wilde innemen. Hierbij was tevens sprake van fysieke agressie richting verpleging en medebewoners en is verzoeker uiteindelijk met politieondersteuning op de extra beveiligde kamer geplaatst.
Voor wat betreft het niet handelen naar de crisiskaart en het signaleringsplan volgt de rechtbank de stellingname van de psychiater dat de situatie al zodanig geëscaleerd was (onder meer door de brandstichting) dat handelen conform de crisiskaart een gepasseerd station was. Dit was ook verderop in het traject steeds het geval, gelet op de toelichting op de al meergenoemde formulieren. Dat de daarin beschreven gebeurtenissen zich hebben voorgedaan, is door verzoeker overigens ook niet betwist, zodat daarvan wordt uitgegaan. Voor zover verzoeker heeft betwist dat hij de formulieren (twee gedateerd 19 maart 2022 en een gedateerd 23 maart 2022) heeft ontvangen, wordt ook dit standpunt door de rechtbank verworpen. Namens de geneesheer-directeur is aannemelijk gemaakt dat die formulieren verzoeker zijn uitgereikt door de gang van zaken rondom het opmaken en uitreiken van die formulieren toe te lichten, zeker in het licht van de opmerking van verzoeker ter zitting aangezien hij zich heeft laten ontvallen dat hij die om 02.00 uur ’s nachts ontvangen heeft.
Voorts stelt verzoeker schade te hebben geleden omdat hij in zijn rechtsgevoel is aangetast. De rechtbank acht de enkele stelling dat verzoeker in zijn rechtsgevoel is aangetast, zonder verdere onderbouwing, onvoldoende om de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen.
Nu de klachten ten aanzien van de medicatie en het insluiten ongegrond worden verklaard, komt de rechtbank evenmin toe aan de beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding ten aanzien van deze klachtonderdelen.
Al het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep wordt afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
wijst het beroep tegen de uitspraak van de klachtencommissie tegen de op 15 april 2022 ingediende klacht van betrokkene, en het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter, en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door C.L.G. Lousberg, griffier, op 12 juli 2022.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.