ECLI:NL:RBLIM:2022:6748

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
C/03/293202 / HA ZA 21-303
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van zorgplicht door bank bij hypothecaire lening en overkreditering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en ABN AMRO BANK N.V. over de verstrekking van een hypothecaire lening. Eiseres, die een schoonmaakbedrijf exploiteert, had in 2008 een aanvraag ingediend voor een hypothecaire geldlening van € 216.000,00. De bank heeft op basis van de door eiseres aangeleverde inkomensgegevens en prognoses de lening goedgekeurd. Eiseres vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat ABN AMRO haar zorgplicht had geschonden door de lening te verstrekken, wat zou hebben geleid tot overkreditering en schade. De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO niet in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht. De bank mocht vertrouwen op de door eiseres aangeleverde gegevens en was niet verplicht om verder onderzoek te doen naar de financiële situatie van eiseres. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van overkreditering en dat ABN AMRO haar verplichtingen correct was nagekomen. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/293202 / HA ZA 21-303
Vonnis van 31 augustus 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.B.G. Gelissen,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.L. Bremmer.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ABN AMRO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 14 producties;
- de conclusie van antwoord met 9 producties;
- de akte aanvulling van gronden met productie 15 van [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 april 2022;
  • de spreekaantekeningen van mr. Gelissen;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 augustus 2008 heeft [eiseres] via haar financieel adviseur [naam adviesbureau] een aanvraag ingediend bij ABN AMRO voor een hypothecaire geldlening tot het bedrag van € 216.000,00, ten behoeve van de aanschaf van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . De aanvraag betrof meer in het bijzonder een aflossingsvrije hypotheek van € 160.000,00 en een bankspaarhypotheek van € 56.000,00.
[eiseres] heeft bij haar aanvraag financiële gegevens gevoegd, die met name betrekking hadden op haar schoonmaakbedrijf (eenmanszaak) [handelsnaam] .
2.2.
ABN AMRO heeft op basis van de verstrekte financiële gegevens een onderzoek ingesteld naar [eiseres] inkomens- en vermogenspositie.
Op basis van dit onderzoek heeft ABN AMRO op 19 augustus 2008 in een intern memo geconcludeerd dat [eiseres] , uitgaande van een gemiddelde winst van het schoonmaakbedrijf over de jaren 2005 tot en met 2007 van afgerond € 42.000,00 per jaar, volgens de GHF-norm een bedrag van € 201.800,00 zou kunnen lenen en op basis van de Maatwerk AAB-norm € 243.800,00. Uitgaande van de genoemde gemiddelde jaarwinst over 2005-2007 én van [eiseres] prognose dat haar jaarwinst over 2008 € 44.270,00 zou bedragen, zou zij volgens de GHF-norm € 215.000,00 kunnen lenen en op basis van de Maatwerk AAB-norm € 257.000,00. ABN AMRO heeft vervolgens (intern) geconcludeerd dat [eiseres] aanvraag kon worden gefiatteerd.
2.3.
ABN AMRO heeft daarna op 25 augustus 2008 voor het gevraagde bedrag van € 216.000,00 een offerte uitgebracht, waarin onder meer staat vermeld:
Conform de normen over de bepaling van de leencapaciteit van consumenten, welke zijn opgenomen in artikel 6 van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen, kunt u een maximaal bedrag lenen. De door u aangevraagde lening is echter hoger dan op basis van deze normen verstrekt zo kunnen worden. Dit kan gevolgen hebben door de betaalbaarheid van uw hypotheeklast. In bijzondere gevallen is het toegestaan om meer te verstrekken dan op basis van de maximale leencapaciteit mogelijk is. In uw geval zijn wij bereid om bovengenoemde lening te verstrekken.
In de aan de offerte toegevoegde Acceptatieverklaring staat onder meer vermeld:
“-
verklaart dat door ABN AMRO BANK N.V. bij de totstandkoming van de offerte niet heeft geadviseerd
en
“Door ondertekening van deze offerte verklaart u dat de financier u heeft gewezen op de overschrijding ten aanzien van de normen inzake de leencapaciteit van de Gedragscode Hypothecaire Financiers en dat u de daaraan verbonden risico’s begrijpt en accepteert.”
2.4.
[eiseres] heeft de offerte en de acceptatieverklaring op 1 september 2008 ondertekend.
2.5.
Op 10 december 20078 heeft ABN AMRO op verzoek van (de adviseur van) [eiseres] een bouwdepot van € 20.000,00 beschikbaar gesteld. Daartoe is de lening verhoogd met een aflossingsvrij leningdeel van € 20.000,00 voor verbouwingskosten, waarmee de totale aan [eiseres] verstrekte lening € 236.000,00 bedroeg.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (samengevat) als volgt te beslissen:
• voor recht te verklaren dat ABN AMRO jegens [eiseres] de zorgplicht heeft geschonden door een hypotheek te verstrekken waarbij het risico op overkreditering onevenredig groot is;
• voor recht te verklaren dat ABN AMRO derhalve gehouden is de schade die
[eiseres] dientengevolge geleden heeft te vergoeden:
• ten behoeve van schadevergoeding te bepalen dat de rente op de hypotheekovereenkomst met terugwerkende kracht per 1 december 2019 wordt verlaagd van 6,1% naar 1,7%;
• ABN AMRO te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
ABN AMRO voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil van partijen betreft de rechtsverhouding tussen een bank en haar cliënt.
Blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad brengt de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht jegens, onder meer, haar cliënten met zich mee. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder mede begrepen: de hoedanigheid van partijen, de complexiteit van het product en (de kenbaarheid van) eventuele bijzondere risico’s.
Gelet op de toepasselijke regelgeving (waaronder artikel 4:34 van de Wet op het financieel toezicht (Wft)), en mede gelet op haar bijzondere zorgplicht zoals genoemd, diende ABN AMRO in 2008, voorafgaand aan de (eventuele) totstandkoming van de kredietovereenkomst met [eiseres] , inlichtingen in te winnen over haar inkomens- en vermogenspositie, om zich ervan te vergewissen dat sprake zou zijn van verantwoorde kredietverstrekking en dat overkreditering zou worden voorkomen.
In verband hiermee diende ABN AMRO, op grond van artikel 115 lid 1 van het op de Wft gebaseerde Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo), de criteria vast te leggen die zij ten grondslag legde aan de beoordeling van een kredietaanvraag en diende zij vervolgens ook toepassing te geven aan deze criteria. Voor hypothecaire kredieten werd destijds gebruik gemaakt van de Gedragscode Hypothecaire Financiering (GHF).
Dit alles betekent niet - in ieder geval niet in 2008 - dat het een bank niet was toegestaan om een hogere financiering te verstrekken dan volgens de GHF-norm was toegestaan. In dat geval moest de bank haar klant wel op de hoogte stellen van de overschrijding en de klant moest dan een schriftelijke verklaring tekenen dat hij door de bank was gewezen op de risico's van de overschrijding en dat hij deze risico’s begreep en accepteerde. De bank moest in het financieringsdossier van de consument ook onderbouwen dat een dergelijke overschrijding gerechtvaardigd was (artikel 6 onder 6 GHF).
4.2.
De rechtbank stelt vast dat ABN AMRO [eiseres] in haar offerte van 25 augustus 2008 en in de daaraan toegevoegde Acceptatieverklaring met zoveel woorden op de hoogte heeft gesteld van het feit dat de aangevraagde lening de GHF-norm overschreed en haar voor de gevolgen daarvan expliciet heeft gewaarschuwd (zie rov 2.3). Datzelfde is gebeurd, zo heeft ABN AMRO onweersproken gesteld, toen de lening naderhand met € 20.000,00 werd verhoogd (zie rov. 2.5.). Tevens heeft ABN AMRO in het financieringsdossier onderbouwd dat en waarom de overschrijding volgens haar gerechtvaardigd was. In het (door ABN AMRO in haar antwoord onder 2.18 aangehaalde) interne rapport over de financieringsaanvraag van [eiseres] concludeert ABN AMRO dat haar inkomensperspectief goed is, waardoor de verhouding ‘lening ten opzichte van inkomen’ (loan to income) op termijn zeer acceptabel is en dat geen belangrijke risicofactoren aanwezig zijn. Zoals reeds blijkt uit het in rov. 2.2. vermelde interne memo, en zoals ABN AMRO tijdens de mondelinge behandeling nader heeft toegelicht, heeft zij zich daarbij gebaseerd op door (de adviseur van) [eiseres] overgelegde inkomensgegevens, waaronder begrepen de prognose voor het jaar 2008.
4.3.
[eiseres] heeft gesteld dat ABN AMRO in 2008 niet zonder meer had mogen uitgaan van de door de financieel adviseur van [eiseres] aangeleverde gegevens, waaronder de genoemde prognose, en dat zij nader onderzoek had moeten doen naar deze cijfers, onder meer naar de wijze waarop zij tot stand waren gekomen.
Volgens [eiseres] zou dan zijn gebleken dat [eiseres] 46 jaren oud was en een lening zou afsluiten met een looptijd van 20 jaren, dus tot na haar pensioenleeftijd.
Verder zou dan zijn gebleken dat de omzet in haar schoonmaakbedrijf in hoofdzaak afkomstig was van drie grote opdrachtgevers en dat het verlies van een van deze klanten meteen aanzienlijke gevolgen zou hebben voor haar omzet en dus inkomen. Als ABN AMRO dit had geconstateerd, dan had zij de lening niet conform de aanvraag mogen verstrekken, omdat dan sprake zou zijn van overkreditering, aldus [eiseres] .
stelt in aansluiting hierop dat ongeveer een half jaar na de verstrekking van de lening inderdaad een van haar grote (zelfs de grootste) opdrachtgevers is vertrokken, met een forse daling van haar omzet en inkomen als gevolg. Daarna heeft [eiseres] , zoals zij stelt, steeds moeite gehad om de hypotheeklasten te betalen.
4.4.
De rechtbank kan [eiseres] niet volgen in haar opvatting zoals hier geschetst.
ABN AMRO mocht uitgaan van de juistheid van de cijfers en prognoses zoals door [eiseres] aangeleverd. Met name op grond van de prognose (die duidde op een te verwachten stijging van het resultaat van het schoonmaakbedrijf) hoefde ABN AMRO niet te twijfelen aan de levensvatbaarheid van dat bedrijf en daarnaar nader onderzoek in te stellen.
Daar komt bij dat de opzet van de door ABN AMRO aangebonden lening relatief eenvoudig was en voor [eiseres] goed te kennen en te begrijpen was. Datzelfde geldt voor de daaruit voor [eiseres] voortvloeiende verplichtingen en de daaraan verbonden risico’s. [eiseres] kon op basis van de offerte van ABN AMRO goed begrijpen welke verplichtingen zij zou aangaan en kon, bijgestaan door een eigen financieel adviseur, ook heel goed nagaan of zij deze verplichtingen (inclusief de daaraan verbonden risico’s) kon en wilde aangaan. [eiseres] was daarbij als geen ander op de hoogte van haar toekomstplannen, en van het realiteitsgehalte daarvan, en kon zelf inschatten of zij op haar 46e een lening met een looptijd van 20 jaar wilde afsluiten. Uitgaande van de regelgeving in 2008 strekte de zorgplicht van ABN AMRO hoe dan ook niet zover dat zij de lening had moeten weigeren.
4.5.
Conclusie is dat niet kan worden vastgesteld dat ABN AMRO in verband met de hypotheekverstrekking aan [eiseres] in 2008 haar onderzoeksplicht (en/of voorlichtingsplicht en/of waarschuwingsplicht en/of onthoudingsplicht) en daarmee haar bijzondere zorgplicht (en/of de toepasselijke regelgeving) heeft geschonden.
Evenmin kan worden vastgesteld dat in 2008 feitelijk sprake is geweest van overkreditering. In wezen is dat ook niet wat [eiseres] stelt. Ook uitgaande van haar eigen stellingen sloot de in 2008 verstrekte lening aan op haar destijdse inkomen (zie dv 2.5), maar had ABN AMRO rekening moeten houden met de mogelijkheid dat haar inkomen in de toekomst sterk zou verminderen. Zoals ABN AMRO terecht en goed gemotiveerd als verweer heeft aangevoerd: met die in de toekomst liggende kwade kans hoefde ABN AMRO in 2008 geen rekening te houden; [eiseres] heeft haar standpunt dienaangaande in elk geval onvoldoende gemotiveerd.
4.6.
De rechtbank zal nog kort ingaan op de stelling van [eiseres] die zij voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft ingenomen, namelijk dat ABN AMRO haar bijzondere zorgplicht is blijven schenden door geen deugdelijk oplossing voor haar, [eiseres] , betalingsproblemen te bieden. Daarbij is van belang, aldus [eiseres] , dat zij meermaals signalen aan ABN AMRO heeft afgegeven dat zij steeds meer moeite heeft om aan haar betalingsverplichtingen uit de hypothecaire lening te voldoen. ABN AMRO ziet daarin geen aanleiding om met een passende oplossing te komen, aldus [eiseres]
ABN AMRO heeft deze stellingen van [eiseres] weersproken.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op het voorgaande, geen sprake is van een in 2008 aangevangen en sindsdien voortdurende schending van de bijzondere zorgplicht, zoals door [eiseres] gesteld. ABN AMRO heeft onweersproken gesteld dat zij niet eerder dan in maart 2020 heeft gehoord van de volgens [eiseres] bestaande problemen. Hiervan uitgaande is dus (enkel) de vraag aan de orde of ABN AMRO sindsdien haar bijzondere zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden. Daarbij is dan tevens van belang dat, gelet op het voorgaande, ABN AMRO in en na maart 2020 niet ervan uit hoefde te gaan dat zij eerder haar bijzondere zorgplicht jegens [eiseres] had geschonden, zodat een bijzondere inspanning van haar kon worden verwacht om probleemoplossend op te treden.
Bezien tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat ABN AMRO vanaf maart 2020 op het punt dat hier aan de orde is haar bijzondere zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden. ABN AMRO heeft onweersproken gesteld dat zij [eiseres] sindsdien verschillende oplossingen heeft aangebonden, die in elk geval konden leiden tot een vermindering van de hypotheeklasten (zoals een renteverlaging door middeling). Ook na de mondelinge behandeling is hiertoe nog een poging ondernomen. [eiseres] heeft er om haar moverende redenen voor gekozen niet op de aanbiedingen van ABN AMRO in te gaan. [eiseres] heeft daarbij niet deugdelijk onderbouwd waarom zij zich terecht op het standpunt kan stellen dat ABN AMRO haar, anders dan andere cliënten die hun hypotheekrente willen verlagen, geen boeterente in rekening mag brengen.
4.8.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiseres] , gelet op al het voorgaande, afwijzen.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.793,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: TN