ECLI:NL:RBLIM:2022:6684

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
03.028246.22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 31 augustus 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 24 april 2020 te Reuver een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid tussen de 76 en 105 km/u, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. Hierdoor raakte hij een fietsster en haar dochter, waarbij de dochter, [slachtoffer 1], overleed en de moeder, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval door roekeloos rijgedrag, waaronder het niet voldoende verminderen van snelheid en afleiding door de autoradio. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernstige gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers en hun families, en de hoge mate van schuld van de verdachte, die grensde aan roekeloosheid.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.028246.22
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1992,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 augustus 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is overleden en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Er is sprake van aan roekeloosheid grenzende schuld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu er sprake is van aanmerkelijke schuld. Anders dan de officier van justitie is de verdediging van mening dat geen sprake is van een hogere mate van schuld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 24 april 2020 omstreeks 21.25 uur heeft er een zeer ernstig verkeersongeval plaatsgevonden in Reuver. Een moeder, [slachtoffer 2] , die met haar twaalfjarige dochter, [slachtoffer 1] , achter op de bagagedrager van de fiets doende was met het oversteken van de Rijksweg, werd aangereden door de auto bestuurd door verdachte. De dochter [slachtoffer 1] is enkele dagen later in het ziekenhuis overleden. Het lichamelijk letsel van moeder betrof een gecompliceerde beenbreuk.
De bewijsmiddelen
[slachtoffer 2] heeft het volgende verklaard.
Op 24 april 2020, omstreeks 21.15 uur, fietste ik op mijn damesfiets over de Julianastraat te Reuver in de richting van de Rijksweg. Mijn dochter, [slachtoffer 1] , zat achter op de bagagedrager van mijn fiets. Toen ik de T-kruising naderde, ben ik gestopt en heb ik naar links en naar rechts gekeken. Vanaf links kwam een auto aan die nog zeer ver verwijderd was van deze T-kruising. Ik kon naar mijn idee op een veilige en verantwoorde wijze de Rijksweg over steken. Naar mijn mening was ik nog aan het opstappen c.q. steppen om vaart te maken. Kan ook zijn dat ik net op het zadel zat. [slachtoffer 1] zat nog steeds op de bagagedrager. Op dit moment keken ik en [slachtoffer 1] naar links en zagen dat met hoge snelheid een personenauto op ons inreed. [slachtoffer 1] en ik hebben heel hard geschreeuwd en toen volgde de botsing.
De personenauto die met ons in botsing kwam was een zwart glimmende Volkswagen Golf.
Deze auto is na de botsing iets verderop gestopt. Deze reed met hoge snelheid.
Ik zag dat deze bestuurder een ruk aan het stuur gaf en naar rechts uitweek. Ondanks
deze uitwijkactie heeft de aanrijding plaats gevonden.
Ik heb een gecompliceerde breuk in mijn rechter onderbeen. [2]
Verbalisanten [naam 1] en [naam 2] hebben in het kader van de VerkeersOngevallenAnalyse gerelateerd – zakelijk weergegeven – dat op 24 april 2020, omstreeks 21:21 uur, een moeder met haar fiets en haar dochter zittend op de bagagedrager, komende vanuit de Julianastraat, de Rijksweg (N271) te Reuver overstak. De slachtoffers werden, tijdens het oversteken van de Rijksweg, aangereden door de voor de slachtoffers van links komende Volkswagen Golf met kenteken [nummer] . Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het T-kruispunt gevormd door de wegen: Rijksweg (N271) en Julianastraat gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Reuver, in de gemeente Beesel. Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km per uur. Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat de bestuurder van de Volkswagen de ter plaatse toegestane maximumsnelheid heeft overtreden. De Volkswagen was daardoor beduidend sneller op het T-kruispunt dan dat de bestuurster van de fiets kon en mocht verwachten. Met als gevolg dat, toen de bestuurster van de fiets begon met oversteken, de Volkswagen op het T-kruispunt aankwam terwijl de bestuurster van de fiets de rijstrook van de Volkswagen nog niet volledig was overgestoken. Hierdoor ontstond een aanrijding tussen de Volkswagen en de fiets. Uit het sporenbeeld van de Volkswagen en de fiets volgt dat de Volkswagen met de linkervoorkant de fiets heeft geraakt ter hoogte van het achterwiel. Indien de bestuurder van de Volkswagen zich aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km per uur had gehouden, had de bestuurster van de fiets de rijstrook van de Volkswagen veilig kunnen oversteken en had het ongeval niet plaatsgevonden. [3]
Uit het NFI-rapport ‘Snelheidsbepaling naar aanleiding van een verkeersongeval in Reuver op 24 april 2020’ d.d. 20 juli 2021 blijkt – zakelijk weergegeven – dat bij aanvang van het aangetroffen bandenspoor de snelheid van de betrokken personenauto, voorzien van het Nederlandse kenteken [nummer] , vermoedelijk tussen de minimale mogelijke snelheid van 76 en de maximaal mogelijke snelheid van 105 km per uur lag. [4]
Uit de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] blijkt onder meer – zakelijk weergegeven – dat zij op 25 april 2020 is onderzocht, haar onderbeen is gebroken waarvoor een operatie nodig is en de geschatte duur van de genezing drie tot zes maanden is. [5]
Uit het schouwverslag van forensisch arts GGD Gelderland-Zuid [naam 6] d.d. 30 april 2020 blijkt dat [slachtoffer 1] is overleden aan hersenschade ten gevolge van aanrijding op 24 april 2020 waarbij zij achterop een fiets zittende in de linker flank door een auto werd aangereden. [6]
De verdachte heeft bij de politie als volgt verklaard:
Ik reed op 24 april 2020 met de Volkswagen Golf met het kenteken [nummer] over de Rijksweg te Reuver. Ik zat alleen in de auto en was op het beeldscherm van de radio iets aan het verzetten. Ik was op dat moment wat afgeleid van het verkeer. Toen ik van het beeldscherm naar de weg keek, zag ik opeens een fiets van mij van rechts. Ik ben toen uitgeweken naar rechts en tegen de trottoirband aangereden. Ik ben vervolgens het fietspad overgestoken, wederom tegen een trottoirband aangereden en toen nog een gedeelte van het trottoir gevolgd. Ik ben vervolgens tot stilstand gekomen waar de auto is aangetroffen. [7]
De verdachte verklaarde ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – dat als uit de remtest is gebleken dat hij harder heeft gereden dan toegestaan was, het dan zo wel zal zijn.
Bewijsoverwegingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 24 april 2020 te Reuver, gemeente Beesel, met de door hem bestuurde personenauto met een snelheid gelegen tussen de 76 en 105 km per uur tegen de overstekende slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is aangereden. Met deze hoge snelheid waren de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kansloos. [slachtoffer 1] is ten gevolge van de aanrijding meters verwijderd van haar moeder op het wegdek terechtgekomen. Ten gevolge van het door het verkeersongeval veroorzaakte letsels is [slachtoffer 1] overleden. Haar moeder [slachtoffer 2] heeft een gecompliceerde beenbreuk opgelopen. De rechtbank kwalificeert het letsel van [slachtoffer 2] als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, nu een operatie nodig was en het herstel naar verwachting 3 tot 6 maanden zou duren.
Schuldvraag
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet sprake zijn van schuld. Of er sprake is van schuld in de zin van dit artikel hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank hecht er allereerst aan om op te merken dat verkeersdeelnemers er op moeten kunnen vertrouwen dat medeverkeersdeelnemers de verkeersregels, die ten behoeve van de veiligheid in het verkeer zijn vastgesteld, naleven. Iedere verkeersdeelnemer heeft de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer.
Uit het onderzoek van het NFI in combinatie met de VOA volgt dat bij aanvang van het bandenspoor de minimaal mogelijke snelheid 76 km per uur is en dat de maximaal mogelijke snelheid 105 km per uur is. Daaruit volgt dat verdachte voorafgaand aan het verkeersongeval 26 tot 55 km per uur harder dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 km per uur heeft gereden. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de overschrijding van minimaal 26 km/h tot 55 km/h zelf niet heeft gemerkt volstrekt onaannemelijk en ook overigens niet relevant. De rechtbank weegt mee dat verdachte goed bekend is met de verkeerssituatie ter plaatse en dat de Rijksweg ter plaatse duidelijk een weg is die dwars door het centrum van Reuver gaat en duidelijk de bebouwde kom betreft, met veel kruisend verkeer vanuit de zijstraten op die weg. In deze omstandigheden is reeds alleen de berekende minimaal mogelijke overschrijding van de maximumsnelheid door verdachte voldoende om bij hem schuld in de zin artikel 6 WVW vast te kunnen stellen. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat zijn aandacht gericht was op de radio en niet op het verkeer, waardoor hij de overstekende fietsster te laat heeft gezien om tijdig zijn snelheid aan te passen of voldoende uit te kunnen wijken.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 3.4 weergegeven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1 primair
op 24 april 2020 te Reuver, in de gemeente Beesel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg (N271), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] werd gedood en een ander, te weten [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, welke gedragingen zeer, onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
het T-kruispunt gevormd door voornoemde Rijksweg en de Julianastraat is genaderd en (daarbij) heeft gereden met een minimale snelheid van ongeveer 76 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, zulks op het moment dat de bestuurder van een fiets (zijnde voornoemde [slachtoffer 2] ) met een passagier op de bagagedrager (zijnde voornoemde [slachtoffer 1] ) komende vanuit voornoemde Julianastraat, doende was die Rijksweg over te steken en (vervolgens) niet, dan wel niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig heeft verminderd en niet voldoende heeft uitgeweken, in elk geval onvoldoende heeft geanticipeerd op die wegsituatie, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser en die passagier
;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
Bij de formulering van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de hoge mate van schuld van verdachte, die grenst aan roekeloosheid. Ook heeft zij rekening gehouden met de ernstige en ingrijpende gevolgen van het ongeval voor [slachtoffer 1] en haar gezin.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte spijt heeft dat door zijn toedoen een jong meisje om het leven is gekomen en haar moeder zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ook is aangevoerd dat verdachte deze gebeurtenis zijn hele leven met zich zal moeten meedragen. Daarnaast heeft verdachte geprobeerd om in contact te komen met de nabestaanden, middels tussenkomst van perspectief herstelbemiddeling, om zodoende zijn berouw te tonen.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de raadsman niet passend, gelet op het tijdsverloop in deze zaak alsook op de veranderende persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten de komst van een kind. Een taakstraf is een modaliteit die beter past, aangezien verdachte op deze manier zijn vriendin kan blijven ondersteunen bij haar zwangerschap en daarna bij de opvoeding van hun kind. Een tijd in detentie is voor een jong gezin onwenselijk. Hetzelfde geldt voor zijn eenmanszaak, die hij met een taakstraf, wél draaiende kan houden.
Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsman verzocht de ontzegging te matigen, nu verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een auto een overstekende fietser en haar dochter, die als passagier op de bagagedrager zat, aangereden. Ten gevolge van deze aanrijding heeft de bestuurster van de fiets zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is de passagier, een meisje van twaalf jaar, enkele dagen later aan haar verwondingen in het ziekenhuis overleden. Vastgesteld is dat verdachte veel te hard heeft gereden, onvoldoende snelheid heeft geminderd en onvoldoende heeft uitgeweken en onvoldoende zijn aandacht bij het verkeer heeft gehouden door bezig te zijn met het beeldscherm van zijn autoradio. In de situatie waarbij verdachte zich aan de geldende maximumsnelheid had gehouden, had de fietsster zonder problemen kunnen oversteken.
Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen van de vader en moeder van [slachtoffer 1] blijkt dat het gezin nog iedere dag zwaar gebukt gaat onder het verlies van [slachtoffer 1] . Vader en moeder hebben al hun energie nodig om zich in dit rouwproces proberen staande te houden. Zij spreken met name hun zorg uit voor het jongere zusje van [slachtoffer 1] , [naam 3] . Ook zij moet [slachtoffer 1] missen en wordt daarnaast nog eens geconfronteerd met ouders die gebukt gaan onder groot verdriet. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf het verdriet en het gemis van de nabestaanden kan compenseren.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van de bewezenverklaring en haar strafeis aangevoerd dat er sprake is van aan roekeloosheid grenzende schuld. Zij heeft daartoe verwezen naar verklaringen in het dossier dat er mogelijk sprake zou zijn geweest van een straatrace. Verdachte heeft echter ontkend dat hij deelnam aan een straatrace en ook overigens is deze straatrace ondanks onderzoek dienaangaande door de politie niet concreet komen vast te staan.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte zoals uiteengezet leiden tot een ernstige mate van schuld. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is bij het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van ernstige schuld aan de zijde van verdachte en waarbij de dood van het slachtoffer is gevolgd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar aangewezen. Indien het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen geldt een oriëntatiepunt van 160 uur taakstraf en één jaar ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank zal deze oriëntatiepunten als uitgangspunt hanteren bij de strafoplegging.
Verdachte heeft in deze procedure aanvankelijk bij hoog en bij laag beweerd dat hij ongeveer 50 km per uur reed. Nadat de resultaten van het NFI onderzoek bekend werden heeft verdachte aangegeven dat hij dan wel te hard gereden zal hebben, maar dat hij dat niet in de gaten had. Inmiddels is verdachte wederom bekeurd voor een overschrijding van de maximumsnelheid op de snelweg van 100 km met 50 km per uur. Blijkens het door de verdediging overgelegde verzetschrift, ontkent verdachte ook in die procedure stellig dat hij te hard gereden heeft, en voor zover dat wel het geval zou zijn, het dan in een zeer onoplettend moment moet zijn geweest. Dit herhaaldelijk bewust dan wel onbewust negeren van de maximumsnelheid baart de rechtbank zorgen. Mede daarom acht de rechtbank het aangewezen om naast een onvoorwaardelijke strafdeel ook een voorwaardelijk deel op te leggen, om zodoende herhaling te voorkomen.
Door de verdediging is aangevoerd dat mede op grond van de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop van ruim twee jaar na het ongeval, volstaan moet worden met een taakstraf. Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank een taakstraf in dit verband niet passend. De rechtbank stelt vast en betreurt, samen met de officier van justitie en de verdediging, dat de uitspraak bijna tweeënhalf jaar na het voorval pas kan worden gedaan, als gevolg van de beperkt beschikbare zittingsruimte bij de rechtbank Limburg. Deze geringe overschrijding van de redelijke termijn noopt in deze zaak echter niet tot het afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Wel zal de rechtbank met die overschrijding rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte op een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De nabestaanden [slachtoffer 2] , [naam 4] en [naam 3] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij worden bijgestaan door mr. di Antonio.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] , moeder van [slachtoffer 1] , vordert een schadevergoeding van € 22.540,53, bestaande uit € 40,53 materiële schade en
€ 22.500,- immateriële schade (€ 20.000,-
schokschadeen € 2.500,00
affectieschadezijnde het niet door de verzekering vergoede deel van de
affectieschade en verdachte thans wordt veroordeeld voor een misdrijf) ontstaan door het getuige zijn van het ongeval waarbij [slachtoffer 1] zwaargewond is geraakt en het latere overlijden van [slachtoffer 1] aan de gevolgen van het ongeval.
Daarnaast verzoekt zij om vergoeding van haar proceskosten voor een bedrag van
€ 1.922,66.
De benadeelde partij [naam 4] , vader van [slachtoffer 1] , vordert een schadevergoeding van
€ 22.500,- geheel bestaande uit immateriële schade (€ 20.000,-
schokschadeen
€ 2.500,00, zijnde het niet door de verzekering vergoede deel van de
affectieschade en verdachte thans wordt veroordeeld voor een misdrijf). Daarnaast verzoekt hij om vergoeding van zijn proceskosten voor een bedrag van € 1.922,66.
De benadeelde partij [naam 3] , zusje van [slachtoffer 1] , vordert een schadevergoeding van
€ 35.000,00 geheel bestaande uit immateriële schade (€ 17.500,-
schokschadeen
€ 17.500,00
affectieschade). Daarnaast verzoekt zij om vergoeding van haar proceskosten voor een bedrag van € 1.922,66.
De benadeelde partijen hebben gevorderd dat hun respectievelijke vorderingen worden vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens hebben zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat vorderingen geheel toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering van moeder ten aanzien van de materiële schade niet betwist. Zij verzoekt de vorderingen tot vergoeding van affectieschade voor zowel moeder, vader als zusje te matigen in verband met een mate van eigen schuld van moeder. De vorderingen tot vergoeding van schokschade dienen primair niet-ontvankelijk verklaard te worden nu de vorderingen te complex zijn en een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Subsidiair stelt de verdediging dat de vordering tot vergoeding van schokschade dient te worden afgewezen nu er strenge eisen worden gesteld aan het confrontatievereiste en deze eisen niet worden gehaald. Daarnaast is bij geen van de benadeelden een in de psychiatrie erkend ziektebeeld vastgesteld, noch onderbouwd. De proceskosten dienen gematigd te worden nu er posten worden opgevoerd die elkaar overlappen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 51f wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kunnen nabestaanden zich als benadeelde partij in het strafproces voegen. Naast een materiële schadepost door moeder werden er diverse immateriële schadeposten opgevoerd. De rechtbank zal het juridisch kader en de toewijsbaarheid van de diverse schadeposten per categorie bespreken.
Materiële schadepost
Door de moeder zijn de reiskosten ten behoeve van een officiersgesprek bij het openbaar ministerie (125,3 kilometer à € 0,26 cent per kilometer, te weten € 32,58) en de reiskosten ten behoeve van aanwezigheid bij de inhoudelijke behandeling (30,6 kilometer à € 0,26 per kilometer, te weten € 7,96) als materiële schade opgevoerd.
De rechtbank wijst de post reiskosten ten behoeve van het officiersgesprek à € 32,58 toe.
Met betrekking tot de reiskosten voor de inhoudelijke behandeling overweegt de rechtbank het volgende. Reiskosten die gemaakt worden teneinde een zitting bij te wonen, kunnen niet aangemerkt worden als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f, eerste lid Sv, nu reiskosten zijn aan te merken als proceskosten.
Uit artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten, gemaakt voor het bijwonen van de zitting, als proceskosten vergoed kan krijgen. In de onderhavige procedure heeft de benadeelde partij geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Dit brengt mee dat de rechtbank deze post afwijst.
Affectieschade
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit verdriet en pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, overlijdt. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen nabestaanden zich met een vordering tot vergoeding van affectieschade voegen. De wet geeft in het vierde lid een limitatieve opsomming van de personen die aanspraak kunnen maken op deze affectieschade. In artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW is daarnaast een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit) per categorie naasten vaste normbedragen vastgesteld. Het is een zogenoemd forfaitair stelsel.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] als moeder van [slachtoffer 1] en [naam 4] als vader van [slachtoffer 1] op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c BW tot de kring van gerechtigden behoort en aldus recht hebben op vergoeding van affectieschade.
Broers en zussen worden niet genoemd in artikel 6:108, vierde lid BW. Dit zo zijnde ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of [naam 3] , [naam 3] , het jongere zusje van [slachtoffer 1] , een beroep op de hiervoor genoemde hardheidsclausule toekomt. Beoordeeld dient te worden of [naam 3] in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot [slachtoffer 1] staat dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste in de zin van artikel 6:108 derde lid BW wordt aangemerkt. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er sprake was van een bestendig gezinsleven en dat [naam 3] haar hele leven in gezinsverband met [slachtoffer 1] en haar ouders onder een dak heeft geleefd. De zusjes hadden een goede band, speelden veel samen en de jonge leeftijd van [naam 3] en [slachtoffer 1] , destijds 9 en 12 jaar oud, doet ook verwachten dat de relatie tussen hen nog enkele jaren op dezelfde wijze zou voortduren. Mede gelet op voornoemde aard, duur en intensiteit van de relatie tussen [naam 3] en [slachtoffer 1] acht de rechtbank deze relatie zodanig persoonlijk en nauw, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste kan worden aangemerkt in de zin van artikel 6:108 derde 3 BW en aldus recht heeft op vergoeding van affectieschade.
De vorderingen van zowel moeder, vader en [naam 3] zijn in overeenstemming met de forfaitaire bedragen van het Besluit, zodat de vorderingen tot vergoeding van affectieschade geheel voor toewijzing in aanmerking komen. Het verweer van de verdediging dat er sprake is van eigen schuld wordt uitdrukkelijk verworpen, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de schuld aan het ongeval geheel bij verdachte ligt.
Schokschade
Schokschade is een vorm van immateriële schade voor nabestaanden. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het ten laste gelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 BW), in rechte kan worden vastgesteld. [8]
De rechtbank overweegt dat moeder, zelf betrokken bij het ongeval, enkele seconden na het ongeval is geconfronteerd met de zeer ernstige verwondingen van haar dochter. Moeder en dochter lagen enkele meters van elkaar verwijderd op het asfalt. Omdat moeder zelf ook ernstig verwond was, was zij niet in staat om naar haar dochter toe te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het ongeval. Dat nabestaanden in het algemeen diep geraakt worden door de confrontatie met de zware verwondingen van een dierbare en dat dit voor moeder niet anders is geweest, staat buiten twijfel. Dat moeder tot op heden nog ernstige psychische gevolgen ondervindt blijkt genoegzaam uit het verslag van het psychosociaal begeleidingstraject opgemaakt door psychosociaal therapeut mevrouw [naam 5] op 16 augustus 2022.
Gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad kan de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – die tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. [9]
De rechtbank is van oordeel dat een psychosociaal therapeut ook onder de noemer bevoegde en bekwame deskundige valt. Met de rapportage van therapeut [naam 5] en de toelichting van moeder op zitting komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van geestelijk letsel bij mevrouw [slachtoffer 2] . Immers blijkt hieruit dat zij tot op heden dagelijks focus-, concentratie- en vermoeidheidsproblemen ervaart, hetgeen van grote invloed is op haar dagelijks functioneren. Er is sprake van een impactvolle traumatische ervaring die gepaard gaat met complexe rouw. Rouwarbeid kost veel tijd en aandacht. Het is een proces van continue verlies ervaren in vele opzichten en continue bijstellen van verwachtingen en mogelijkheden in het dagelijks functioneren zonder te weten waar het einddoel daadwerkelijk toe leidt. Rekening houdend met de in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan schokschade komt het gevorderde bedrag van € 20.000,- de rechtbank redelijk voor en zal zij het gevorderde bedrag toewijzen.
Met betrekking tot de door vader en zusje gevorderde schokschade overweegt de rechtbank het volgende. Vader en zusje zijn niet getuige geweest van het ongeval. Zij hebben [slachtoffer 1] pas gezien toen ze in het ziekenhuis was opgenomen. De beantwoording van de vraag of zij desondanks door de ernst van het letsel van [slachtoffer 1] schokschade hebben opgelopen vormt in het kader van deze strafzaak een onevenredige belasting van het strafgeding. Reden waarom de rechtbank vader en zusje met betrekking tot deze schadepost niet-ontvankelijk verklaart.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat met de daarbij behorende gijzeling zoals vermeld in het dictum.
Proceskosten
De rechtbank zal een vergoeding toekennen voor proceskosten, waar de kosten van rechtsbijstand onder zijn begrepen, op basis van het liquidatietarief in civiele zaken in kantonzaken op basis van een tarief van € 489,- per punt (hoofdsom tussen de 20.000 en 40.000 euro). Daarbij zal de rechtbank het totaal vastgestelde bedrag aan berekende proceskosten delen door drie (zoals ook door de benadeelde partijen is gevorderd, nu de vorderingen een grote gelijkenis en samenhang hebben).
Daarbij zal één punt worden toegekend voor het indienen van de vorderingen benadeelde partij. Ook zal voor het bijwonen van de zitting van 17 augustus 2022 namens de benadeelde partijen één punt worden toegekend. Voor de bijstand tijdens het slachtoffergesprek, de gehouden voorbesprekingen en dossierstudie worden geen punten toegekend, nu deze kosten vallen onder de voorbereiding van gedingstukken en de instructie van de zaak. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 241 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Toegekend wordt in totaal een bedrag van € 498,- x 2 punten = € 996,-. Gedeeld door drie is dit een bedrag van € 332,- per benadeelde partij.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair tot een
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat de het voorwaardelijke gedeelte van voormelde straffen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 2]
-
wijst gedeeltelijk toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 22.532,58, te vermeerderen met de wettelijke rente
over €
32,58te berekenen vanaf 15 augustus 2022,
over €
20.000,-te berekenen vanaf 24 april 2020,
over €
2.500,-te berekenen vanaf 24 april 2020
in alle gevallen tot aan de dag van algehele voldoening;
  • wijst afde vordering met betrekking tot de reiskosten voor de inhoudelijke behandeling;
  • veroordeeltde verdachte in de kosten door de benadeelde partij
    [slachtoffer 2]in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op
    € 332,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van totaal €
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[naam 4]
  • wijst gedeeltelijk toede vordering van de benadeelde partij
    [naam 4]en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 2.500,-te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 24 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • verklaartde benadeelde partij voor het overige
    niet-ontvankelijk;
  • veroordeeltde verdachte in de kosten door de benadeelde partij
    [naam 4], in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op
    € 332,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van totaal €
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[naam 3]
  • wijst gedeeltelijk toede vordering van de benadeelde partij
    [naam 3] ,en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 17.500,-te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 24 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • verklaartde benadeelde partij voor het overige
    niet-ontvankelijk;
  • veroordeeltde verdachte in de kosten door de benadeelde partij
    [naam 3], in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op
    € 332,-;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van totaal €
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.M.A. van Atteveld, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. C.P.W. van Well, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Taranto, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 augustus 2022.
Buiten staat
Mr. M.J.A.G. van Baal is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 april 2020 te Reuver, in de gemeente Beesel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Rijksweg (N271), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] werd gedood en/of een ander, te weten [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, het T-kruispunt gevormd door voornoemde Rijksweg en de Julianastraat is genaderd en/of (daarbij) heeft gereden met een minimale snelheid van ongeveer 76 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, zulks op het moment dat de bestuurder van een fiets (zijnde voornoemde [slachtoffer 2] ) met een passagier op de bagagedrager (zijnde voornoemde [slachtoffer 1] ) komende vanuit voornoemde Julianastraat, doende was die Rijksweg over te steken en/of (vervolgens) niet, dan wel niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig heeft verminderd en/of niet voldoende heeft uitgeweken, in elk geval onvoldoende heeft geanticipeerd op die wegsituatie, waardoor, althans mede waardoor een botsing, althans aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser en/of die passagier, althans hun fiets;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 april 2020 te Reuver, in de gemeente Beesel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg (N271), het T-kruispunt gevormd door voornoemde Rijksweg en de Julianastraat is genaderd en/of (daarbij) heeft gereden met een minimale snelheid van ongeveer 76 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, zulks op het moment dat de bestuurder van een fiets met een passagier op de bagagedrager, komende vanuit voornoemde Julianastraat, doende was die Rijksweg over te steken en/of (vervolgens) niet, dan wel niet voldoende de snelheid van het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig heeft verminderd en/of niet voldoende heeft uitgeweken, in elk geval onvoldoende heeft geanticipeerd op die wegsituatie, waardoor, althans mede waardoor een botsing, althans aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die fietser en/of die passagier, althans hun fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, dienst regionale operationele samenwerking (LB), afdeling infrastructuur (LB), team verkeer (LB), proces-verbaalnummer PL2300-2020063257-1, gesloten d.d. 28 december 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 83 en digitaal doorgenummerd van pagina 83 tot en met 163.
2.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 2] d.d. 27 april 2020, pagina 45-47.
3.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] d.d. 25 december 2021, p. 83-163 (digitaal).
4.Bijlage behorend bij proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse van verbalisanten [naam 1] en [naam 2] d.d. 25 december 2021, p. 119-148 (digitaal).
5.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 14 februari 2022.
6.Een geschrift, te weten het schouwverslag door forensisch arts [naam 6] d.d. 30 april 2020.
7.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 24 april 2020, pagina 17-18 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 april 2020, pagina 23-25.
8.Hoge Raad van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958)
9.Hoge Raad van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) r.o. 3.7