ECLI:NL:RBLIM:2022:6683

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/294004 / FA RK 21-2505
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van erkenning en vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige naar Surinaams recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan over de betwisting en vernietiging van de erkenning van een minderjarige, [minderjarige], door [naam]. De man, die de biologische vader van [minderjarige] is, heeft verzocht om de erkenning van het kind door [naam] te vernietigen en om vervangende toestemming voor zijn erkenning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huidige Surinaams Burgerlijk Wetboek van toepassing is, aangezien het nieuwe wetboek nog niet in werking is getreden. De rechtbank oordeelt dat de man als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij de biologische vader is en eerder betrokken is geweest in het leven van [minderjarige]. De rechtbank heeft de belangen van de man, [minderjarige] en de moeder afgewogen. De rechtbank concludeert dat het in het belang van [minderjarige] is om te weten wie haar vader is en om in familierechtelijke betrekking tot hem te staan. De rechtbank heeft daarom de erkenning door [naam] vernietigd en de man vervangende toestemming verleend voor de erkenning van [minderjarige]. Daarnaast is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] een keer per drie weken contact heeft met de man onder begeleiding van een familielid. De rechtbank heeft ook bepaald dat de moeder de man maandelijks informeert over belangrijke zaken met betrekking tot [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 31 augustus 2022
Zaaknummer: C/03/294004 / FA RK 21-2505
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van:
[de man] ,
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N. Belkhir, kantoorhoudend in Amsterdam.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. S.S. Oedit Doebé, kantoorhoudend in Amsterdam,
[naam] ,
verder te noemen: [naam] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
geen advocaat gesteld,
en ter zake de verzoeken tot vernietiging van de erkenning en vaststelling van het ouderschap tevens de minderjarige:
[minderjarige] ,hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. P Winkens, advocaat, kantoorhoudend in Hoensbroek,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij deze zaak betrokken: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad.
Gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van 16 juli 2021.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de akte uitlating toepasselijk recht van de man, ontvangen op 18 augustus 2021;
  • het verslag van de bijzondere curator, ontvangen op 10 september 2021;
  • de akte uitlating toepasselijk recht van de moeder, ontvangen op 13 september 2021;
  • het aanvullend verzoekschrift van de man, ontvangen op 5 oktober 2021;
  • het aanvullende stuk van de moeder, ontvangen op 8 oktober 2021;
  • het aanvullende stuk van de man, ontvangen op 25 mei 2022;
  • het verweerschrift van de moeder, ontvangen op 7 juni 2022;
  • het aanvullend standpunt van de bijzondere curator, ontvangen op 9 juni 2022.
1.2.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 juni 2022, waarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordigster van de raad.
1.3.
[naam] is niet verschenen op de zitting.
1.4.
Op 19 juli 2022 heeft [minderjarige] , buiten aanwezigheid van de belanghebbenden, gesproken met de kinderrechter.

2.Het standpunt van de bijzondere curator

2.1.
De bijzondere curator stelt zich primair, naar de rechtbank begrijpt, op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn aanvullende verzoeken tot vernietiging van de erkenning, gerechtelijke vaststelling van het ouderschap en de vervangende toestemming voor erkenning. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat deze verzoeken dienen te worden afgewezen. Volgens de bijzondere curator is de man wel belanghebbende, omdat hij de biologische vader van [minderjarige] is. De bijzondere curator dient geen verzoek tot vernietiging van de erkenning door [naam] in namens [minderjarige] .
2.2.
Volgens de bijzondere curator geldt ten aanzien van alle verzoeken dat het in het belang van [minderjarige] is dat de huidige situatie in stand wordt gehouden. Vaststaat dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. [minderjarige] weet dat ook. Zij heeft dus al duidelijkheid over haar afstamming. Het enkele feit dat de man de biologische vader van [minderjarige] is, is onvoldoende om de erkenning van [minderjarige] door [naam] te vernietigen. [minderjarige] heeft er belang bij om de huidige situatie te continueren. Op die wijze kan zij de geslachtsnaam van [naam] , die zij al jarenlang heeft, blijven dragen. Er lijkt geen hechte band te zijn tussen de man en [minderjarige] . De man heeft al meer dan drie jaar op geen enkele wijze contact gezocht met [minderjarige] en ook daarvoor was er slechts sporadisch contact. Ook heeft de man niet tijdig juridisch stappen ondernomen. [minderjarige] heeft niet veel verwachtingen meer van de man. De bijzondere curator acht het voor de ontwikkeling van [minderjarige] beter als de huidige situatie wordt gecontinueerd.

3.De (aanvullende) verzoeken van de man en de onderbouwing daarvan

3.1.
De man is het niet eens met het standpunt van de bijzondere curator. Hij vindt dat de vernietiging van de erkenning in het belang van [minderjarige] is en dient te prevaleren boven het continueren van de huidige situatie. De man verzoekt daarom (in aanvulling op zijn oorspronkelijke verzoeken), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair en subsidiair: de erkenning van [minderjarige] door [naam] te vernietigen;
  • primair: de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man van [minderjarige] ;
  • subsidiair: aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] .
3.2.
Samengevat en voor zover van belang stelt de man, ter onderbouwing van zijn (aanvullende) verzoeken, dat het belang van [minderjarige] om te weten van wie zij afstamt zwaarwegend is voor haar identiteitsontwikkeling. Uit de jurisprudentie volgt dat er omstandigheden kunnen zijn waarin het belang van het kind meebrengt dat over het verzoek tot vernietiging van de erkenning niet kan worden beslist totdat het kind zelf een weloverwogen oordeel kan vormen. Hiervan is in deze zaak geen sprake. [minderjarige] is pas elf jaar en heeft al twee jaar geen contact meer met de man. Zij wordt mogelijk beïnvloed door de moeder, waardoor zij bepaalde uitlatingen doet over de man. [minderjarige] kan de gevolgen van haar uitlatingen mogelijk onvoldoende overzien. Het continueren van de huidige situatie is een aaneenschakeling van aannames. De moeder en [naam] hebben pas drie jaar een relatie en [naam] verblijft in Suriname. [naam] speelt dus enkel op afstand mogelijk een rol in het leven van [minderjarige] . De enkele wens van [naam] om in de toekomst te willen samenwonen met de moeder en samen kinderen te krijgen, is onvoldoende bestendig om te spreken van een familierechtelijke betrekking op grond waarvan de erkenning van [minderjarige] in stand moet blijven. De band tussen [naam] en [minderjarige] hoeft niet te veranderen, aangezien [naam] dezelfde rol kan blijven spelen als stiefouder. Het is in het belang van [minderjarige] om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
3.3.
Daarnaast verzoekt de man primair zijn vaderschap van [minderjarige] gerechtelijk vast te stellen, omdat dat in het belang van [minderjarige] is. De man is altijd actief betrokken geweest in het leven van [minderjarige] , totdat het contact in juni 2019 werd verbroken. Subsidiair verzoekt de man aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] . De moeder onthoudt de man op kennelijk onredelijke gronden de toestemming voor erkenning van [minderjarige] . De moeder weigert de man toestemming te verlenen, aangezien de man [minderjarige] in het verleden niet heeft willen erkennen. Ook stelt zij dat de man [minderjarige] enkel zou willen erkennen vanwege zijn verblijfsvergunning. De verblijfsstatus van de man is echter niet afhankelijk van de onderhavige procedure. Daarnaast hebben de moeder en de man in het verleden in overleg afgesproken dat de man [minderjarige] niet zou erkennen, zodat de moeder dan gemakkelijker met [minderjarige] zou kunnen reizen. De man en [minderjarige] hebben er belang bij dat hun relatie rechtens wordt erkend als familierechtelijke betrekking. Er bestaat geen risico van een doorkruising van een ongestoorde verhouding van de moeder met [minderjarige] of dat de belangen van [minderjarige] op andere wijze worden geschaad.
3.4.
Daarnaast persisteert de man bij zijn verzoeken tot vaststelling van een opbouwende omgangsregeling en tot vaststelling van een informatieregeling. De man acht het in het belang van [minderjarige] dat er een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] wordt vastgesteld. [minderjarige] heeft recht op contact met de man. [minderjarige] heeft behoefte aan een stabiele en duidelijke omgangsregeling, waarbij zij op frequente basis contact heeft met de man. De man begrijpt dat de omgangsregeling dient te worden opgebouwd en is bereid eerst te werken aan contactherstel. Daarnaast wenst de man dat er een informatieregeling wordt vastgesteld, waarbij de moeder hem (kort gezegd) maandelijks informeert over belangrijke aangelegenheden betreffende [minderjarige] . De moeder heeft al het contact met de man verbroken, waardoor de man niet geïnformeerd is over het welzijn van [minderjarige] . Dat wil hij wel graag.

4.Het verweer van de moeder en het standpunt van [naam]

4.1.
De moeder voert verweer tegen de verzoeken van de man. Samengevat en voor zover van belang voert zij daartoe het volgende aan. Allereerst stelt zij zich op het standpunt dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken tot vernietiging van de erkenning en tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. De man is geen belanghebbende in de zin van artikel 340 van het Surinaams Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: SBW). Het enkele feit dat de man de biologische vader van [minderjarige] is, is onvoldoende om hem als belanghebbende aan te merken. De man heeft immers nooit aan de moeder kenbaar gemaakt dat hij [minderjarige] wilde erkennen. De man heeft na de geboorte van [minderjarige] ook nooit interesse of initiatief getoond om [minderjarige] te erkennen. De man is sinds zijn verblijf in Nederland niet, dan wel onvoldoende, betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De man hield zich niet aan de afspraken en leverde nauwelijks een financiële bijdrage voor [minderjarige] . Volgens de moeder is de man met andere intenties naar Nederland gekomen en heeft de man nooit een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] gespeeld. De moeder meent daarnaast dat de man [minderjarige] enkel wil erkennen om een verblijfsvergunning te krijgen. [minderjarige] weet al dat de man haar biologische vader is en heeft goed contact met de familie van de man. Er is daarom ook in die zin geen belang om de erkenning door [naam] te vernietigen. De man heeft de gelegenheid gehad om vervangende toestemming voor erkenning te vragen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Er is geen reden om hem nu achteraf de mogelijkheid te geven de erkenning van [minderjarige] door [naam] te vernietigen. Het is ook niet in het belang van [minderjarige] om nu nog door de man te worden erkend. Bovendien zal door erkenning van [minderjarige] door de man de ongestoorde verhouding van de moeder met [minderjarige] worden geschaad of zal de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komen. Als de man [minderjarige] erkent, zullen de psychische gesteldheid van [minderjarige] en haar schoolprestaties verder achteruit gaan. Het is in het grootste belang dat de huidige situatie wordt gecontinueerd.
4.2.
Volgens de moeder heeft de bijzondere curator op juiste gronden besloten geen verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen. De moeder sluit zich aan bij het standpunt van de bijzondere curator en benadrukt dat het belang van [minderjarige] bij het continueren van de huidige situatie dient te prevaleren.
4.3.
Daarnaast stelt de moeder zich op het standpunt dat de verzoeken tot vaststelling van een omgangs- en informatieregeling moeten worden afgewezen. De moeder betwist dat de man regelmatig contact met [minderjarige] heeft gehad. Daarnaast zijn de contactmomenten tussen de man en [minderjarige] in het verleden niet goed verlopen. De man maakte ruzie in het bijzijn van [minderjarige] , gebruikte scheldwoorden en pakte [minderjarige] hardhandig aan. Daardoor is [minderjarige] bang voor de man. Sinds de moeder heeft ontdekt dat de man haar, de moeder, op het communiefeest van [minderjarige] heeft bewerkt met zwarte magie, is zij ontzettend bang voor de man. De man heeft inmiddels al drie jaar geen contact met [minderjarige] en heeft ook geen contact gezocht. [minderjarige] heeft geen behoefte aan contact met de man. Het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling moet daarom worden afgewezen. Als er toch een omgangsregeling wordt vastgesteld, wil de moeder dat het contact onder begeleiding plaatsvindt. Ook het verzoek tot vaststelling van een informatieregeling moet volgens de moeder worden afgewezen. De moeder betwist dat zij voor de man niet bereikbaar is. Het is juist de man die de afgelopen drie jaren geen actie heeft ondernomen om informatie over [minderjarige] te verkrijgen.
4.4.
[naam] heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken.

5.Het advies van de raad

5.1.
De raad adviseert een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen onder begeleiding van een familielid moederszijde. Hoewel het begrijpelijk is dat [minderjarige] op dit moment niet open staat voor contact met de man, is dit wel in het belang van [minderjarige] . Er is sprake van een moeilijke situatie. De man heeft nooit de gebruikelijke vaderrol in het leven van [minderjarige] gespeeld. De moeder en de man hadden sinds 2010 een relatie, waarbij de man veelvuldig in Suriname verbleef en de ouders niet samenwoonden. Toen de moeder zwanger raakte van [minderjarige] , had zij dus kunnen weten dat de man niet veel aanwezig zou zijn. De man is lange tijd betrokken geweest bij [minderjarige] , totdat de relatie tussen de ouders werd beëindigd, de moeder met [naam] trouwde en [naam] [minderjarige] erkende. De verhouding tussen de moeder en de man is nu ernstig verstoord. Daarnaast is de moeder erg bang voor de man, omdat de man voodoo op de moeder zou hebben laten uitvoeren. Een begeleide omgangsregeling is daarom volgens de raad noodzakelijk.

6.De mening van [minderjarige]

6.1.
is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en heeft een gesprek gehad met de kinderrechter. Tijdens dat gesprek heeft [minderjarige] aangegeven dat zij geen contact meer heeft met de man sinds haar communiefeest. Daarvoor had [minderjarige] wel af en toe contact met de man. [minderjarige] vindt het heel erg dat de man voodoo heeft uitgevoerd op de moeder en zij wil daarom geen contact meer met de man. Tegelijkertijd zou [minderjarige] het wel leuk vinden om af en toe iets leuks te doen met de man, zoals naar Klim en Climb te gaan. [minderjarige] had met haar moeder over de andere achternaam gepraat en vond het toen oké. Ze heeft de kinderrechter verteld dat zij er nu niks van vindt en dat zij ook al aan de bijzondere curator heeft gezegd dat ze er niet zoveel over wil zeggen.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het verzoek tot vernietiging van de erkenning
7.1.1.
Doordat deze zaak een internationaal karakter draagt, dient de rechtbank eerst ambtshalve te beoordelen welk recht van toepassing is op het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door [naam] .
7.1.2.
Op grond van artikel 10:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) wordt de vraag of en op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de persoon die het kind heeft erkend en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het ingevolge artikel 10:95 lid 1 BW toegepaste recht.
7.1.3.
Op grond van de eerste trede van de in artikel 10:95 lid 1 BW vermelde verwijzingsladder wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Volgens lid 4 van dit artikel is bepalend het tijdstip van de erkenning.
7.1.4.
Nu [naam] ten tijde van de erkenning van [minderjarige] de Surinaamse nationaliteit had, betekent dat dat bij de erkenning van [minderjarige] door [naam] voor wat betreft de bevoegdheid van [naam] en de voorwaarden voor de erkenning Surinaams recht is toegepast. Dat Surinaams recht is toegepast, blijkt ook uit de aan de geboorteakte van [minderjarige] toegevoegde latere vermelding betreffende de erkenning. Daarmee is Surinaams recht ook van toepassing op de verzochte tenietdoening van de erkenning van [minderjarige] door [naam] .
7.1.5.
Tussen partijen is discussie geweest over de toepasselijkheid van het huidige Surinaams Burgerlijk Wetboek of het nog in te voeren Surinaams Burgerlijk Wetboek. Nu het nieuwe Surinaams Burgerlijk Wetboek nog niet in werking is getreden en onbekend is per wanneer dit in werking zal treden, zal de rechtbank aansluiten bij het huidige Surinaams Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: SBW).
7.1.6.
Op grond van artikel 340 SBW kan een erkenning worden betwist door iedere belanghebbende.
7.1.7.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of de man als belanghebbende in de zin van artikel 340 SBW kan worden aangemerkt. Ook daarover bestaat tussen partijen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de man dient te worden aangemerkt als belanghebbende. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. Ook staat niet ter discussie dat de man sinds haar geboorte, zij het onregelmatig, contact heeft gehad met [minderjarige] . De man is jarenlang als vader in het leven van [minderjarige] betrokken geweest, totdat de relatie tussen partijen werd verbroken. De moeder is kort daarna in Suriname gehuwd met [naam] en heeft op diezelfde dag toestemming gegeven aan [naam] voor de erkenning van [minderjarige] . De man was hiervan niet op de hoogte, terwijl hij tot kort daarvoor wel betrokken was in het leven van [minderjarige] . De moeder voert aan dat de man in de afgelopen jaren niet betrokken is geweest en nooit een grote rol heeft gespeeld in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , maar dat doet er niet aan af dat de man de biologische vader van [minderjarige] is en dat hij jarenlang wel een rol in het leven van [minderjarige] heeft gespeeld. Daar komt nog bij dat tijdens het gesprek tussen [minderjarige] en de rechter is gebleken dat [minderjarige] de man ‘papa’ noemt, waaruit volgt dat [minderjarige] de man als vader beschouwt. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de man dient te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 340 SBW. Dat betekent dat de weg open ligt voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek houdende betwisting, althans vernietiging van de erkenning.
7.1.8.
Op grond van artikel 336 lid 1 sub a SBW is een erkenning nietig indien zij het gevolg is van dwang, dwaling of bedrog. Niet gesteld of gebleken is dat hiervan in deze zaak sprake is. Ook is niet gebleken dat sprake is van een van de andere limitatieve gronden als genoemd in artikel 336 lid 1 SBW op grond waarvan de erkenning van [minderjarige] door [naam] nietig zou zijn. Het ontbreken van de gronden voor nietigheid staat de vernietiging van de erkenning echter niet in de weg. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van het kantongerecht Eerste Kanton in Suriname van 23 mei 2018 (SRU-K1-2018-3), waarin evenmin sprake was van een nietige erkenning, maar waarin de kantonrechter na een belangenafweging tot het oordeel komt dat vernietiging van de erkenning gerechtvaardigd is.
7.1.9.
De rechtbank zal daarom de betrokken belangen afwegen en op basis daarvan oordelen of de erkenning van [minderjarige] door [naam] moet worden vernietigd. Volgens de bijzondere curator en de moeder is het in het belang van [minderjarige] dat de huidige situatie wordt gecontinueerd, omdat, kort gezegd, [minderjarige] gewend is aan de huidige situatie, geen contact meer heeft met de man en al geruime tijd de geslachtsnaam van [naam] draagt. De rechtbank overweegt dat [minderjarige] echter ook belang erbij heeft om te weten wie haar vader is en om met hem in familierechtelijke betrekking te staan. Dan is er nog het belang van de man om in familierechtelijke betrekking met [minderjarige] te komen staan. De man is de biologische vader van [minderjarige] en is jarenlang ook als vader in het leven van [minderjarige] betrokken geweest. [minderjarige] noemt de man ‘papa’. De man heeft sinds de geboorte van [minderjarige] tot halverwege 2018 regelmatig contact gehad met [minderjarige] . Die contacten vonden weliswaar niet plaats in het kader van een vastomlijnde omgangsregeling, maar dat kon ook niet omdat de man veelvuldig in Suriname verbleef. Dat was ook al het geval toen de moeder van [minderjarige] zwanger raakte. De moeder wist al tijdens de zwangerschap dat de man nooit een traditionele vaderrol in het leven van [minderjarige] zou vervullen. De moeder stelt dat de man nooit heeft aangegeven dat hij [minderjarige] wilde erkennen. Dat wordt door de man betwist. De man stelt dat de moeder en de man juist hadden afgesproken dat de man [minderjarige] niet zou erkennen zodat de moeder gemakkelijker met [minderjarige] kon reizen vanwege dezelfde geslachtsnaam. Deze stelling wordt door de vrouw betwist. Hoe het ook zij: [minderjarige] weet al jarenlang dat de man haar biologische vader is en de man heeft deze rol ook jarenlang uitgeoefend, zij het wellicht niet op de manier die de moeder graag had gewild. Ook na de beëindiging van de relatie tussen de moeder en de man had de man nog contact met [minderjarige] . Zo was hij aanwezig op het communiefeest van [minderjarige] . De betrokkenheid van de man in het leven van [minderjarige] is toen echter abrupt door de moeder beëindigd, omdat de man tijdens dit communiefeest voodoo over de moeder zou hebben uitgesproken. Dat laatste is door de man nadrukkelijk betwist.
7.1.10.
Kort na de beëindiging van de relatie tussen de moeder en de man, is de moeder op 19 januari 2019 in Suriname gehuwd met [naam] , waarbij [naam] [minderjarige] op dezelfde dag heeft erkend. Daarvan was de man op dat moment niet op de hoogte. Het had op de weg van de moeder gelegen om de man over de aanstaande erkenning te informeren, aangezien de man de biologische vader van [minderjarige] is en vanaf haar geboorte in die hoedanigheid betrokken is geweest in het leven van [minderjarige] . Bovendien was het niet de keuze van de man om plots uit het leven van [minderjarige] te moeten verdwijnen.
7.1.11.
De moeder heeft [minderjarige] willens en wetens, zonder dit vooraf met de biologische vader te bespreken, laten erkennen door [naam] . [naam] woont in Suriname en heeft nauwelijks contact met [minderjarige] . De moeder wil de erkenning door [naam] in stand houden, zodat [minderjarige] de geslachtsnaam van [naam] blijft dragen. De moeder wil volgens eigen zeggen in de toekomst nog een kind en zij wil als gezin dan één naam dragen, omdat zij niet wil dat [minderjarige] zich buitengesloten gaat voelen. Het belang van het dragen van dezelfde geslachtsnaam door alle (toekomstige) leden van het gezin mag echter niet ten koste gaan van het recht van [minderjarige] om te weten wie haar vader is én om in een familierechtelijke betrekking tot hem te staan. Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] , die de man ‘papa’ noemt en hem dus als haar vader beschouwt, is het van cruciaal belang dat de biologische werkelijkheid, die inhoudt dat [naam] niet haar biologische vader is, in overeenstemming wordt gebracht met de juridische werkelijkheid. Ook het belang van de man om in een familierechtelijke betrekking met [minderjarige] te staan weegt zwaarder dan het belang van het dragen van dezelfde geslachtsnaam door (toekomstige) leden van het gezin van de moeder.
7.1.12.
De rechtbank acht daarom de betwisting van de erkenning gegrond en zal het verzoek tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door [naam] toewijzen. De aard van de zaak verzet zich ertegen dat deze beslissing in zoverre uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Door de vernietiging van de erkenning vervalt, gelet op artikel 325 SBW, de grond voor de wettiging van [minderjarige] door het huwelijk van de moeder met [naam] .
7.1.13.
De rechtbank zal bepalen dat de griffier op de voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1, BW niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift daarvan zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Sittard-Geleen in wiens registers zich de geboorteakte van [minderjarige] bevindt. Tevens zal de griffier een afschrift van deze beschikking doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
7.2.
Het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap
7.2.1.
De man verzoekt vervolgens het ouderschap van [minderjarige] van hem vast te stellen. De rechtbank dient eerst te beoordelen welk recht van toepassing is op dit verzoek. Op grond van artikel 10:97 lid 1 BW wordt de vraag of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, als dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Voor de toepassing van lid 1 is bepalend het tijdstip van de indiening van het verzoek.
7.2.2.
Nu de moeder de Nederlandse nationaliteit heeft en de man de Surinaamse nationaliteit, is er geen sprake van een gemeenschappelijke nationaliteit. Gelet op de tweede trede van de verwijzingsladder van artikel 10:97 lid 1 BW dient dan te worden aangeknoopt bij het domicilie van de betrokkenen. De moeder en de man hadden ten tijde van de indiening van het verzoek tot vaststelling van het ouderschap hun gewone verblijfplaats in Nederland. Dat betekent dat op dit verzoek Nederlands recht van toepassing is.
7.2.3.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:207 lid 1 en onder a BW, voor zover van belang, het ouderschap van een persoon vaststellen op verzoek van het kind of de moeder (tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt). In deze zaak heeft de man verzocht het ouderschap van hem vast te stellen. De man behoort echter niet tot de kring van verzoekers als genoemd in artikel 1:207 BW. De man stelt zich op het standpunt dat hiermee een inbreuk wordt gemaakt op zijn private life, als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Volgens de man dient hij daarom toch te worden ontvangen in zijn verzoek tot vaststelling van het ouderschap.
7.2.4.
De rechtbank gaat hier echter niet in mee. Het enkele feit dat de man niet tot de kring van verzoekers als genoemd in artikel 1:207 BW behoort, brengt niet automatisch met zich mee dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op het private life van de man. De man heeft immers een andere manier om alsnog te worden aangemerkt als juridisch ouder van [minderjarige] , namelijk door [minderjarige] te erkennen. Op het moment dat de moeder hiervoor geen toestemming verleent, zoals in deze zaak het geval is, kan de man een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning indienen, zoals ook in deze zaak gebeurd is. De man heeft aldus een andere rechtsingang om alsnog in familierechtelijke betrekking tot [minderjarige] te komen staan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in artikel 1:207 BW geen ongeoorloofde inbreuk maakt op het door artikel 8 EVRM beschermde recht op private life van de man, zodat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van het ouderschap.
7.3.
Het verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning
7.3.1.
Subsidiair verzoekt de man aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] , welke toestemming die van de moeder vervangt. De rechtbank dient weer eerst ambtshalve de vraag te beantwoorden welk recht op dit verzoek van toepassing is. Ook deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van artikel 10:95 BW. Zoals hiervoor onder 7.1.3. is overwogen, wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekking doet ontstaan tussen hem en het kind, voor wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit, waarbij volgens lid 4 van voormeld artikel bepalend is het tijdstip van de erkenning. Nu de man de Surinaamse nationaliteit bezit, is op het verzoek van de man Surinaams recht van toepassing. Op grond van het derde lid van artikel 10:95 BW is echter, ongeacht het ingevolge het eerste lid toepasselijke recht, op de toestemming van de moeder voor de erkenning toepasselijk het recht van de staat waarvan de moeder de nationaliteit bezit op het tijdstip van de toestemming. Dat is in deze zaak het Nederlandse recht.
7.3.2.
De man kan op grond van artikel 334 juncto artikel 335 SBW [minderjarige] erkennen. Op grond van artikel 336 SBW is voor de erkenning de toestemming van de moeder nodig. Voorts is in dit artikel bepaald, voor zover van belang, dat indien de moeder de toestemming onthoudt, die toestemming op verzoek van de vader kan worden vervangen door de rechter binnen wiens gebied de woonplaats van het kind is gelegen. Nu de man [minderjarige] mag erkennen, maar de moeder haar toestemming voor die erkenning onthoudt, kan de man naar Surinaams recht verzoeken de toestemming van de moeder te vervangen door de toestemming van de rechter binnen wiens gebied de woonplaats van het kind gelegen is. [minderjarige] woont in Geleen, zodat de rechtbank Limburg vervangende toestemming voor de erkenning kan verlenen.
7.3.3.
Op de toestemming van de moeder is het Nederlands recht van toepassing. Op grond van artikel 1:204 lid 3 en onder a, BW kan de toestemming van de moeder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker van het kind is.
7.3.4.
Zoals al is overwogen, staat vast dat de man de verwekker van [minderjarige] is.
7.3.5.
Bij het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming is het uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er belang bij heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. De juridische werkelijkheid moet zoveel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met de biologische werkelijkheid.
7.3.6.
Bij de beoordeling van het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning wordt een belangenafweging gemaakt. Hierbij wordt het belang van de man bij erkenning van het kind afgewogen tegen de belangen van de moeder en het kind bij niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met het kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning, is dit op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind zou bij erkenning in het gedrang kunnen komen wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele vermoeden dat het kind (enige) weerslag zal ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
7.3.7.
De moeder heeft gesteld dat bij erkenning haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad. De moeder heeft dat echter niet nader onderbouwd. Op basis van de stellingen van de moeder en de ingediende stukken acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de moeder als gevolg van de erkenning in een zodanig psychische toestand komt te verkeren dat zij [minderjarige] niet het stabiele opvoedingsklimaat kan bieden dat zij nodig heeft. Dat is door de moeder ook niet gesteld.
7.3.8.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat door de erkenning van [minderjarige] door de man de evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt. De moeder heeft weliswaar aangevoerd dat [minderjarige] ’s psychische gesteldheid en schoolprestaties achteruit zullen gaan als de man vervangende toestemming voor erkenning zou krijgen, maar ook dit heeft de moeder niet nader onderbouwd. De moeder stelt dat [minderjarige] bang is voor de man, maar dat is de rechter niet gebleken tijdens het gesprek met [minderjarige] . Tijdens dat gesprek bleek juist dat [minderjarige] ervoor open staat om iets leuks te doen met de vader, zoals naar een klimpark gaan. Daaruit blijkt dus niet dat [minderjarige] bang is voor de man, laat staan dat door de erkenning haar evenwichtige ontwikkeling in het gedrang komt. Over de schoolprestaties van [minderjarige] is niet gesteld of gebleken dat die op dit moment niet goed zijn. Er is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de schoolprestaties als gevolg van de erkenning door de man achteruit zullen gaan. Maar ook als dat wel wordt aangenomen, is het de vraag of daardoor de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt.
7.3.9.
De rechtbank ziet ook in de overige door de moeder aangevoerde argumenten geen aanleiding om het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen. De moeder stelt zich op het standpunt dat de [minderjarige] , bij toewijzing van het verzoek, onnodig zal worden belast met de strijd tussen de moeder en de man en dat het van groot belang is dat de huidige situatie wordt gecontinueerd. De rechtbank wijst erop dat erkenning de aanvaarding en vastlegging van het vaderschap in juridische zin betreft, waardoor familierechtelijke betrekkingen tussen de erkenner en het kind ontstaan. Niet gesteld of gebleken is dat (en waardoor) het enkele vaststellen van een familierechtelijke betrekking zal zorgen voor spanningen. Ook valt niet in te zien dat [minderjarige] als gevolg van deze rechtshandeling problemen zal ondervinden. De door de moeder aangevoerde argumenten zien met name op haar eigen veiligheid en die van [minderjarige] tijdens de contactmomenten met de man en hebben te maken met de angst van de moeder met betrekking tot de door haar gesteld voodoo. Dat staat echter los van de erkenning. Het enkele feit dat er sprake is van een ex-partnerstrijd tussen de moeder en de man, maakt niet dat er geen familierechtelijke betrekking tussen de man en [minderjarige] kan worden vastgesteld. Er kan geen automatische koppeling worden gemaakt tussen de erkenning van [minderjarige] door de man en het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling. Het gaat om afzonderlijke verzoeken die door de rechter zelfstandig worden beoordeeld aan de hand van de daarvoor geldende wettelijke toetsingskaders.
7.3.10.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden van de onderhavige zaak niet rechtvaardigen dat uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt dat de biologische werkelijkheid juridisch wordt vastgelegd. De man is de biologische vader van [minderjarige] .
7.3.11.
De rechtbank zal daarom aan de man toestemming verlenen als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, welke toestemming die van de moeder vervangt. De aard van de zaak verzet zich ertegen dat ook deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
7.3.12.
De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn hiermee geëindigd, tenzij door (een van) partijen een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de onderhavige beschikking, voor zover betrekking hebbend op de (vernietiging van de) erkenning.
7.4.
Het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling
7.4.1.
Aangezien de rechtsmacht van de Nederlandse rechter gebaseerd is op Brussel II-bis, moeten voor de vaststelling van het recht aan de hand waarvan het onderhavige verzoek dient te worden beoordeeld, de bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 (thans HKBV 1996) worden toegepast. Nu [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is op grond van artikel 17 HKBV 1996 Nederlands recht van toepassing.
7.4.2.
De man verzoekt een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen. Op dit moment heeft de man [minderjarige] echter nog niet erkend en kan hij dus nog niet worden aangemerkt als de juridische ouder van [minderjarige] . Op grond van artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouder en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, stelt de rechter een regeling vast inzake de uitoefening van het omgangsrecht, dan wel ontzegt het recht op omgang op de in lid 3 van voormeld artikel genoemde gronden.
Hoewel de moeder in het kader van het verzoek tot vernietiging van de erkenning heeft betwist dat tussen de man en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, heeft zij dit verweer in het kader van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling niet nadrukkelijk gevoerd. Op de zitting is gebleken dat de moeder instemt met een begeleide omgangregeling tussen de man en [minderjarige] . Gelet hierop en gelet op het feit dat de man in het verleden meerdere jaren (hetzij onregelmatig) contact heeft gehad met [minderjarige] , is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat tussen de man en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Dat betekent dat de weg voor een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek open ligt.
7.4.3.
De man verzoekt een omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] een keer per veertien dagen gedurende drie uren bij de man verblijft, waarbij deze regeling geleidelijk aan wordt uitgebreid naar een regeling waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen en tijdens een deel van de vakanties en feestdagen bij hem verblijft. De moeder voert verweer tegen het verzoek en stelt zich op het standpunt dat ook dit verzoek van de man dient te worden afgewezen. Op de zitting heeft de moeder, naar de rechtbank begrijpt, haar standpunt bijgesteld. De moeder staat wel open voor contact, mits hierbij rekening wordt gehouden met de mening van [minderjarige] . De moeder stemt, net als de man, in met een omgangsregeling waarbij [minderjarige] onder begeleiding van een familielid moederszijde een keer per drie weken contact heeft met de man. De moeder heeft verklaard dat zij het beste wil voor [minderjarige] en dat zij zal meewerken aan een omgangsregeling als [minderjarige] zich daar prettig bij voelt. Tijdens het gesprek van de kinderrechter met [minderjarige] is gebleken dat ook [minderjarige] open staat voor een (begeleide) omgangsregeling, al heeft zij wel nog wat moeite de man te vertrouwen.
7.4.4.
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat het contact met de man wordt hersteld. Op dit moment is niet gebleken van contra-indicaties op grond waarvan het verzoek van de man dient te worden afgewezen. De moeder heeft weliswaar zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de man, maar die kunnen voldoende worden ondervangen door een begeleide omgangsregeling, waarvoor de man en ook de moeder zelf open staan. De rechtbank zal daarom bepalen, conform hetgeen door de moeder en de man ter zitting is afgesproken, dat [minderjarige] voorlopig, een keer per drie weken op zaterdag van 14.00 uur tot 17.00 uur contact heeft met de man onder begeleiding van een familielid moederszijde. Van de moeder, maar met name ook van de man, wordt volledige medewerking aan deze regeling verwacht. Het vertrouwen van [minderjarige] in de man is als gevolg van de gebeurtenissen in het verleden beschadigd. Hoewel de man een andere lezing van die gebeurtenissen heeft dan de moeder en [minderjarige] , staat vast dat [minderjarige] al enkele jaren geen contact meer heeft gehad met de man. Het is in het belang van [minderjarige] dat dit contact geleidelijk aan wordt hervat en dat hierbij het onderlinge vertrouwen, zowel tussen de moeder en de man onderling als tussen [minderjarige] en de man, zoveel mogelijk wordt hersteld. In dit kader is het aan beide ouders om de afspraken na te komen, zodat voor [minderjarige] duidelijk is dat de moeder en de man het van belang achten dat [minderjarige] contact heeft met de man.
7.4.5.
De beslissing op de definitieve vaststelling van een omgangsregeling zal worden aangehouden in afwachting van het verloop van de omgangsregeling, pro forma voor de duur van zes maanden. De mondelinge behandeling zal worden voortgezet op een zitting in januari of februari 2023, waarvoor partijen zo spoedig mogelijk zullen worden opgeroepen.
Tijdens deze zitting worden de moeder en de man in de gelegenheid gesteld de rechtbank verder te informeren over het verloop van de omgangsregeling en de mogelijkheden (tot uitbreiding van de regeling) in de toekomst.
7.5.
Het verzoek tot vaststelling van een informatieregeling
7.5.1.
Nu [minderjarige] haar verblijfplaats in Nederland heeft, is ook op dit verzoek op grond van artikel 17 HKBV 1996 Nederlands recht van toepassing.
7.5.2.
Op grond van artikel 1:337b BW is de met het gezag belaste ouder verplicht de niet met het gezag belaste ouder te informeren. De rechtbank kan op verzoek van een van de ouders een informatieregeling vaststellen. De man heeft [minderjarige] op dit moment nog niet erkend en is dus nog niet de juridische ouder van [minderjarige] . Op grond van vaste jurisprudentie komt het recht op informatie ook toe aan personen die in nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staan, zoals de vader die het kind niet erkend heeft. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat tussen de man en [minderjarige] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking. Dat betekent dat ook de weg voor een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek open ligt.
7.5.3.
De man verzoekt een informatieregeling vast te stellen waarbij de moeder hem maandelijks schriftelijk informeert over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] . De moeder heeft op de zitting verklaard geen bezwaar te hebben om de man te informeren, al heeft zij er wel wat moeite mee dat dit nu door de man wordt afgedwongen. De moeder stemt in met een regeling waarbij zij de man een keer per twee maanden per e-mail informeert over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] . De moeder en de man zijn daarbij overeengekomen dat de man niet op die e-mails van de moeder zal reageren.
7.5.4.
De rechtbank zal conform de tussen de moeder en de man overeengekomen informatieregeling beslissen, omdat dat in het belang is van [minderjarige] . Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verklaart gegrond de betwisting van en vernietigt de op 19 januari 2019 in Paramaribo-Santidorp (Suriname) door [naam] , geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] , gedane erkenning van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 1] ;
8.2.
bepaalt dat de griffier niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking en voor zover daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift van deze beschikking zal zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Sittard-Geleen in wiens registers de geboorteakte van [minderjarige] zich bevindt, dit met het oog op het bepaalde in artikel 1:20, lid 1 en onder a, BW, in verband met een latere vermelding van de vernietiging van de erkenning en doorhaling van de wettiging, en aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
8.2.
verleent [de man] , geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats 3] , vervangende toestemming, welke toestemming die van de moeder vervangt, voor de erkenning van voornoemde minderjarige [minderjarige] ;
8.3.
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige]
voorlopig, totdat de rechtbank daarover nader beslist, een zaterdag per drie weken van 14.00 uur tot 17.00 uur omgang heeft met de man in het bijzijn van een familielid moederszijde;
8.4.
bepaalt dat de moeder de man een keer twee maanden per e-mail informeert over de ontwikkeling en het welzijn van voornoemde minderjarige [minderjarige] ;
8.5.
verklaart deze beschikking, voor zover het betreft de vaststelling van de (voorlopige) omgangsregeling en de informatieregeling, uitvoerbaar bij voorraad;
8.6.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vaststelling van het ouderschap;
8.7.
wijst af het meer of anders verzochte;
8.8.
houdt iedere verdere beslissing aan voor de duur van zes maanden.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier op
31 augustus 2022.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.