Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 april 2022;
- de spreekaantekeningen van mr. Gelissen;
2.De feiten
[eiseres] heeft bij haar aanvraag financiële gegevens gevoegd, die met name betrekking hadden op haar schoonmaakbedrijf (eenmanszaak) [handelsnaam] .
Op basis van dit onderzoek heeft ABN AMRO op 19 augustus 2008 in een intern memo geconcludeerd dat [eiseres] , uitgaande van een gemiddelde winst van het schoonmaakbedrijf over de jaren 2005 tot en met 2007 van afgerond € 42.000,00 per jaar, volgens de GHF-norm een bedrag van € 201.800,00 zou kunnen lenen en op basis van de Maatwerk AAB-norm € 243.800,00. Uitgaande van de genoemde gemiddelde jaarwinst over 2005-2007 én van [eiseres] prognose dat haar jaarwinst over 2008 € 44.270,00 zou bedragen, zou zij volgens de GHF-norm € 215.000,00 kunnen lenen en op basis van de Maatwerk AAB-norm € 257.000,00. ABN AMRO heeft vervolgens (intern) geconcludeerd dat [eiseres] aanvraag kon worden gefiatteerd.
verklaart dat door ABN AMRO BANK N.V. bij de totstandkoming van de offerte niet heeft geadviseerd”
3.Het geschil
[eiseres] dientengevolge geleden heeft te vergoeden:
4.De beoordeling
Gelet op de toepasselijke regelgeving (waaronder artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)), en mede gelet op haar bijzondere zorgplicht zoals genoemd, diende ABN AMRO in 2008, voorafgaand aan de (eventuele) totstandkoming van de kredietovereenkomst met [eiseres] , inlichtingen in te winnen over haar inkomens- en vermogenspositie, om zich ervan te vergewissen dat sprake zou zijn van verantwoorde kredietverstrekking en dat overkreditering zou worden voorkomen.
In verband hiermee diende ABN AMRO, op grond van artikel 115 lid 1 van het op de Wft gebaseerde Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo), de criteria vast te leggen die zij ten grondslag legde aan de beoordeling van een kredietaanvraag en diende zij vervolgens ook toepassing te geven aan deze criteria. Voor hypothecaire kredieten werd destijds gebruik gemaakt van de Gedragscode Hypothecaire Financiering (GHF).
Dit alles betekent niet - in ieder geval niet in 2008 - dat het een bank niet was toegestaan om een hogere financiering te verstrekken dan volgens de GHF-norm was toegestaan. In dat geval moest de bank haar klant wel op de hoogte stellen van de overschrijding en de klant moest dan een schriftelijke verklaring tekenen dat hij door de bank was gewezen op de risico's van de overschrijding en dat hij deze risico’s begreep en accepteerde. De bank moest in het financieringsdossier van de consument ook onderbouwen dat een dergelijke overschrijding gerechtvaardigd was (artikel 6 onder 6 GHF).
Volgens [eiseres] zou dan zijn gebleken dat [eiseres] 46 jaren oud was en een lening zou afsluiten met een looptijd van 20 jaren, dus tot na haar pensioenleeftijd.
Verder zou dan zijn gebleken dat de omzet in haar schoonmaakbedrijf in hoofdzaak afkomstig was van drie grote opdrachtgevers en dat het verlies van een van deze klanten meteen aanzienlijke gevolgen zou hebben voor haar omzet en dus inkomen. Als ABN AMRO dit had geconstateerd, dan had zij de lening niet conform de aanvraag mogen verstrekken, omdat dan sprake zou zijn van overkreditering, aldus [eiseres] .
stelt in aansluiting hierop dat ongeveer een half jaar na de verstrekking van de lening inderdaad een van haar grote (zelfs de grootste) opdrachtgevers is vertrokken, met een forse daling van haar omzet en inkomen als gevolg. Daarna heeft [eiseres] , zoals zij stelt, steeds moeite gehad om de hypotheeklasten te betalen.
ABN AMRO mocht uitgaan van de juistheid van de cijfers en prognoses zoals door [eiseres] aangeleverd. Met name op grond van de prognose (die duidde op een te verwachten stijging van het resultaat van het schoonmaakbedrijf) hoefde ABN AMRO niet te twijfelen aan de levensvatbaarheid van dat bedrijf en daarnaar nader onderzoek in te stellen.
Daar komt bij dat de opzet van de door ABN AMRO aangebonden lening relatief eenvoudig was en voor [eiseres] goed te kennen en te begrijpen was. Datzelfde geldt voor de daaruit voor [eiseres] voortvloeiende verplichtingen en de daaraan verbonden risico’s. [eiseres] kon op basis van de offerte van ABN AMRO goed begrijpen welke verplichtingen zij zou aangaan en kon, bijgestaan door een eigen financieel adviseur, ook heel goed nagaan of zij deze verplichtingen (inclusief de daaraan verbonden risico’s) kon en wilde aangaan. [eiseres] was daarbij als geen ander op de hoogte van haar toekomstplannen, en van het realiteitsgehalte daarvan, en kon zelf inschatten of zij op haar 46e een lening met een looptijd van 20 jaar wilde afsluiten. Uitgaande van de regelgeving in 2008 strekte de zorgplicht van ABN AMRO hoe dan ook niet zover dat zij de lening had moeten weigeren.
Evenmin kan worden vastgesteld dat in 2008 feitelijk sprake is geweest van overkreditering. In wezen is dat ook niet wat [eiseres] stelt. Ook uitgaande van haar eigen stellingen sloot de in 2008 verstrekte lening aan op haar destijdse inkomen (zie dv 2.5), maar had ABN AMRO rekening moeten houden met de mogelijkheid dat haar inkomen in de toekomst sterk zou verminderen. Zoals ABN AMRO terecht en goed gemotiveerd als verweer heeft aangevoerd: met die in de toekomst liggende kwade kans hoefde ABN AMRO in 2008 geen rekening te houden; [eiseres] heeft haar standpunt dienaangaande in elk geval onvoldoende gemotiveerd.
ABN AMRO heeft deze stellingen van [eiseres] weersproken.
Bezien tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat ABN AMRO vanaf maart 2020 op het punt dat hier aan de orde is haar bijzondere zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden. ABN AMRO heeft onweersproken gesteld dat zij [eiseres] sindsdien verschillende oplossingen heeft aangebonden, die in elk geval konden leiden tot een vermindering van de hypotheeklasten (zoals een renteverlaging door middeling). Ook na de mondelinge behandeling is hiertoe nog een poging ondernomen. [eiseres] heeft er om haar moverende redenen voor gekozen niet op de aanbiedingen van ABN AMRO in te gaan. [eiseres] heeft daarbij niet deugdelijk onderbouwd waarom zij zich terecht op het standpunt kan stellen dat ABN AMRO haar, anders dan andere cliënten die hun hypotheekrente willen verlagen, geen boeterente in rekening mag brengen.
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)