ECLI:NL:RBLIM:2022:6923

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
C/03/305534 / HA ZA 22-242
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie van derdenbeslag op basis van notariële akte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A.M.F. Spera, heeft een vordering ingediend tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.H.I. Hundscheid, met betrekking tot de schorsing van executoriaal beslag dat door de gedaagde was gelegd op basis van een notariële geldleningsovereenkomst. De eiseres betwist de geldigheid van de overeenkomst en stelt dat de executie misbruik van bevoegdheid oplevert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres voldoende belang heeft bij de incidentele vordering en dat de gevraagde voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering. Na een belangenafweging heeft de rechtbank geoordeeld dat het belang van de eiseres bij schorsing van de executie zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde bij voortzetting van de executie. De rechtbank heeft daarom de executie van de beslagen geschorst en bepaald dat de gedaagde geen andere executiemaatregelen mag treffen in uitvoering van de notariële akte. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/305534 / HA ZA 22-242
Vonnis in het incident ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van 7 september 2022 in de zaak van:
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex artikel 223 Rv,
eiseres in het voorwaardelijk incident ex artikel 843a Rv,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera,
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
gedaagde in het incident ex artikel 223 Rv,
gedaagde in het voorwaardelijk incident ex artikel 843a Rv,
eiser in reconventie,
advocaat mr. F.H.I. Hundscheid.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 27 juli 2022
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak (tevens in het incident), tevens eis in reconventie van [gedaagde] van 10 augustus 2022.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 21 maart 2020 ten overstaan van [naam notaris] , notaris te [vestigingsplaats] , een notariële geldleningsovereenkomst (hierna: de notariële akte) gesloten, waarin zij onder meer vooropgesteld hebben dat zij een affectieve relatie met elkaar gehad hebben, dat [gedaagde] tijdens die relatie aan [eiseres] verschillende bedragen ter leen heeft verstrekt en diverse kosten namens [eiseres] heeft betaald, dat de affectieve relatie is beëindigd en dat zij in dit kader formeel willen vastleggen welk bedrag [eiseres] aan [gedaagde] verschuldigd is. Hierin verklaart [eiseres] vervolgens dat zij
wegens van [gedaagde] ter leen ontvangen gelden aan [gedaagde] schuldig is een som geld van € 112.929,00 (hierna: de hoofdsom), dat een gedeelte van de hoofdsom is voldaan door levering van [eiseres] aan [gedaagde] van de Mini Cooper S met kenteken [kenteken] voor € 16.500,00, waardoor [eiseres] aan [gedaagde] verschuldigd is een (nog resterend) bedrag van € 96.429,00.
2.2.
De grosse van de notariële akte is door de notaris op verzoek van [gedaagde] aan hem verstrekt op 31 januari 2022. Vervolgens is [gedaagde] overgegaan tot het leggen van executoriaal derdenbeslag op het loon van [eiseres] bij haar werkgever op 2 maart 2022. Blijkens het exploot daarvan was [eiseres] op dat moment aan hoofdsom, rente en kosten € 89.571,41 aan [gedaagde] verschuldigd. Ook is in februari en maart 2022 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de bankrekeningen van [eiseres] bij de ING Bank, op de vorderingen die [eiseres] op haar voormalige maat, [naam maat] , zou verkrijgen en op de vorderingen die [eiseres] zou verkrijgen op de Maatschap [naam maatschap] . Ten slotte werd in februari 2022 op het aan [eiseres] toekomende aandeel in de onverdeelde Maatschap [naam maatschap] beslag gelegd.

3.Het geschil in het 223 Rv incident

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv:
I. Primair het onderhavige executoriale beslag en meer bepaald het:
 gelegde derdenbeslag onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wyzer B.V., gevestigd en kantoorhoudend te Utrecht aan het adres Herculesplein 88;
 gelegde derdenbeslag onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam-Zuidoost, gemeente Amsterdam, aan het adres Bijlmerplein 888;
 gelegde derdenbeslag onder mevrouw [naam maat] , maat van de voormalige Maatschap [naam maatschap] , wonend te [woonplaats 3] aan het adres [adres 1] ;
 gelegde derdenbeslag onder de Maatschap [naam maatschap] , gevestigd en kantoor houdend te [vestigingsplaats] aan het adres [adres 2] ;
 gelegde beslag op het aan [eiseres] toekomende aandeel in de onverdeelde Maatschap [naam maatschap] ;
opheft, dan wel schorst vanaf de datum van het tussen te komen vonnis tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil wordt gewezen en te bevelen dat er geen andere executiemaatregelen mogen worden getroffen in uitvoering van de notariële akte;
II. Subsidiair:
 [gedaagde] veroordeelt om binnen twee dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis over te gaan tot opheffing, dan wel schorsing van het hierboven genoemde executoriale beslag tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil wordt gewezen;
 [gedaagde] beveelt tot algehele staking en gestaakt houden van de uitvoering van de notariële geldleningsovereenkomst van 21 maart 2020 en dit tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil wordt gewezen;
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hiermee in gebreke mocht blijven, met een maximum van € 25.000,00.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vorderingen voert [eiseres] - kort gezegd - aan dat executie van de notariële akte misbruik van bevoegdheid oplevert. Haar belangen bij opheffing en schorsing van de executie wegen zwaarder dan de belangen van [gedaagde] bij de executie.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 223 Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding en moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering.
4.2.
Door [gedaagde] is niet weersproken dat [eiseres] voldoende belang heeft bij de incidentele vordering en dat van haar niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de hoofdzaak afwacht. De gevraagde voorlopige voorziening hangt bovendien samen met de hoofdvorderingen, waarin [eiseres] onder meer primair vordert dat voor recht wordt verklaard dat de notariële akte wordt vernietigd.
4.3.
Voor zover de incidentele vordering strekt tot (een bevel tot) opheffing van de executoriale beslagen, is deze niet toewijsbaar. Bij toewijzing van een dergelijke vordering is van een voorziening voor de duur van het geding immers geen sprake. Het is een beslissing met een definitief karakter. Dat is niet wat artikel 223 Rv beoogt.
4.4.
De incidentele vordering die strekt tot schorsing/bevel staking van de executiemaatregelen voldoet wel aan het vereiste dat er sprake moet zijn van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding. Of grond bestaat voor een schorsing/bevel staking van de executie zal de rechtbank hierna beoordelen.
4.5.
Volgens [eiseres] berust de executie op een juridische misslag en levert deze misbruik van bevoegdheid op. De geldleningsovereenkomst van 21 maart 2020 is niet geldig, omdat deze moet worden vernietigd op grond van artikel 3:44 lid 2 (bedreiging) en lid 4 (misbruik van omstandigheden) BW. Bovendien zijn de onderhandse overeenkomsten van geldlening, waarop de notariële akte grotendeels berust, verjaard. [eiseres] betwist dat zij de resterende vorderingen in de notariële akte verschuldigd is. Ten slotte betoogt [eiseres] dat zij zelf een hogere vordering op [gedaagde] heeft van € 155.577,50 vanwege haar aandeel in de overwaarde van de woning van partijen die op 21 maart 2021 is verkocht (in het petitum van de dagvaarding vermeldt zij een bedrag van € 149.349,95). Zij doet, indien nodig, een beroep op verrekening.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.6.1.
[gedaagde] beschikt over een executoriale titel in de vorm van de grosse van de notariële akte. Dit betekent dat [gedaagde] in beginsel het recht heeft om executiemaatregelen te treffen ter incassering van zijn vordering (artikel 430 Rv).
4.6.2.
Via het incident ex artikel 223 Rv heeft [eiseres] een executiegeschil als bedoel in artikel 438 Rv aanhangig gemaakt.
4.6.3.
Of [gedaagde] geen vordering (meer) heeft, zoals [eiseres] stelt en [gedaagde] betwist, ligt ter beoordeling voor in de hoofdzaak. Op basis van de over en weer ingenomen stellingen is het thans niet mogelijk een inschatting te maken of er sprake is van een geldige geldleningsovereenkomst. Dat betekent dat de executoriale titel waar [gedaagde] zich op beroept nog in geschil is tussen partijen. Ook kan de rechtbank, gelet op het debat van partijen, nu niet inschatten of [eiseres] een hogere vordering op [gedaagde] heeft en in verlengde daarvan of haar beroep op verrekening slaagt.
4.7.
De rechtbank zal in dit incident, tegen de achtergrond van het voorgaande, een afweging moeten maken tussen het belang van [gedaagde] bij voortzetting van de executie en het belang van [eiseres] bij schorsing van de executie. De rechtbank is van oordeel dat die belangenafweging in het voordeel van [eiseres] uitvalt. Zij heeft er onder meer op gewezen dat [gedaagde] een vermogend belastingadviseur is, die verschillende ondernemingen heeft en rechthebbende is van 37 onroerende zaken en dat [gedaagde] dus geen zwaarwegend belang heeft om zijn vordering onmiddellijk te kunnen invorderen, omdat hij niet financieel van afhankelijk is van het geld dat hij ontvangt via de executie. [gedaagde] heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken. Verder heeft [eiseres] aannemelijk gemaakt dat zij een financieel belang heeft bij schorsing van de executie, omdat zij - door het loonbeslag - slechts een inkomen heeft conform de beslagvrije voet en daardoor sterk wordt beperkt in haar financiële mogelijkheden, terwijl haar financiële verplichtingen doorlopen. Gelet op deze feiten en omstandigheden weegt het belang van [eiseres] bij schorsing van de executiemaatregelen zwaarder dan het belang van [gedaagde] om middels de gelegde beslagen tot executie van de notariële akte over te gaan.
4.8.
De rechtbank zal de primaire vordering dan ook toewijzen voor wat betreft de schorsing van de executie, zodat de rechtbank niet toekomt aan het subsidiair gevorderde.
4.9.
[eiseres] heeft gevorderd de schorsing te laten duren vanaf de datum van het vonnis in incident tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in het onderhavig geschil (in de hoofdzaak) is gegeven. Het is de vraag hoe zich dit verhoudt tot het criterium in artikel 223 Rv dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen voor de duur van het geding. Volgens de Memorie van Toelichting bij dit artikel behoudt de uitgesproken voorlopige voorziening haar kracht tot de afloop van het geding, dat wil zeggen totdat de hoofdzaak wordt ingetrokken dan wel totdat de einduitspraak in de hoofdzaak in kracht van gewijsde is gegaan. In die zin sluit de vordering van [eiseres] hierbij aan. Aangezien [gedaagde] zich daar ook niet tegen heeft verweerd, zal de rechtbank [eiseres] in de door haar gewenste duur van de schorsing volgen.
4.10.
[gedaagde] heeft zich niet verzet tegen het door [eiseres] gevorderde bevel dat er geen andere executiemaatregelen mogen worden getroffen in uitvoering van de notariële akte. De rechtbank zal een dergelijk bevel dan ook aan [gedaagde] geven, welk bevel in duur zal worden beperkt gelijk aan de duur van de schorsing van de executie.
4.11.
De rechtbank zal ten slotte de proceskosten tussen partijen compenseren, omdat zij ex-samenlevers zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
5.1.
schorst de executie van de volgende (executoriale) beslagen:
het derdenbeslag onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wyzer B.V., gevestigd en kantoorhoudend te Utrecht aan het adres Herculesplein 88;
het derdenbeslag onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd en kantoorhoudend Amsterdam-Zuidoost, gemeente Amsterdam, aan het adres Bijlmerplein 888;
het derdenbeslag onder mevrouw [naam maat] , maat van de voormalige Maatschap [naam maatschap] , wonend te Kerkrade aan het adres [adres 1] ;
het derdenbeslag onder de Maatschap [naam maatschap] , gevestigd en kantoor houdend te [vestigingsplaats] aan het aders [adres 2] ;
het beslag op het aan [eiseres] toekomende aandeel in de onverdeelde Maatschap [naam maatschap] ;
vanaf de datum van dit vonnis tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil (in de hoofdzaak) wordt gegeven;
5.2.
beveelt [gedaagde] geen andere executiemaatregelen te treffen in uitvoering van de notariële akte als bedoeld in rov. 2.1., vanaf de datum van dit vonnis tot het moment wanneer er een onherroepelijke eindbeslissing in onderhavig geschil (in de hoofdzaak) wordt gegeven;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 september 2022voor:
- conclusie van antwoord in reconventie aan de zijde van [eiseres]
- opgave verhinderdata aan de zijde van beide partijen in verband met het plannen van een mondelinge behandeling in de periode maart tot en met juni 2023;
5.7.
houdt voor het overige iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JPW