ECLI:NL:RBLIM:2022:6845

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
9894095 CV EXPL 22-2445
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van ingehouden vakantiedagen en verstrekking van salarisspecificaties

In deze zaak vordert de eisende partij, een werknemer, betaling van een bedrag van € 1.763,64 dat door de gedaagde partij, TOTALPLAST B.V., is ingehouden op de eindafrekening in verband met een tekort aan vakantiedagen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is beëindigd per 11 februari 2022 door middel van een vaststellingsovereenkomst, waarin is opgenomen dat de werknemer tot het einde van de arbeidsovereenkomst geen werkzaamheden meer hoefde te verrichten. De werknemer stelt dat zij geen verlof heeft genomen en dat de ingehouden bedragen onterecht zijn. De gedaagde partij betwist de vordering en stelt dat de werknemer onbetaald verlof heeft aangevraagd, wat heeft geleid tot de inhouding op de eindafrekening. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar verweer en dat de vordering van de werknemer moet worden toegewezen. De kantonrechter veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van het ingehouden bedrag, de wettelijke verhoging, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Tevens wordt de gedaagde partij veroordeeld tot het verstrekken van salarisspecificaties op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9894095 \ CV EXPL 22-2445
Vonnis van de kantonrechter van 7 september 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonend [woonplaats] , Duitsland
eisende partij,
gemachtigde mr. G.P. Geelkerken,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TOTALPLAST B.V.,
gevestigd te 5807 EW Oostrum,
gedaagde partij,
in rechte verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij is op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst geweest bij gedaagde partij. De arbeidsovereenkomst is per 11 februari 2022 beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst.
2.2.
In de vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
”Werknemer zal tot datum einde arbeidsovereenkomst geen werkzaamheden meer verrichten. Hij houdt zich wel beschikbaar voor het geven van inlichtingen, het beantwoorden van vragen en/of voor het verrichten van werkzaamheden. Werknemer behoudt tot datum einde arbeidsovereenkomst zijn recht op salaris en alle overige op grond van de arbeidsovereenkomst hem toekomende emolumenten”.
2.3.
Op de eindafrekening is een bedrag van € 1.763,64 ingehouden in verband met een tekort aan vakantiedagen. Eisende partij heeft hiertegen geprotesteerd.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van:
  • € 1.763,64 aan ten onrechte ingehouden loon;
  • de wettelijke verhoging over het hiervoor genoemde bedrag;
  • de buitengerechtelijke kosten ad € 264,55;
  • de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verder vordert eisende partij om gedaagde partij te veroordelen tot het verstrekken van salarisspecificaties op straffe van een dwangsom.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt eisende partij het volgende. In de vaststellingsovereenkomst staat duidelijk omschreven dat eisende partij vrijgesteld was van de verplichting om werkzaamheden te verrichten. Eisende partij heeft geen verlof genomen en de door gedaagde partij geproduceerde verlofaanvraag is haar niet bekend. In de correspondentie voorafgaand aan de procedure is hiervoor ook nooit melding gemaakt door gedaagde partij. Het formulier komt ook niet overeen met de voorafgaande verlofaanvragen. Eisende partij gebruikt altijd haar volledige naam en niet alleen de initialen.
3.3.
Gedaagde partij betwist de vordering. Zij erkent dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat eisende partij tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst niet meer hoefde te werken. Eisende partij heeft echter gevraagd om onbetaald verlof op te nemen en in verband met een tekort aan verlofuren is de inhouding op de eindafrekening gedaan. Ter onderbouwing van dit verweer legt gedaagde partij bij haar conclusie van antwoord de bewuste verlofaanvraag over.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil gaat over de vraag of gedaagde partij terecht een inhouding op het salaris heeft gedaan. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is en dat de vordering van eisende partij moet worden toegewezen. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat eisende partij volgens de vaststellingsovereenkomst tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst niet meer hoefde te werken. Gedaagde partij beroept zich vervolgens op een verlofaanvraag voor het opnemen van onbetaald verlof vanwege de thuissituatie van eisende partij. Eisende partij betwist een dergelijke aanvraag te hebben gedaan. Omdat gedaagde partij zich beroept op een rechtsgevolg, te weten de inhouding op de eindafrekening in verband met een tekort aan verlofuren, rust de bewijslast van die stelling op gedaagde partij. Hieraan wordt echter niet toegekomen omdat gedaagde partij geen bewijs van juist deze stelling heeft aangeboden. Zij biedt weliswaar aan om de leidinggevende van eisende partij als getuige te horen, omdat deze bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst aanwezig was, maar zij geeft niet aan dat de leidinggevende ook kan verklaren over de verlofaanvraag. Het bewijsaanbod is overigens ook niet meer herhaald in de conclusie van dupliek. Dit leidt ertoe dat gedaagde partij niet wordt toegelaten tot bewijslevering en dat haar verweer wordt verworpen.
4.3.
De vordering staat hiermee als niet weersproken tussen partijen vast, zodat deze kan worden toegewezen. Aan de gevorderde dwangsom zal een maximum van € 5.000,00 worden verbonden.
4.4.
Gedaagde partij wordt tot slot als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 125,03
  • griffierecht 244,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 805,03
4.5.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen:
- een bedrag van € 1.763,64;
- de wettelijke verhoging ad 50% over het hiervoor genoemde bedrag en de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van betaling;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 264,55,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij tot het verstrekken van salarisspecificatie binnen een week na heden, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat gedaagde partij hiermee in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 5.000,00,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 805,03,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: