11.3.De rechtbank is met verweerder -zoals deze in de nadere motivering (die als bijlage 1 bij het bestreden besluit is gevoegd) heeft toegelicht- van oordeel dat de gevolgen van het jaarrond in stand houden van de chalets voor de kernwaarden van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg zeer beperkt zijn. Ter zake van stap 5 heeft verweerder zich gemotiveerd op het standpunt kunnen stellen dat de omgevingsvergunning alleen betrekking heeft op het jaarrond gebruiken van maximaal 58 chalets op een bestaand vakantiepark zonder dat een transformatie of uitbreiding daarvan plaatsvindt. Verweerder heeft voorts in de motivering betrokken dat de huidige camping is gelegen op de rand van het plateau van Margraten en dat de camping tegen de dorpsrand gelegen, waardoor deze min of meer passend onderdeel uitmaakt van de dorpsstructuur en het omringende landschap open blijft. De camping is omzoomd met hagen en op de camping staan ook hagen en bomen. Deze structuur wordt door het verlenen van en het uitwerking geven aan de omgevingsvergunning niet aangetast.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voormelde (aanvullende) motivering door verweerder niet onjuist is. Het feit dat de chalets niet langer enkel in het kampeerseizoen maar het gehele jaar mogen worden gebruikt maakt niet dat sprake is van een nieuwe ontwikkeling in de zin van een verandering naar een verstedelijkt gebied, zoals eiseres stelt.
12. Over de stelling van eiseres dat de situering en het aantal chalets duidelijk dient te zijn, heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Uit de omgevingsvergunning blijkt duidelijk dat deze is verleend voor
maximaal58 chalets. Het in de voorwaarde vermelde percentage van 25 maakt dit niet anders, nu verweerder tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat het percentage ook ziet op maximaal 58 chalets. De vrees van eiseres dat er in de toekomst mogelijk 80 chalets zullen worden geplaatst is dan ook ongegrond. Het is voorts op grond van het bestemmingsplan niet mogelijk om op het gedeelte van het perceel met de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie- sport- en speelvoorzieningen’ chalets te plaatsen, zoals eiseres vreest. In dit verband verwijst de rechtbank naar het kaartje dat deel uitmaakt van de verleende vergunning, waarop de standplaatsen zijn ingetekend en waarneembaar is dat op dit gedeelte geen chalets worden geplaatst. De beroepsgrond treft daarom geen doel.
13. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat door het ontbreken van specifieke regels permanente bewoning van de chalets mogelijk zou zijn, overweegt de rechtbank dat permanente bewoning van de chalets volgens het bestemmingsplan uitdrukkelijk niet is toegestaan. Bovendien heeft vergunninghouder ter zitting verklaard dat dit ook op grond van het kampeer regelement niet is toegestaan. Het opnemen van een verbod van permanente bewoning in de omgevingsvergunnning, zoals eiseres voor ogen staat heeft daarom geen toegevoegde waarde. Voor zover permanente bewoning van de chalets dus zou plaatsvinden, staat de weg van bestuursrechtelijke handhaving open. De beroepsgrond faalt dan ook.
14. Voor zover eiseres nog heeft aangevoerd dat de camping nu wordt gebruikt als bouwterrein, is de rechtbank van oordeel dat dit buiten de omvang van dit geding gaat, aangezien de omgevingsvergunning betrekking heeft op het jaarrond gebruik van de chalets. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
15. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat het plaatsen van chalets (onroerende recreactieverblijven) in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied is, waardoor moet worden voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zoals neergelegd in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Volgens eiseres heeft verweerder daaraan ten onrechte geen aandacht besteed.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tijdens de mondelinge behandeling voldoende gemotiveerd toegelicht dat de enkele omstandigheid dat de chalets jaarrond in plaats van enkel gedurende het kampeerseizoen in stand mogen worden gehouden, niet maakt dat sprake is van een (nieuwe) stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling of stedelijke voorziening in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. De zogenoemde ‘ladder duurzame verstedelijking’ is dan ook niet van toepassing. Verweerder is hier dan ook op juiste gronden aan voorbij gegaan, zodat de beroepsgrond faalt.
16. Nu de beroepsgronden van eiseres geen van allen slagen, betekent dit dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in stand zal blijven.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.