ECLI:NL:RBLIM:2022:6919

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
C/03/292985 / HA ZA 21-295
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke procedure over tekortkoming in de opfokovereenkomst van paarden met vorderingen tot schadevergoeding en ontbinding

In deze civielrechtelijke zaak heeft eiseres, een vennootschap onder firma, gedaagden aangeklaagd wegens tekortkomingen in de nakoming van een opfokovereenkomst voor vier paarden. De overeenkomst, gesloten op 4 mei 2019, hield in dat eiseres vier één jaar oude paarden bij gedaagden in de opfok plaatst voor een bedrag van € 2.000,-. Eiseres heeft de paarden op 18 november 2019 opgehaald en was geschokt over hun toestand, die volgens haar duidde op ernstige verwaarlozing. Eiseres heeft gedaagden aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden door deze verwaarlozing en vordert een schadevergoeding van € 77.610,18, alsook de ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van het betaalde bedrag van € 2.000,-. Gedaagden hebben de aansprakelijkheid betwist en een beroep gedaan op een exoneratieclausule in de overeenkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is over de medische toestand van de paarden bij aanvang van de opfok en bij het ophalen. De rechtbank heeft besloten een deskundigenbericht in te winnen om de medische conditie van de paarden te beoordelen en om vast te stellen of er sprake was van verwaarlozing door gedaagden. De zaak is aangehouden in afwachting van de uitkomst van deze bewijslevering en de uitlating van partijen over de te benoemen deskundige.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/292985 / HA ZA 21-295
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres],
kantoorhoudend te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. F. Kolkman,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
kantoorhoudend te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.A. Houben-Timmermans.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 16,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 (a en b) tot en met 6,
  • de dagbepaling van de mondelinge behandeling,
  • de producties 17 tot en met 22 van [eiseres] ,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 april 2022,
  • de spreektaantekeningen, tevens akte tot vermeerdering van eis, van [eiseres] ,
  • de pleitaantekeningen van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 4 mei 2019 zijn [eiseres] en [gedaagden] overeengekomen dat [eiseres] vier één jaar oude paarden bij [gedaagden] in de opfok plaatst voor het zomerseizoen tegen betaling van een bedrag van € 2.000,-. Het gaat om de paarden [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . [eiseres] heeft deze vier paarden diezelfde dag naar de locatie de [naam locatie] gebracht waar zij door [gedaagden] ter opfok in ontvangst genomen zijn.
2.2.
[eiseres] heeft de vier paarden op 18 november 2019 weer opgehaald bij [gedaagden]
2.3.
[eiseres] heeft [gedaagden] bij e-mail van 23 november 2019 bericht dat zij geschrokken is van de staat waarin zij de vier door haar in opfok gegeven jaarlingen aantrof en dat zij daarom haar dierenarts heeft ingeschakeld (productie 5 dagvaarding).
2.4.
[eiseres] heeft [gedaagden] bij brief van 19 december 2019 aansprakelijk gesteld voor de schade die zij meent te hebben geleden door het tekortschieten van [gedaagden] in de nakoming van de zorgverplichtingen die voor [gedaagden] voortvloeien uit de tussen partijen gesloten overeenkomst van bewaarneming (productie 6 dagvaarding).
2.5.
Dierenarts [naam dierenarts 1] heeft [eiseres] in een brief van 3 januari 2020 bericht wat zijn bevindingen zijn over de toestand van de paarden. [naam dierenarts 1] heeft in dat kader, voor zover hier van belang, in een brief met als aanhef “medische historiek van [naam 6] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 5] , jaarlingen teruggekomen uit opfokbedrijf” onder meer, het volgende geschreven (productie 3 dagvaarding):
“Deze 4 jaarlingen werden op 18 november ter onderzoek aangeboden op [eiseres] , onmiddellijk na aankomst.
De algemene toestand van deze jaarlingen was slecht. Ze waren zeer mager, met ernstige diarree.
Alle 4 de jaarlingen werden uitgebreid klinisch onderzocht, bloed genomen en mest genomen voor verder onderzoek.
[naam 1] kreeg onmiddellijk wondhechting aan het achterbeen rechtsachter aan de mediale zijde van de pijp.
Uit bloedonderzoek werd duidelijk dat deze 4 jaarlingen een manifest eiwittekort hadden, te wijten aan protein loosing gastroenteropatie, eventueel in combinatie met ondervoeding. Daardoor was de lichaamsfunctie ernstig in de problemen. (..)
[naam 3] , [naam 1] en [naam 5] waren redelijk snel buiten levensgevaar (..) [naam 6] bleef lange tijd kritiek. (..)
Of deze jaarlingen geen restletsels zullen overgehouden hebben aan deze zeer moeilijke periode, is nu nog niet uit te maken. (..)”
2.6.
In een brief van 22 februari 2020 gericht aan [gedaagden] heeft dierenarts
[naam dierenarts 2] onder meer het volgende geschreven (productie 4 bij conclusie van antwoord):
(..) Op 14 oktober 2019 werd op verzoek van opfokbedrijf [gedaagden] te [vestigingsplaats 2] een jaarling schimmel merrie (chipnr [chipnummer] ) onderzocht en behandeld voor koliek. (..) Onderzoek wees uit dat het dier diarree had en in de darmen delen waren met hoogtonige darmgeluiden, palpatie van de buik was pijnlijk. (..) de toestand verbeterde daarna heel geleidelijk de dagen erna.
Uitslagen van bloedonderzoeken van ongeveer een maand later, die de eigenaar naar[gedaagde sub 2] stuurde, tonen aan dat het paard een chronische ontstekingsproces aan lever en darmen had. (..)”
2.7.
[gedaagden] hebben de aansprakelijkheid in een brief van 20 maart 2020 van de hand gewezen (productie 8 bij dagvaarding).
2.8.
Hoefsmid [naam hoefsmid] heeft in een brief van 2 april 2020 onder meer het volgende over de vier paarden geschreven (productie 3 bij conclusie van antwoord):
“(..) De paarden waren wel bijgekomen ten opzichte van mei, maar nog magerder dan de rest (..) Als hoefsmid kom ik regelmatig op het bedrijf van [gedaagde sub 1] en zie ik dat de paarden in de opfok altijd ruim voldoende voer op de voergang hebben liggen. Daarnaast zien de paarden in de opfok er altijd goed uit.”
2.9.
Dierenarts [naam dierenarts 1] heeft in aanvulling op zijn eerdere brief in een brief van 27 april 2020 gericht aan [eiseres] met als onderwerp “ernstige verwaarloosde jaarlingen, teruggekomen uit opfokbedrijf, vervolg”, onder meer, het volgende geschreven (productie 9 dagvaarding):
“Identificatie:
[naam 4](bij aankomst ‘ [naam 6] ’ genoemd (..)
[naam 3](..)
[naam 1] vlv Z(..)
[naam 2] VLV Z(..)
Zoals bekend kwamen deze 4 jaarlingen op 18 november terug uit de zomeropfok, en werden deze onmiddellijk aangeboden voor onderzoek. (..)
Op dat moment was hun medische toestand zeer slecht tot levensbedreigend. Dankzij zeer intensieve verzorging bij jullie op stal, konden we alle 4 de jaarlingen in leven houden, ondanks hun dramatische vermagering en ziekte bij aankomst.
Ongeveer 6 weken na aankomst op stal waren de 4 jaarlingen terug stabiel en buiten levensgevaar. Op dat moment konden we vermoeden, maar nog niet met zekerheid inschatten of deze paarden hun ontwikkelingsachterstand, opgelopen op de zomeropfok, nog zouden kunnen inhalen. Daarom deden we recent een nieuwe evaluatie…
(..)
Het wasoverduidelijk dat deze paarden een ernstige beschadiginghebben opgelopen. Veel te grote hoofden, in verhouding tot hun lichaam, met nog steeds sporen van de ernstige vermagering waarmee ze terugkwamen uit de zomeropfok, verraden dat de ontwikkeling van deze paarden ondermaats is. (..)”
Van deze brief maken vier foto’s onderdeel uit.
2.10.
[naam dierenarts 1] heeft voorts in een e-mail van 11 november 2020, gericht aan de toenmalige gemachtigde van [eiseres] , onder meer het volgende geschreven (productie 11 dagvaarding):
“(..) Ik kan heel duidelijk stellen dat deze jaarlingen bij aankomst op [eiseres] in het najaar van 2019 in een erbarmelijke conditie waren. (..)”
2.11.
[naam dierenarts 1] heeft in aanvulling daarop in een e-mail van 13 november 2020, gericht aan diezelfde (toenmalige) gemachtigde van [eiseres] , onder meer het volgende geschreven (productie 12 dagvaarding):
“(..) Ik heb deze paarden voor het eerst gezien nadat zij aankwamen op [eiseres] in het najaar van 2019. Ik heb dan ook geen exacte data over de algemene toestand van deze paarden bij vertrek naar de opfok. (..)”
2.12.
In een brief van 2 december 2020 gericht aan [eiseres] heeft [naam dierenarts 3] van Dier-N-Artsen het volgende geschreven (productie 13 dagvaarding):
“(..) Hierbij verklaar ik dat de paarden [naam 1] VLV Z en [naam 2] VLV Z door mij op zaterdag 11 mei 2019 ingeënt en ontwormt zijn. Beide paarden bevonden zich op dat moment in goede conditie. (..)”
2.13.
Op 11 februari 2022 zijn op verzoek van [eiseres] taxatierapporten uitgebracht met betrekking tot [naam 1] en [naam 2] (productie 18 en 19 van [eiseres] ).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 77.610,18, vermeerderd met de wettelijke rente over € 74.374,25, vanaf 6 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening,
II. de opfokovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagden] ontbindt, onder veroordeling van [gedaagden] tot terugbetaling van het door [eiseres] betaalde bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2021 tot de dag van algehele voldoening,
III. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de kosten van het geding, daaronder begrepen de nakosten, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
3.2.1.
[eiseres] is eigenaar van [naam 1] en [naam 2] . [naam 3] en [naam 4] hebben Finse eigenaren.
3.2.2.
[eiseres] heeft kerngezonde paarden bij [gedaagden] afgeleverd. Toen de paarden werden opgehaald, waren zij zodanig uitgehonderd dat hun ribbenkast volledig zichtbaar was. Alle paarden hadden opgezwollen benen en ernstige diarree. Alle paarden hadden een eiwittekort, te wijten aan ondervoeding, gecompliceerd met een protein-losing gastro enteropathie (PLE). Ook waren zij besmet met wormen. [naam 1] had bovendien ernstige verwondingen aan het been rechtsachter. [eiseres] is van mening dat [gedaagden] opzettelijk althans door bewust roekeloos handelen de paarden gedurende lange periode ernstig verwaarloosd heeft. [gedaagden] heeft daarom de op haar als goed bewaarnemer rustende zorgplicht geschonden en is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de opfokovereenkomst.
3.2.3.
Nu nakoming blijvend onmogelijk is, is de verbintenis van rechtswege omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. [eiseres] vordert alleen de schade die betrekking heeft haar eigen paarden [naam 2] en [naam 1] . Zij begroot de totale geleden schade op € 77.610,18. De schade bestaat uit een bedrag van € 10.831,77 voor behandeling en verzorging van de paarden en verder uit de waardevermindering van [naam 2] en [naam 1] . De paarden hebben niet de schofthoogte kunnen bereiken die zij anders hadden bereikt en zullen als gevolg van de verwaarlozing nooit kunnen functioneren als eventing/sportpaarden. De waardevermindering van [naam 2] wordt begroot op € 33.500,- (taxatie waarde ad € 35.000,- indien goede start minus de taxatiewaarde ad € 1.500,- in de huidige situatie). De waardevermindering van [naam 1] wordt begroot op € 27.500,- (taxatie waarde ad € 30.000,- indien goede start minus de taxatiewaarde ad € 2.500,- in de huidige situatie). De schade bestaat daarnaast uit taxatiekosten, verschenen wettelijke (handels)rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan beide vorderingen ligt de stelling ten grondslag dat [gedaagden] tekortgeschoten zijn in de nakoming van de zorgverplichting die voortvloeit uit de opfokovereenkomst door de paarden te verwaarlozen. Dit getuigt van opzet althans bewust roekeloos handelen, aldus [eiseres] . [gedaagden] betwisten de gemaakte verwijten.
4.2.
Voordat de rechtbank toekomt aan beoordeling van deze stelling zal eerst ingegaan worden op de meest verstrekkende verweren van [gedaagden]
De exoneratieclausule
4.3.
[gedaagden] voeren ter zake van de gevorderde schadevergoeding (vordering I) aan dat, indien sprake zou zijn van enige tekortkoming ten aanzien van de voeding en verzorging van de paarden, de tussen partijen overeengekomen exoneratieclausule aan aansprakelijkheid in de weg staat. [gedaagden] verwijzen daartoe naar artikel 4 van het door hen als productie 1 ingebrachte stuk getiteld “Overeenkomst voor opfok jonge paarden”. [gedaagden] doelen in dit verband op de zinsnede
“Schade aan of door het (de) paard(en) zijn geheel voor rekening van de eigenaar”(lid 1) en
“(..) eventuele veterinaire kosten (..) zijn geheel voor rekening van de eigenaar”(lid 2) onder het kopje “Aansprakelijkheid”.
4.4.
Volgens [eiseres] is er sprake van opzettelijk dan wel bewust roekeloos handelen door de paarden geen juiste verzorging te bieden, maar te laten verhongeren. De exoneratieclausule waar [gedaagden] zich op beroepen, ziet mede op schade die is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid. Een beroep op een dergelijke clausule is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en moet dan ook verworpen worden.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn professionele partijen. De contractsvrijheid brengt met zich dat partijen in beginsel vrij zijn hun eventuele verplichtingen tot schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie of onrechtmatige daad contractueel uit te sluiten of te beperken. Dit kan door middel van een exoneratie. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd. De in r.o. 4.3. weergegeven exoneratieclausule, waar [gedaagden] zich op beroepen, is zo algemeen geformuleerd dat schade aan de paarden in alle gevallen voor rekening van de eigenaar komt. Voor zover er sprake is van schade door opzettelijk dan wel bewust roekeloos handelen van [gedaagden] , is een beroep op deze clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (HR 12 december 1997, NJ 1998/208). Of van opzettelijk dan wel bewust roekeloos handelen van [gedaagden] sprake is, zal de rechtbank verderop in dit vonnis beoordelen.
Is [eiseres] eigenaar van [naam 1] en [naam 2] ?
4.6.
[eiseres] stelt eigenaar te zijn van [naam 1] en [naam 2] en dus de schade geleden te hebben, die veroorzaakt is door het verwaarlozen van deze twee paarden.
4.7.
[gedaagden] stellen dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen, omdat zij in deze procedure geen bewijs verstrekt heeft waaruit afgeleid kan worden dat [eiseres] eigenaar is van deze paarden en zij uit dien hoofde schade geleden heeft. De producties 18 en 19 van [eiseres] wekken de indruk dat de heer T. Peemen eigenaar is van de twee paarden, aldus [gedaagden]
4.8.
[eiseres] heeft geen bewijzen overgelegd waaruit afgeleid kan worden dat zij eigenaar van [naam 1] en [naam 2] is. De enkele verwijzing naar de stambomen van de beide paarden, in combinatie met de stelling dat “de vrucht ook het eigendom is”, alsook de verwijzing naar de gebruikte toevoeging “VLV Z” na de namen van de paarden, die zou duiden op eigenaarschap, is daartoe in het licht van het verweer van [gedaagden] in ieder geval onvoldoende. Nu [gedaagden] gemotiveerd betwisten dat [naam 1] en [naam 2] in eigendom aan [eiseres] toebehoren, rust op [eiseres] het bewijs van haar stelling. Zij beroept zich immers op de rechtsgevolgen van deze stelling. De rechtbank zal [eiseres] tot bewijslevering op dit punt toelaten.
Vordering I: de gevorderde schadevergoeding ( [naam 1] en [naam 2] )
4.9.
Het onder randnummer 41 in de dagvaarding weergegeven bedrag voor ‘kosten ten behoeve van de behandeling en verzorging’ is opgebouwd uit dierenartskosten, kosten vitamine en selenium, voeding, kosten hoefsmid en vijf maanden individuele stalling, ad in totaal € 10.831,77.
4.10.
Verder vordert [eiseres] schade geleden door waardevermindering van de twee paarden. De schade is in de dagvaarding aanvankelijk geschat op € 50.000,- (€ 25.000,- per paard).
4.11.
Deze twee posten samen leiden tot een bedrag van € 60.813,77. Bij dit schadebedrag telt [eiseres] in de dagvaarding vervolgens € 2.000,- op als kosten voor de opfokvergoeding. Verder telt zij daar nog € 1.832,02 aan wettelijke handelsrente en € 1.403,14 aan buitengerechtelijke incassokosten bij op. Dit leidt blijkens randnummer 44 tot en met 52 van de dagvaarding tot een te vergoeden bedrag van in totaal € 66.048,93.
4.12.
Het bedrag van € 2.000,00 aan opfokvergoeding vordert [eiseres] echter ook in het kader van vordering II (ongedaanmakingsverbintenis na de ontbinding van de overeenkomst). [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat dit bedrag, indien dit abusievelijk al onderdeel zou uitmaken van vordering I, eruit gehaald dient te worden. Het bedrag van € 2.000,- aan opfokvergoeding zal gelet hierop bij het onder I gevorderde buiten beschouwing worden gelaten.
4.13.
Het onder I gevorderde bedrag is wat betreft de component waardevermindering in de ter zitting voorgedragen pleitnota, onder verwijzing naar twee door [eiseres] als productie 18 en 19 ingebrachte taxatierapporten, vermeerderd van € 25.000,- per paard naar respectievelijk € 33.500,- voor [naam 2] en € 27.500,- voor [naam 1] . Daarbij is de huidige waarde door de taxateur afgezet tegen de getaxeerde waarde ingeval van een optimale ontwikkeling. Dit resulteert in een bedrag van € 61.000,- in plaats van € 50.000,- aan waardevermindering. Hier wordt door [eiseres] vervolgens nog een bedrag van € 561,25 bij opgeteld, zijnde het aan de taxateur betaalde tarief voor de uitgevoerde taxatie. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] thans met inachtneming van r.o. 4.12. vordert € 77.610,18 - € 2.000,00 = € 75.610,18.
Vordering II: ontbinding en ongedaanmakingsverbintenis (vier paarden)
4.14.
[eiseres] vordert naast ontbinding van de overeenkomst, bij wijze van ongedaanmaking van de reeds verrichte prestaties – de prestatie van [gedaagden] dient volgens [eiseres] op nihil te worden gesteld – terugbetaling van € 2.000,- aan opfokvergoeding. Dit bedrag is opgebouwd uit de voor elk van de vier de paarden verschuldigde opfokvergoeding ad € 500,- voor de zomerperiode.
Grondslag vorderingen I en II: tekortkoming in de nakoming van de opfokovereenkomst
4.15.
Voor toewijzing van vordering I moet vast komen te staan dat [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de uitvoering van de opfokovereenkomst door, kort gezegd, verwaarlozing van de twee paarden die eigendom zijn van [eiseres] . Om te kunnen komen tot toewijzing van het onder II gevorderde moet dit voor alle vier de paarden (dus ook voor [naam 3] en [naam 4] ) vast komen te staan.
4.16.
Niet in geschil is dat [naam 3] en [naam 4] toebehoren aan Finse eigenaren. Anders dan door [gedaagden] wordt betoogd, staat dit er niet aan in de weg dat [eiseres] aanspraak kan maken op de onder II gevorderde gelden voor zover deze op [naam 3] en [naam 4] zien, indien komt vast te staan dat sprake is van een tekortkoming en ook aan de overige aan de orde zijnde voorwaarden is voldaan. Onbestreden staat immers vast dat [eiseres] zorg heeft gedragen voor voldoening van de verschuldigde opfokgelden voor deze paarden en dat deze kosten (voor de helft) onderdeel uitmaken van het onder II gevorderde bedrag van € 2.000,- (zie ook productie 20 en 21 [eiseres] ).
4.17.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij de paarden ernstig verwaarloosd heeft aangetroffen, verwezen naar foto’s (productie 1 en 4 bij de dagvaarding) en de correspondentie van dierenarts [naam dierenarts 1] (zie r.o. 2.5., 2.9., 2.10. en 2.11.). Dat de vier paarden in goede conditie zijn afgeleverd, zou volgens [eiseres] (onder meer) blijken uit door haar op 4 mei 2019 gemaakte filmpjes, toen de paarden werden afgeleverd. [eiseres] biedt aan om dit materiaal in het geding te brengen.
4.18.
[gedaagden] betwisten gemotiveerd dat de paarden verwaarloosd zijn en dat zij ernstig ondervoed waren toen zij werden opgehaald. De paarden zijn steeds goed verzorgd en van voldoende voedsel voorzien. De paarden hadden toen zij werden opgehaald geen dikke/opgezwollen benen en geen (ernstige) diarree. Er was geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake was van een wormbesmetting. De paarden waren conform het behandelschema van de dierenarts ontwormd. Er was ook geen sprake van een beenwond die gehecht moest worden. De paarden waren bij aankomst schraal. Eén paard had half oktober 2019 koliek gehad en was dankzij de goede verzorging aan de beterende hand. Voor de beweerdelijk slechte toestand van de paarden bij het ophalen zijn andere oorzaken denkbaar, zoals een reeds bij aflevering aanwezige onderliggende medische aandoening. Ook is denkbaar dat de paarden niet goed konden eten, of dat de darmen het voer niet goed konden verwerken, omdat de darmen niet goed genoeg ontwikkeld waren doordat zij in het verleden te veel krachtvoer hebben gekregen.
4.19.
De stelplicht, en bij voldoende betwisting, de bewijslast rusten conform de hoofdregel van art. 150 Rv op [eiseres] die zich beroept op de rechtgevolgen van haar stelling dat [gedaagden] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de opfokovereenkomst door opzettelijk dan wel bewust roekeloos handelend de paarden te laten verhongeren en niet juist te verzorgen.
4.20.
Met betrekking tot de door [eiseres] overgelegde foto’s overweegt de rechtbank als volgt. Uit de door [eiseres] als productie 1 en 4 ingebrachte foto’s blijkt niet op welke datum deze foto’s zijn gemaakt. Uit de foto’s valt evenmin af te leiden of en zo ja welke van de thans in geding zijnde paarden daarop te zien zijn. De paarden zijn op de foto’s immers niet altijd volledig afgebeeld en, zonder nadere toelichting over kleur, aftekeningen en dergelijken, zijn deze ook niet als één of meer van de thans in geding zijnde paarden te herkennen. Dat en op welke wijze uit die foto’s eenduidig zou zijn af te leiden dat de paarden, ten opzichte van het moment van afleveren op 4 mei 2019, ernstig zijn vermagerd en aldus, gelet op hun toestand toen zij werden opgehaald, verwaarloosd zijn en ondervoed waren, is uit die foto’s, zonder nadere toelichting dan wel (nadere) bewijsvoering, evenmin af te leiden.
4.21.
Met betrekking tot de door [eiseres] als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde (eerste) brief van dierenarts [naam dierenarts 1] , waarin deze spreekt over de door hem geconstateerde zeer magere toestand van de paarden en de ernstige diarree, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de eerste brief van dierenarts [naam dierenarts 1] valt, naar de rechtbank daaruit begrijpt, op te maken dat de volgens hem levensbedreigende situatie waarin de paarden destijds verkeerden terug is te voeren op protein loosing gastro enteropathie (hierna: PLE). Uit die eerste brief valt echter niet, zoals door [eiseres] onder randnummer 11 van de dagvaarding wordt gesteld, af te leiden dat het door [naam dierenarts 1] geconstateerde PLE te wijten zou zijn aan (recente) ondervoeding. [naam dierenarts 1] constateert bij de vier jaarlingen weliswaar een eiwittekort, te wijten aan PLE, maar merkt in het verlengde daarvan enkel op “eventueel in combinatie met ondervoeding”. Ook in dit kader valt echter geen vergelijking te maken tussen de situatie bij aanvang van de opfok op 4 mei 2019 en de situatie bij het ophalen van de paarden op 18 november 2019. Een en ander nog daargelaten de verwarring over de identiteit van twee van de vier paarden in de eerste brief van [naam dierenarts 1] .
4.22.
Het voorgaande geldt ook met betrekking tot de tweede brief waarin door [naam dierenarts 1] gesproken wordt van aanhoudende sporen van “de ernstige vermagering waarmee ze terugkwamen uit de zomeropfok” en over “ernstige beschadiging” en “ondermaatste ontwikkeling” (productie 9 bij dagvaarding). Ook in relatie tot dat ijkmoment heeft te gelden dat geen vergelijking kan worden gemaakt met de aanvangssituatie ten tijde van de start van de opfokperiode.
4.23.
Voor zover [eiseres] productie 13 bij dagvaarding heeft ingebracht ter staving van haar standpunt dat de paarden [naam 1] en [naam 2] ten tijde van de aanvang van de opfok in goede conditie verkeerden, heeft het volgende te gelden. Vast staat dat [naam 1] en [naam 2] op 11 mei 2019 reeds bij [gedaagden] in de opfok stonden. Door [eiseres] wordt erkend dat de door dierenarts Pleijer genoemde datum van inenting en ontwormen (11 mei 2019) op een vergissing berust. Het bezoek van Pleijer zou, aldus [eiseres] , twee weken eerder hebben plaatsgevonden, hetgeen uit de factuur zou blijken. Wat hier ook van zij, productie 13 is uiterst summier en bevat geen concrete informatie over de medische toestand van [naam 1] en [naam 2] in de periode vlak voor de opfok en helemaal geen informatie over [naam 3] en [naam 4] . Over de medische toestand van de vier paarden bij aanvang van de opfok zijn dus geen (duidelijke) gegevens voorhanden. Ook dierenarts [naam dierenarts 1] geeft in een e-mail van 13 november 2020 aan niet over gegevens te beschikken die zien op de algemene (medische) toestand van de vier paarden bij het vertrek naar de opfok (zie r.o. 2.11.).
4.24.
Alles overziend heeft te gelden dat enkel een compleet beeld van de medische toestand van de vier paarden ten tijde van de aanvang van de opfok, en ten tijde van het ophalen uit de opfok, (mogelijk) uitsluitsel kan geven over de thans ter beoordeling voorliggende kernvraag of de vier paarden tijdens de opfokperiode ernstig zijn verwaarloosd. Enkel op deze wijze kan immers een vergelijking gemaakt worden tussen de toestand van de paarden bij de aanvang van de opfok en de toestand van de paarden bij het ophalen uit de opfok, en kunnen alle mogelijk van belang zijnde (eventueel) aanwezige onderliggende medische aandoeningen worden betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van het door [eiseres] gestelde opzettelijk dan wel bewust roekeloos handelen door [gedaagden] bestaande uit het verwaarlozen van de paarden. Van belang is in dat kader dat die medische gegevens in het licht van de vragen die thans voorliggen, worden bestudeerd door een ter zake deskundige. De rechtbank is daarom voornemens een deskundigenbericht in te winnen. Bij voorkeur een dierenarts gespecialiseerd in de behandeling van paarden. De rechtbank is voorshands van oordeel dat kan worden volstaan met één deskundige.
4.25.
Voordat wordt overgegaan tot het inwinnen van een deskundigenbericht, zal de rechtbank partijen eerst in de gelegenheid stellen zich uit te laten over dit voornemen van de rechtbank en de vraag welke deskundige (aard deskundigheid en persoon deskundige) moet worden benoemd, hoeveel deskundigen, wat het maximaal toelaatbare voorschot is en welke vragen de deskundige(en) moet(en) beantwoorden. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
4.26.
De rechtbank geeft partijen in overweging om tijdig in overleg te treden over de persoon/personen van de te benoemen deskundige en zo mogelijk gezamenlijk de deskundige(n) voor te dragen. Indien partijen niet slagen in een gezamenlijke voordracht, verzoekt de rechtbank aan partijen in hun tevoren over en weer aan elkaar toe te zenden akten in te gaan op de door de wederpartij voor te dragen perso(o)n(en) en op eventuele bezwaren tegen benoeming van bepaalde personen en/of hun aantal, dan wel mee te delen dat partijen zich op dit punt refereren aan het oordeel van de rechtbank.
4.27.
De rechtbank is voornemens om aan de deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen.
A) Kunt u aan de hand van de medische dossiers van de vier paarden ( [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ) vaststellen wat de medische conditie was van de paarden op 4 mei 2019 en op 18 november 2019.
B) Zo ja, wat was die medische conditie?
A) Kunt u op basis van de medische dossiers vaststellen of er sprake was van ondervoeding tijdens de periode van 4 mei 2019 tot 18 november 2019?
B) Zo ja, kunt u vaststellen wat de oorzaak is van die ondervoeding: onderliggende lichamelijke problematiek bij de paarden bij het verwerken van aangeboden voeding, te weinig aangeboden voeding (verwaarlozing), of een andere oorzaak?
3. A) Kunt u op basis van het medisch dossier van [naam 1] vaststellen wanneer de wond aan het achterbeen rechtsachter aan de mediale zijde van de pijp is ontstaan (verse wond of oudere wond)?
B) Betrof het een wond die bij verzorging van het paard direct in het oog springt of een die over het hoofd gezien kon worden?
C) Kunt u vaststellen wat de oorzaak van de wond was, zoals bijvoorbeeld een hagelschot, een beet van een hond, een val van het paard of een verwonding opgelopen tijdens het transport van vier paarden in een trailer die bedoeld is voor twee paarden?
4. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.28.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden gedeponeerd.
Beoordeling vordering I na bewijslevering eigendom en tekortkoming
4.29.
Mocht [eiseres] slagen in het bewijs van haar stellingen dat zij eigenaar is van [naam 1] en [naam 2] én dat [gedaagden] tekort zijn geschoten in de nakoming van de opfokovereenkomst door de paarden te verwaarlozen dan komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de schadevorderingen van [eiseres] (vordering I).
4.30.
[gedaagden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de gevorderde schadevergoeding. Wat betreft de gevorderde kosten hebben [gedaagden] aangevoerd dat geen enkel onderdeel van die kosten onderbouwd is met stukken. Over de gestelde schade wegens waardevermindering hebben zij het volgende opgemerkt. Van een permanente ernstige beschadiging, groei- dan wel ontwikkelingsachterstand van de paarden veroorzaakt door slechte zorg door [gedaagden] is volgens hen geen sprake. Van hoofden die verhoudingsgewijs te groot zouden zijn, is ook geen sprake. De schofthoogte/bouw wordt genetisch bepaald. Opvallend is dat bij de taxaties geen foto’s (en/of filmpjes) zijn gevoegd, terwijl dit wel regelmatig gebeurt. De afstamming van [naam 2] en [naam 1] is niet zo bijzonder als de taxatierapporten willen doen vermoeden, terwijl de hoge waarde vooral daarop lijkt te zijn gebaseerd. De fokresultaten zijn ook niet zodanig dat deze een hoge verwachting qua eventing rechtvaardigen (nauwelijks tot geen relevante sportprestaties).
4.31.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank meteen de vragen formuleren aan de deskundige die in dat verband relevant worden:
5. A) Hebben [naam 1] en [naam 2] onherstelbare lichamelijke schade opgelopen door verwaarlozing van de paarden tijdens de periode van opfok?
B) Zo ja, kunt u per paard toelichten waaruit dit blijkt?
4.32.
De rechtbank overweegt nu reeds dat, indien de rechtbank na eerder genoemde bewijslevering toekomt aan beoordeling van de gevorderde kosten voor behandeling en verzorging van de twee paarden die haar eigendom zijn, [eiseres] de gevorderde kosten zal moeten onderbouwen met stukken. Zij zal dan daartoe in de gelegenheid gesteld worden.
Vervolg procedure
4.33.
In afwachting van de uitkomst van de bewijsopdracht, alsmede de uitlating aan de zijde van partijen ter zake de te benoemen deskundige(n), zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat zij eigenaar is van de paarden [naam 1] en [naam 2] ,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 oktober 2022voor uitlating [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken direct op
5 oktober 2022in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden maart 2023 tot en met juni 2023 direct op
5 oktober 2022moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt voor het geval dat [eiseres] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te Maastricht, Sint Annadal 1, op een datum en tijdstip dat nader zal worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
verwijst de zaak naar de rol van
5 oktober 2022voor akte uitlating rechtsoverwegingen 4.25. tot en met 4.27. en 4.31. aan de zijde van beide partijen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CB