ECLI:NL:RBLIM:2022:6743

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
C/03/304751 / JE RK 22-810
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek machtiging tot verblijf in gesloten jeugdzorg voor minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging voor de opname en het verblijf van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. De gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, had verzocht om voortzetting van het verblijf van de minderjarige, die al vijftien maanden in gesloten jeugdzorg verbleef. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd dat de maatregel nog noodzakelijk is. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verlofmomenten bij de moeder goed verlopen en dat de minderjarige zich daar aan de regels houdt. De kinderrechter heeft benadrukt dat een machtiging tot verblijf in gesloten jeugdzorg alleen als uiterste middel kan worden opgelegd en dat de effectiviteit van de maatregel moet worden aangetoond. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI niet heeft aangetoond dat de minderjarige in de thuissituatie bij de moeder zich aan het gezag zal onttrekken. Daarom is het verzoek tot voortzetting van het verblijf afgewezen en krijgt de minderjarige de kans om thuis bij de moeder te wonen, met de nodige begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/304751 / JE RK 22-810
Datum uitspraak: 18 juli 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp
in de zaak van:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
wonende te Heerlen, hierna te noemen: de GI,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] ,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers, kantoorhoudend te Heerlen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend op een bij de rechtbank bekend adres in het arrondissement Limburg,
advocaat: mr. B.H.S. Brinkman, kantoorhoudend te Heerlen.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 16 mei 2022;
- de brief van de GI ontvangen op 30 juni 2022;
- de brief met bijlagen van de moeder ontvangen op 30 juni 2022;
- de brief met bijlagen van de GI ontvangen op 8 juli 2022.
1.2.
Op 8 juli 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn:
- twee vertegenwoordigers van de GI, die bij die gelegenheid een Eindverslag van Via Jeugd van 7 juli 2022 in het geding hebben gebracht;
- [minderjarige] , bijgestaan door haar advocaat die bij die gelegenheid een brief van [minderjarige] in het geding heeft gebracht;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

2.De verdere beoordeling

Stand van zaken tot nu toe
2.1.
Bij beschikking van 16 mei 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot (de facto voortzetting van de) opname en het verblijf van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 22 mei 2022 tot 21 juli 2022. Daarnaast is de beslissing over de resterende termijn tot 22 november 2022 aangehouden. Bij brief van 30 juni 2022 heeft de GI onder verwijzing naar een aantal recente ontwikkelingen laten weten dat zij het verzoek ten aanzien van de resterende termijn handhaaft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI nog een toelichting hierop gegeven en [minderjarige] en de moeder zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken en toe te lichten. Een en ander zal hierna worden besproken en beoordeeld.
Het standpunt van de GI
2.2.
De GI handhaaft haar verzoek ten aanzien van de resterende termijn vanwege de zorgelijke ontwikkeling, de regelmatige onttrekking uit Via Jeugd, de hoge mate van beïnvloedbaarheid, de zorgen over de seksuele ontwikkeling, de (vermoedelijke) uitbuiting en het milieu waarin [minderjarige] zich de afgelopen periode heeft begeven. Ook zegt [minderjarige] dat zij zich opnieuw zal onttrekken aan het gezag. Verder zijn de motivatie en bereidheid van [minderjarige] om haar gedrag te veranderen gering. In de beschikking van 16 mei 2022 is overwogen dat het van belang is dat [minderjarige] een gedragsverandering laat zien. Dit is niet gebeurd; er is nog steeds nauwelijks grip op [minderjarige] . [minderjarige] is inmiddels overgeplaatst van de besloten groep naar een gesloten groep, “ [naam groep] ”. In deze groep kan [minderjarige] zeer intensief worden behandeld. Daarnaast zal een systemische behandeling door Plinthos worden opgestart. Een thuisplaatsing bij de moeder ligt op dit moment niet binnen de mogelijkheden omdat de moeder niet in staat is [minderjarige] de nabijheid, structuur en begrenzing te bieden die zij nodig heeft.
Het standpunt van [minderjarige]
2.3.
[minderjarige] heeft verweer gevoerd. De beschrijving van de incidenten, zoals verwoord in de brief van 30 juni 2022, die volgens de GI de afgelopen periode hebben plaatsgevonden is gedeeltelijk onjuist. Wel klopt het dat [minderjarige] de laatste periode een aantal keer is weggelopen van de groep. Hoewel daarvoor geen excuus bestaat en hoewel zij zich realiseert dat weglopen niet goed is, heeft dit wel een reden. Tijdens de zitting op 16 mei 2022 is besproken dat het goed ging op de groep en thuis bij de moeder en dat zou worden gewerkt aan een thuisplaatsing. Om die thuisplaatsing te kunnen realiseren is het belangrijk dat [minderjarige] geregeld verlofmomenten bij haar moeder heeft. In dit kader is aan [minderjarige] beloofd dat het intrekken van verlofmomenten bij de moeder nooit als sanctie zou worden gebruikt. Dat is toch gebeurd. Door het intrekken van de verlofmomenten heeft [minderjarige] het gevoel dat het niet meer uitmaakt hoe zij zich gedraagt. Als zij niet in het kader van verlof naar de moeder mag, mag zij hoe dan ook niet naar huis. Daarom is zij daarna geregeld weggelopen. Daar komt bij dat [minderjarige] al meer dan een jaar in de gesloten jeugdzorg verblijft, zonder dat het iets heeft opgeleverd. In de thuissituatie bij de moeder gaat het goed. [minderjarige] is nooit weggelopen bij de moeder en zij heeft daar ook geen behoefte aan, omdat ze bij de moeder niet wordt opgesloten. [minderjarige] wil graag de kans om, met de juiste begeleiding, te laten zien dat zij weer bij haar moeder kan wonen. Verder heeft [minderjarige] het zwaar in de groep waar zij nu verblijft. In die groep verblijven kinderen met psychoses en andere ernstige problematiek. De helft van de dag moet zij alleen op haar kamer verblijven. [minderjarige] gaat hierdoor meer piekeren. Verder mag [minderjarige] sinds zij in deze groep verblijft niet meer naar school. Dit betreurt zij, het gevolg daarvan kan namelijk zijn dat zij dit schooljaar niet met succes kan afronden. Dat heeft weer gevolgen voor haar toekomst in die zin dat zij dan mogelijk geen mbo-opleiding kan gaan volgen. Ten slotte mag [minderjarige] sinds ze in de gesloten groep verblijft niet meer op verlof bij de moeder.
Het standpunt van de moeder
2.4.
De moeder heeft eveneens verweer gevoerd. De belangen van [minderjarige] zijn niet gediend met een nog langer verblijf bij Via Jeugd. [minderjarige] verblijft al veertien maanden in de gesloten jeugdzorg. Er is geen winst meer te behalen bij een verlenging van het verblijf. De verlofmomenten zijn goed verlopen en de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2022 zelf gesteld dat de moeder veel vooruitgang heeft geboekt in het bieden van structuur en het stellen van grenzen aan [minderjarige] . De GI stelt nu weliswaar dat de moeder niet in staat is die grenzen te stellen, maar die stelling is niet onderbouwd. De verlofmomenten die wel nog hebben plaatsgevonden zijn goed verlopen. [minderjarige] loopt niet weg als zij bij de moeder is en zij houdt zich aan de regels. Een thuisplaatsing bij de moeder met intensieve begeleiding is niet alleen haalbaar, maar ook beter voor [minderjarige] .
Het oordeel van de kinderrechter
2.5.
Het verzoek ten aanzien van de resterende termijn wordt afgewezen. De GI heeft onvoldoende onderbouwd dat op dit moment nog aan de materiële eisen zoals vermeld in artikel 6.1.2. lid 2 van de Jeugdwet is voldaan. De volgende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor dit oordeel.
2.7.
[minderjarige] is veertien jaar en zij verblijft sinds april 2021, dus inmiddels vijftien maanden in de gesloten jeugdzorg. Het is duidelijk dat [minderjarige] ernstige gedragsproblematiek heeft. Toch rechtvaardigt dat niet zonder meer het alsmaar laten voortduren van een verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Een machtiging tot verblijf van een kind in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp is een kinderbeschermingsmaatregel met een vrijheidsbeperkend karakter. Door te stellen dat Via Jeugd “geen gevangenis” is lijkt de GI het vrijheidsbeperkende karakter en de ingrijpendheid van de door haar verzochte maatregel te miskennen. De kinderrechter benadrukt daarom dat deze maatregel alleen als uiterste middel, in het geval een verblijf in de gesloten jeugdzorg noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van het kind naar volwassenheid ernstig belemmeren, kan worden opgelegd. Daarnaast moet het opleggen van deze maatregel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het kind zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Vanzelfsprekend moet de duur van het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp zo kort mogelijk zijn.
2.8.
In de eis dat de opname en het verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp noodzakelijk moet zijn, ligt besloten dat de maatregel effectief moet zijn. De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk stil gestaan bij de vraag of dat in de situatie van [minderjarige] nog het geval is. De kinderrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Het staat niet ter discussie dat de verlofmomenten van [minderjarige] bij de moeder al geruime tijd goed verlopen en dat [minderjarige] zich tijdens die verlofmomenten aan de regels van haar moeder houdt. Het staat ook niet ter discussie dat [minderjarige] tijdens die verlofmomenten nooit is weggelopen. [minderjarige] is na de mondelinge behandeling op 16 mei 2022 wel herhaaldelijk weggelopen bij Via Jeugd. Toch kan op basis daarvan in dit geval niet worden geconcludeerd dat [minderjarige] zich ook in de thuissituatie bij de moeder aan het gezag van de moeder en aan de hulp die nodig is zal onttrekken.
2.9.1.
[minderjarige] heeft uitgelegd dat haar gedrag in de groep in een neerwaartse spiraal terecht is gekomen en dat zij gedemotiveerd is geraakt. Dit is gebeurd nadat na een incident haar verlof is ingetrokken. [minderjarige] en de moeder hebben onweersproken gesteld dat met Via Jeugd is afgesproken dat het intrekken van verlof nooit als sanctie zou worden ingezet juist omdat verlofmomenten nodig zijn om de thuisplaatsing te kunnen realiseren. [minderjarige] heeft enerzijds door de lange duur van haar verblijf bij Via Jeugd en anderzijds door het, tegen de afspraak in, intrekken van de verlofmomenten terwijl de thuisplaatsing bij de moeder in het verschiet lag, het gevoel gekregen dat haar verblijf bij Via Jeugd uitzichtloos is. Hoewel een en ander geen rechtvaardiging is voor het gedrag van [minderjarige] is het wel voorstelbaar dat het intrekken van de verlofmomenten door Via Jeugd tot het wegloopgedrag van [minderjarige] heeft geleid. Daar waar terecht van [minderjarige] wordt verwacht dat zij zich aan de afspraken houdt, moet Via Jeugd zich ook aan de afspraken houden. Hoe dan ook, bij deze stand van zaken heeft de GI onvoldoende onderbouwd dat [minderjarige] thuis bij de moeder ook het wegloopgedrag zal vertonen dat zij de afgelopen tijd bij Via Jeugd heeft vertoond en dat voortzetting van het verblijf bij Via Jeugd als uiterste middel nodig is om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Ook overigens heeft de GI niet onderbouwd dat voortzetting van het verblijf in de gesloten jeugdzorg nog zorg biedt die [minderjarige] nodig heeft.
2.9.2.
De GI heeft weliswaar nog aangevoerd dat de moeder (nog) niet in staat is [minderjarige] de structuur en begrenzing te bieden die zij nodig heeft, maar hieraan gaat de kinderrechter voorbij. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2022 heeft de GI verklaard dat de moeder veel vooruitgang heeft geboekt wat betreft het bieden van duidelijke kaders en het stellen van grenzen van [minderjarige] . De GI heeft ook nadat dat tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk aan de orde is gesteld, niet toegelicht op grond waarvan nu dan ineens moet worden aangenomen dat de moeder desondanks (nog) niet in staat is [minderjarige] de structuur en begrenzing te bieden die zij nodig heeft. De enkele stelling dat na de mondelinge behandeling op 16 mei 2022 “maar drie verlofmomenten goed zijn verlopen” is hiervoor onvoldoende. Behalve die drie verlofmomenten hebben namelijk geen verlofmomenten meer plaatsgevonden. Het verlof van [minderjarige] is immers tegen de afspraak in, ingetrokken.
2.9.3.
Op basis van het eindverslag van de ambulante begeleiding van Via Jeugd van 7 juli 2022 waarop de GI een beroep heeft gedaan, kan evenmin worden geconcludeerd dat de moeder (nog) niet in staat is [minderjarige] de structuur en begrenzing te bieden die zij nodig heeft. De advocaat van [minderjarige] heeft terecht erop gewezen dat uit het verslag niet blijkt door wie het is opgesteld. Het verslag heeft blijkbaar betrekking op het verloop van de ambulante begeleiding vanaf april 2021. Uit het verslag blijkt echter niet op basis van welke concrete observaties of basis van welke feiten en omstandigheden de daarin getrokken conclusies zijn gebaseerd. Uit het verslag blijkt ook niet of die conclusies zijn gebaseerd op actuele feiten of omstandigheden. Het verslag bevat geen duidelijke chronologische omschrijving van het verloop van de begeleiding. Het valt de kinderrechter verder op dat in het verslag niets is opgenomen over de positieve ontwikkeling die de moeder in de periode voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 16 mei 2022 heeft doorgemaakt op het gebied van het bieden van structuur en het stellen van grenzen. Het verslag biedt dus geen steun voor de juistheid van de stelling van de GI.
2.10.
De GI legt verder aan de stelling dat het verzoek ten aanzien van de resterende termijn moet worden toegewezen, ten grondslag dat [minderjarige] een zeer intensieve behandeling die in de gesloten groep “ [naam groep] ” wordt geboden nodig heeft. Die stelling heeft de GI pas tijdens de mondelinge behandeling ingenomen. De GI heeft echter ook nadat daar door de kinderrechter naar is gevraagd, niet kunnen toelichten op grond waarvan die behandeling nu ineens, nadat [minderjarige] al vijftien maanden in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verblijft, noodzakelijk wordt geacht. Zij heeft ter onderbouwing van deze stelling enkel verwezen naar het hiervoor al genoemde verslag van de ambulante begeleiding van Via Jeugd. Aan dat verslag kan die noodzaak echter niet worden ontleend. In het verslag, dat zoals gezegd betrekking heeft op het verloop van de ambulante begeleiding, is namelijk helemaal niets opgenomen over de zeer intensieve behandeling die [minderjarige] in “ [naam groep] ” zou moeten krijgen, laat staan dat daaruit blijkt waarom deze behandeling nodig is. Ook voor het overige is niets gesteld of gebleken over de problematiek van [minderjarige] in relatie tot de noodzaak van deze behandeling. Aangezien de situatie na de mondelinge behandeling op 16 mei 2022 in de optiek van de GI in zodanige mate is veranderd dat nu alsnog met een zeer intensief behandeltraject moet worden gestart, had de GI een actuele verklaring van een gedragswetenschapper in het geding behoren te brengen waaruit de noodzaak blijkt. Dat heeft zij niet gedaan. De GI heeft zelfs geen behandelplan overgelegd.
2.11.
Voor zover de GI heeft willen betogen dat de noodzaak van de behandeling is gelegen in het feit dat in de periode na 16 mei 2022 enkele incidenten hebben plaatsgevonden en [minderjarige] een aantal keer is weggelopen, gaat de kinderrechter daaraan voorbij. In de periode vanaf april 2021 tot 16 mei 2022 hebben ook enkele incidenten plaatsgevonden en is [minderjarige] ook weggelopen. Toch was dat op dat moment kennelijk geen aanleiding voor het inzetten van de zeer intensieve behandeling die in “ [naam groep] ” wordt geboden. In dat licht valt zonder nadere toelichting, die ondanks dat daar expliciet naar is gevraagd niet is gegeven, niet in te zien waarom dat nu wel het geval is.
2.12.
De slotsom van dit alles is dat geen machtiging tot voorzetting van het verblijf van [minderjarige] bij Via Jeugd wordt verleend. [minderjarige] gaat naar huis. Zij krijgt de kans om te laten zien dat zij zich inmiddels zodanig heeft ontwikkeld dat zij zich bij de moeder thuis aan de regels houdt en dat zij in de thuissituatie bij de moeder de hulp die nodig is accepteert.
2.13.
De huidige machtiging is verleend tot 21 juli aanstaande. De kinderrechter gaat ervan uit dat de GI in het kader van de ondertoezichtstelling alles op alles zet om ervoor te zorgen dat de ambulante hulpverlening door Plinthos, waarvoor de intake al heeft plaatsgevonden en die eigenlijk kort na de mondelinge behandeling op 16 mei 2022 had moeten starten, zo spoedig mogelijk wordt ingezet. Daarnaast verwacht de kinderrechter van de GI dat eventuele aanvullende hulpverlening ook zo spoedig mogelijk wordt ingezet.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2022 door mr. N.H.J. Lafghani, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Marx als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.