uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2022 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. N.M.N.L. Janssen),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. T. Goessens).
Bij besluit van 25 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verbouwen van het pand aan de [adres] te [plaats] geweigerd.
Bij besluit van 27 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser heeft op 12 januari 2021 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van zes zelfstandige studentenwooneenheden op de begane grond van het pand aan de [adres] , één zelfstandige studentenwooneenheid op de verdieping van het pand en twee zelfstandige studentenwooneenheden op de zolder van het pand. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag om een omgevingsvergunning voor het verbouwen van het pand (voormalig café) aan de [adres] te [plaats] tot negen studentenwoningen en het plaatsen van een dakkapel op het achterdakvlak, geweigerd. In bezwaar heeft eiser een gewijzigd bouwplan ingediend, dat enkel ziet op het realiseren van de zes zelfstandige studentenwooneenheden op de begane grond van het pand.
De besluitvorming door verweerder
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en daarmee een omgevingsvergunning voor het in bezwaar door eiser ingediende gewijzigde bouwplan geweigerd. Verweerder stelt zich daartoe -kort weergegeven- op het standpunt dat zowel het oorspronkelijke als het gewijzigde bouwplan in strijd is met de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en (blijkens het woon- en stedenbouwkundig advies) in strijd is bevonden met een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent, volgens verweerder, dat voor beide bouwplannen (namelijk het oorspronkelijk aangevraagde en het in bezwaar gewijzigde) de gevraagde omgevingsvergunning dient te worden geweigerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hierna in op de beroepsgronden die eiser daartegen heeft aangevoerd.
De beoordeling van de rechtbank
4. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat het geschil uitsluitend betrekking heeft op verweerders weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor het gewijzigde bouwplan met betrekking tot de zes zelfstandige studentenwooneenheden op de begane grond van het pand (hierna: het gewijzigde bouwplan).
5.Ter plaatse van onderhavig perceel geldt het bestemmingsplan ‘Maastricht Noordoost’ en het facetbestemmingsplan ‘Woningsplitsing en woningomzetting’. Op het perceel rusten de volgende bestemmingen/aanduidingen:
-enkelbestemming ‘Wonen’;
-dubbelbestemming ‘Waarde – Maastrichts erfgoed’;
-functieaanduiding ‘horeca categorie 3’;
-functieaanduiding ; specifieke vorm van waarde – archeologische zone c’;
-maatvoering maximum aantal bouwlagen: 2.
6.Ingevolge artikel 19.1 onder b van de bestemmingsplanregels is gestapeld wonen ter plaatse niet toegestaan.
6.1. Niet in geschil is dat het gewijzigde bouwplan in strijd is met de voornoemde planregel uit het bestemmingsplan aangezien het gewijzigde bouwplan betrekking heeft op het realiseren van wooneenheden op de begane grond en zich op de verdieping van het pand al een woning bevindt, waardoor het gewijzigde bouwplan strekt tot gestapeld wonen.
7.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan, in het geval van strijd met een bestemmingsplan, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ?
8. Het debat dat partijen verdeeld houdt, gaat erover of verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom hij voor het gewijzigde bouwplan geen omgevingsvergunning heeft verleend met toepassing van artikel 2.12 eerste lid van de Wabo.
9. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
10. Eiser voert in beroep aan -kort samengevat- dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte stelt dat het gewijzigde bouwplan niet past binnen het woonbeleid. Daartoe stelt eiser dat het wonen als zodanig ter plaatse is toegestaan, zonder enige beperking voor woonvormen als studentenhuisvesting of het wonen in een aan- en/of uitbouw. Hoewel verweerder in het bestreden besluit heeft erkend dat geen sprake is van woningsplitsing waardoor niet mag worden getoetst aan het splitsingsbeleid (Uitvoeringsregels woningsplitsing, woningomzetting en/of herbestemmen naar woningen en wooneenheden), toetst hij toch -via een achterdeur- aan het splitsingsbeleid, dat geen studentenwooneenheden toelaat in een voormalig café en dat is volgens eiser niet juist. Daarmee treedt verweerder volgens eiser buiten zijn bevoegdheid. Volgens eiser klemt dit te meer nu het wonen in een aanbouw/uitbouw niet in strijd is met het bestemmingsplan en verweerder in dat kader geen afwegingsruimte toekomt. Dat het wonen in de aanbouw respectievelijk uitbouw tot een te hoge woonlast en gebruiksintensiteit ten opzichte van omwonenden zou leiden, mag verweerder volgens eiser daarom niet bij de afweging betrekken, omdat een en andere conform het bestemmingsplan is.
Volgens eiser beperkt de afwegingsruimte van verweerder zich dan ook enkel tot de vraag of kleinschalig gestapeld wonen als zodanig -vanuit stedenbouwkundig oogpunt bezien- wenselijk is. Eiser is voorts van mening dat verweerder niet heeft beoordeeld of kleinschalig gestapeld wonen -vanuit stedenbouwkundig oogpunt bezien- in dit geval wenselijk is. In dit verband stelt eiser dat de gestapelde bewoning louter leidt tot inpandige wijzigingen. Zo verandert de uitstraling van het pand niet. Bovendien is het pand gelegen in een omgeving waar zich meer van deze woningtypes bevinden. Eiser is dan ook van mening dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd.
11. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat door het maken van woningen op de begane grond de intensiteit van de bewoning toe neemt. Ook is in het bestreden besluit vermeld dat in het gewijzigde bouwplan zes zelfstandige woningen gesitueerd worden op de begane grond van het pand, die allen vanaf de voordeur aan de straat bereikbaar zijn. Voorts is in het bestreden besluit overwogen dat de beoogde drie zelfstandige woningen in het bijgebouw/de uitbouw, volgens het advies van de stedenbouwkundige, niet wenselijk zijn, omdat dit leidt tot een te hoge gebruiksintensiteit van het pand ten opzichte van omwonenden.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit verder op het standpunt dat een omgevingsvergunning voor onderhavige activiteit (gestapeld wonen) slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Op grond van de deskundigenadviezen van (een medewerker van) Wonen en Leefkwaliteit en van de stedenbouwkundige is verweerder van mening dat onderhavige aanvraag in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens verweerder beperkt de beoordelingsruimte van de deskundigen zich niet strik tot de vraag of wel of niet gestapeld mag worden, maar mag ook het aantal te stapelen woningen en de intensiteit van het gebruik daarbij worden betrokken.
12. Ter zitting heeft verweerder (nogmaals) erkend dat in het gewijzigde bouwplan geen sprake meer is van woningsplitsing en dat het gewijzigde bouwplan dus niet mag worden getoetst aan het splitsingsbeleid (Uitvoeringsregels woningsplitsing, woningomzetting en/of herbestemmen naar woningen en wooneenheden). Daarbij heeft verweerder in zijn nadere toelichting ter zitting gesteld dat de weigering van de vergunning met name ziet op de te hoge gebruiksintensiteit van het pand ten opzichte van de omwonenden, waarbij ook de woonvorm -in dit geval studentenhuisvesting- een rol speelt.
13. De rechtbank is gelet op deze nadere toelichting van verweerder van oordeel dat het betoog van eiser, dat via een achterdeur alsnog aan het splitsingsbeleid wordt getoetst, niet slaagt. Verweerder heeft immers -naast dat hij zowel in het bestreden besluit als ter zitting, geeft erkend dat het splitsingsbeleid niet van toepassing is- toegelicht en aannemelijk gemaakt dat de weigering van de omgevingsvergunning vooral is gegrond op de intensivering van het gebruik. Aldus is de weigering van de omgevingsvergunning niet (langer), ook niet via een achterdeur, gebaseerd op de omstandigheid dat het gewijzigde bouwplan voorziet in het wonen in de aanbouw respectievelijk uitbouw.
14. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder met de ter zitting gegeven nadere toelichting voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet wenst mee te werken aan het gewijzigde bouwplan. Het feit dat verweerder bij het bepalen of de aanvraag in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, ook het aantal te stapelen woningen en de gebruiksintensiteit van het pand heeft betrokken acht de rechtbank niet onredelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een te enge benadering (het gestapeld wonen ‘sec’) eraan voorbij zou gaan dat ook het aantal te stapelen woningen en de te verwachten intensiteit van het gebruik ruimtelijk relevant zijn en onderdeel uitmaken van een goede ruimtelijke ordening dan wel een goed woon- en leefklimaat voor zowel de toekomstige gebruikers als omwonenden van het pand. Daarbij heeft verweerder -zoals ter zitting toegelicht- de andere leeftijdssamenstelling en het levensritme van deze groep bewoners/woonvorm in vergelijking met andere woonvormenin redelijkheid mogen betrekken nu dit zijn weerslag heeft op de gebruiksintensiteit van het pand.
15. De rechtbank is op grond van voorgaande overwegingen, van oordeel dat de gevolgen van de weigering van de omgevingsvergunning voor het gewijzigde bouwplan niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
16.Het beroep is daarom ongegrond.
17.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Krens, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022
de griffier kan deze uitspraak niet ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 september 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.