ECLI:NL:RBLIM:2022:6865

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
: 9506469 \ CV EXPL 21-4979
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht in een geschil over geldleningen met internationale aspecten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft eiser, wonende in Kroatië, verschillende bedragen geleend aan gedaagden, waarvan gedaagde sub 1, Elvira, een bedrag van € 500,-- erkent te hebben ontvangen. Eiser vordert terugbetaling van deze bedragen, maar gedaagde sub 1 betwist de overige leningen. De kantonrechter heeft besloten dat eiser een bewijsopdracht krijgt om aan te tonen dat de overige bedragen daadwerkelijk zijn geleend. Gedaagde sub 2 is niet verschenen, en de vordering tegen haar wordt toegewezen. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtsmacht en het toepasselijke recht beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en Nederlands recht van toepassing is. De kantonrechter heeft eiser opgedragen bewijs te leveren van zijn stellingen en heeft een zitting gepland voor 28 september 2022 om de voortgang van de bewijslevering te bespreken. Het vonnis is uitgesproken op 31 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk Recht
zaaknummer: 9506469 \ CV EXPL 21-4979
Vonnis van de kantonrechter van 31 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.W.J. Schoonbrood,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E. Cuppen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 oktober 2021 met bijlagen,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] ,
  • de conclusie van repliek tevens vermeerdering van eis met bijlagen,
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde sub 1] .
1.2.
Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?

2.1.
[eiser] stelt dat hij verschillende bedragen heeft geleend aan Elvira en [gedaagde sub 2] en vordert terugbetaling hiervan. [gedaagde sub 1] erkent alleen dat zij een bedrag van € 500,-- als lening van [eiser] heeft ontvangen. De andere bedragen betwist zij van hem ontvangen dan wel geleend te hebben. De kantonrechter kan nu nog niet beslissen wie gelijk krijgt en zal [eiser] een bewijsopdracht geven. Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend. De kantonrechter zal de vordering ten opzichte van haar toewijzen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.2.
[eiser] heeft zijn woonplaats in Kroatië. Vanwege het internationale karakter van de zaak moet de rechtbank ambtshalve de vraag beantwoorden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is bij de beoordeling van de verschillende vorderingen. De Nederlandse rechter komt op grond van artikel 4 lid 1 Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I bis) rechtsmacht toe, omdat Elvira en [gedaagde sub 2] in Nederland woonplaats hebben.
2.3.
Partijen hebben geen rechtskeuze gemaakt. Op grond van artikel 4 lid 2 Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) is Nederlands recht van toepassing, omdat partijen allebei in Nederland hun verblijfplaats hebben en de kenmerkende prestatie ook hier wordt verricht.
Vordering ten opzichte van [gedaagde sub 2]
2.4.
[eiser] vordert van [gedaagde sub 2] terugbetaling van het aan haar geleende bedrag van € 819,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 tot de algehele voldoening en de proceskosten. Het geleende bedrag is volgens hem als volgt opgebouwd:
  • € 119,-- voor een Covid-test op 1 mei 2021,
  • € 500,-- lening voor studie en
  • € 200,-- lening.
2.5.
Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend. De vordering ten opzichte van [gedaagde sub 2] komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Vordering ten opzichte van [gedaagde sub 1]
2.6.
[eiser] vordert terugbetaling van [gedaagde sub 1] van het aan haar geleende bedrag van € 3.536,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 tot de algehele voldoening en de proceskosten. Daarnaast vordert hij overlegging van [gedaagde sub 1] bankrekeningafschriften van april tot en met juni 2021. Het geleende bedrag is volgens hem als volgt opgebouwd:
  • € 119,- voor een Covid-test op 1 mei 2021,
  • € 500,-- voor rekeningen
  • € 217,-- voor motorrijtuigenbelasting van haar auto met kenteken [kenteken] ,
  • € 200,-- contant om haar auto in orde te maken,
  • € 1.500,-- contant voor reis naar Bosnië-Herzegovina,
  • € 300,-- contant voor reis naar Bosnië-Herzegovina en
  • € 700,-- om de afgesloten energie voor haar woning weer aan te laten sluiten.
2.7.
Ter onderbouwing van zijn stellingen dat hij voor Elvira een Covid-test en haar motorrijtuigenbelasting heeft betaald en aan haar € 500,- heeft geleend legt hij een afschrift van zijn bankrekening over. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij deze gelden en de andere contante bedragen aan haar heeft geleend legt hij whatsapp-berichten over waaruit zou blijken dat zij alles aan hem zou terugbetalen.
2.8.
[gedaagde sub 1] erkent dat zij € 500,-- van [eiser] heeft geleend om rekeningen te kunnen betalen. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen. Het verzoek van [gedaagde sub 1] om hiervoor een terugbetalingsregeling van € 25,-- per maand op te leggen is niet toewijsbaar. De kantonrechter heeft in beginsel niet de bevoegdheid de schuldeiser te verplichten een betalingsregeling te accepteren. Dit volgt uit artikel 6:29 van het Burgerlijk Wetboek. Dat sprake is van een uitzondering op deze hoofdregel heeft [gedaagde sub 1] niet aangevoerd. Aan haar verzoek zal de kantonrechter dus voorbijgaan.
2.9.
[gedaagde sub 1] betwist dat zij de andere bedragen van [eiser] heeft geleend. Zij voert ter onderbouwing het volgende aan. [eiser] heeft geen Covid-test voor haar betaald. Uit het door Soldan overgelegde bankafschrift blijkt niet dat deze betaling betrekking had op een Covid-test van [gedaagde sub 1] en ook niet dat de betaling een lening betrof. [eiser] heeft het bedrag van de motorrijtuigenbelasting wel betaald. Dat bedrag was geen geldlening maar een gift. De andere (contante) bedragen zijn niet aan [gedaagde sub 1] betaald en dus ook niet geleend. Verder staat niet vast dat [eiser] en zij de overgelegde whatsapp-berichten hebben gewisseld, aldus [gedaagde sub 1] .
2.10.
Omdat [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde overeenkomst van geldlening en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting voor [gedaagde sub 1] en zij gemotiveerd verweer heeft gevoerd, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast van die stelling op [eiser] . [eiser] heeft bewijs aangeboden. De rechtbank zal [eiser] daarom in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van zijn stelling dat hij de onder 2.5. genoemde bedragen (met uitzondering van het bedrag van € 500,--) aan of ten behoeve van [gedaagde sub 1] heeft betaald en dat afgesproken is dat zij deze bedragen zal terugbetalen.
2.11.
De vordering tot overlegging van de bankrekeningafschriften is niet toewijsbaar, omdat [eiser] hierbij geen rechtmatig belang heeft. Deze bankrekeningafschriften zeggen niets over de (contante) betaling van de verschillende gevorderde bedragen en evenmin of de betaling van de motorrijtuigenbelasting een lening of een gift was.
Aanhouding iedere verdere beslissing
2.12.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
draagt [eiser] op te bewijzen hij de onder 2.5. genoemde bedragen (behalve
€ 500,--) aan of ten behoeve [gedaagde sub 1] heeft betaald en dat afgesproken is dat zij deze bedragen zal terugbetalen,
3.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 september 2022voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
3.3.
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
3.4.
bepaalt dat [eiser] , indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober en november direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald,
3.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. G.M. Drenth in het gerechtsgebouw te Maastricht aan het Sint Annadal 1,
3.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022.