ECLI:NL:RBLIM:2022:6681

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/302411 / JE RK 22-354
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe gezinsproblematiek

In deze beschikking van de kinderrechter in Maastricht, gedateerd 15 april 2022, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige besproken. De zaak betreft de minderjarige [minderjarige], die sinds 16 april 2020 onder toezicht is gesteld en in een pleeggezin verblijft. De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (de GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de ouders niet in staat zijn om een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De kinderrechter heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge zitting op 1 april 2022, waarbij de ouders en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren. De ouders hebben aangegeven dat hun relatie recentelijk is verbeterd, maar de kinderrechter oordeelt dat de situatie nog te onstabiel is om de minderjarige bij hen te plaatsen. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van vier maanden, met de mogelijkheid tot verdere beoordeling in augustus 2022. De kinderrechter heeft voorwaarden gesteld aan de ouders, waaronder het uitbreiden van de contactregeling en het naleven van afspraken met hulpverleners. De kinderrechter benadrukt dat de komende periode moet worden gebruikt om te beoordelen of een thuisplaatsing van de minderjarige bij de ouders mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/302411 / JE RK 22-354
Datum uitspraak: 15 april 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Roermond,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P. Winkens, kantoorhoudend te Hoensbroek, gemeente Heerlen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] .
advocaat: mr. L.N. Hermans, kantoorhoudend te Kerkrade,
[de pleegvader] ,
hierna te noemen: de pleegvader,
[de pleegmoeder] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder,
hierna samen ook te noemen: de pleegouders, beiden wonend te [woonplaats 3] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 25 februari 2022, ingekomen bij de griffie op 25 februari 2022;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad, van 22 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 23 maart 2022;
- brief van de GI inhoudende een reactie van de moeder op het verzoek van de GI van 28 maart 2022.
1.2.
Op 1 april 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 16 april 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft bij beschikking van 16 april 2020 ook de machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd voor het laatst tot 16 april 2022.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar in een voorziening voor pleegzorg. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI het volgende –kort samengevat– aan. De afgelopen periode is gebleken dat de relatie tussen de ouders van [minderjarige] niet stabiel is. Zij hebben de afgelopen tijd onderling nogal wat problemen gehad, waarbij de ouders wisselend zijn over hun relatie. Het ene moment zijn de ouders samen en het andere moment zijn zij weer uit elkaar. Er is in het verleden sprake geweest van huiselijk geweld. Na een escalatie in juli 2021 bij de moeder thuis, waarbij de vader na een ruzie met de moeder, de voordeur van de moeder heeft ingetrapt, is de opbouw van de omgangsregeling met [minderjarige] tijdelijk stopgezet en werd de vader niet meer toegestaan bij de omgang. Bij de moeder is er sprake van forse psychiatrische problematiek. De moeder heeft hiervoor de afgelopen jaren geen behandeling gehad. Ook bij de vader is er sprake van psychiatrische problematiek. Ook acht de GI het van belang dat er zicht komt op eventueel middelengebruik door de moeder en de vader. Op dit moment zijn de ouders niet in staat om [minderjarige] een veilige, voorspelbare en stabiele opvoedsituatie te bieden. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het van essentieel belang dat hij de komende periode in het pleeggezin kan blijven. Bij [minderjarige] is er namelijk ook sprake van kind eigen problematiek zoals een licht verstandelijke beperking waarbij hij veel nabijheid, aansturing, rust, herhaling en structuur nodig heeft. De GI zal de komende periode intern overleg voeren over een eventuele gezagsbeëindigende maatregel nu [minderjarige] reeds twee jaar in het pleeggezin verblijft en hij zich daar duidelijk aan het wortelen en hechten is.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling –zakelijk weergegeven– aangegeven dat het goed met haar gaat. Ook de relatie met de vader is de afgelopen maanden stabiel en daarom wonen zij sinds een week weer samen. Door de begeleiding die de moeder en de vader krijgen hebben zij geleerd hoe zij het beste met elkaar kunnen omgaan. Volgens de moeder is de omgangsregeling met [minderjarige] sinds het incident in juli 2021 niet meer uitgebreid. Waar eerst de focus werd gelegd op het incident dat had plaatsgevonden, is de focus nu verplaatst naar de instabiliteit van de relatie. De moeder heeft op dit moment een keer in de drie weken, gedurende twee uren, (begeleide) omgang met [minderjarige] . Dit vindt zij veel te weinig. Wat betreft de behandelingen van moeder geeft zij aan dat ze op dit moment verschillende soorten therapie krijgt zolang zij op de wachtlijst staat voor dialectische gedragstherapie. Ze haalt veel voldoening uit de therapieën die zij nu krijgt. De moeder geeft aan dat van drugsgebruik geen sprake meer is. Zij is ongeveer negen weken geleden gestopt met het gebruik van cannabis en harddrugs gebruikt de moeder sinds de detox van twee jaar geleden al niet meer. Zij heeft bij de GI aangegeven dat zij bereid is om zich te laten testen op drugsgebruik, maar geeft daarbij aan dat haar huisarts niet bereid is om mee te werken aan een wekelijkse drugstest zoals de GI dat verwacht. Verder geeft de moeder aan dat zij betrokken is bij [minderjarige] en ook contact heeft met de pleegouders. Zij betreurt het dat de omgangsregeling met [minderjarige] niet wordt uitgebreid terwijl zij alles doet wat van haar gevraagd wordt.
4.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling –zakelijk weergegeven– aangegeven dat het goed gaat met hem en de moeder en dat ook hij bereid is zich te laten testen op drugsgebruik. Volgens de vader is al geruime tijd sprake van een stabiele relatie. Door de vader wordt opgemerkt dat het verzoek van de GI niet met hen is besproken en dat niet wordt voldaan aan de eisen van een ondertoezichtstelling. De vader geeft namelijk aan dat hij meewerkt aan de hulpverlening die hem geboden wordt. Zowel hij als de moeder doen er alles aan om tot een uitbreiding van de omgangsregeling met [minderjarige] te komen.
4.3.
De pleegouders hebben de rechtbank op 28 maart 2022 telefonisch geïnformeerd dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling. Zij hebben hun standpunt omtrent de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet kenbaar gemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW), in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:255 BW, kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen voor de duur van ten hoogste een jaar, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouders of ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en de opvoeding in staat zijn te dragen.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de duur van een machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Een verlenging kan telkens ten hoogste voor een jaar worden uitgesproken.
5.3.
Op grond van artikel 1:265j lid 3 BW moet, indien een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing twee jaar of langer heeft geduurd, bij een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden overgelegd een advies van de raad voor de kinderbescherming met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling. Hieraan is voldaan gelet op het door de GI overgelegde advies van de raad van 22 maart 2022. De raad is van mening dat een verlenging van de maatregelen het meest in het belang van [minderjarige] is. Wel geeft de raad aan dat de GI de komende periode een perspectiefbesluit ten aanzien van [minderjarige] zal moeten nemen. De kinderrechter zal met inachtneming van dit advies beslissen.
5.4.
Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Bij [minderjarige] is sprake van kind eigen problematiek, namelijk een licht verstandelijke beperking, wat maakt dat [minderjarige] meer zorg nodig heeft dan gemiddeld. Hierbij is een veilige, voorspelbare en stabiele opvoedsituatie noodzakelijk. De kinderrechter oordeelt dat deze opvoedsituatie nu niet aanwezig is bij de ouders. Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt. Gebleken is dat de relatie van de ouders nog steeds niet stabiel is. Er is sprake geweest van huiselijk geweld en de moeder heeft meerdere keren aan de GI aangegeven dat zij de relatie beëindigt en dat zij geen rol voor de vader ziet. Weliswaar geven de ouders aan dat zij inmiddels sinds een week weer samenwonen en dat zij samen verder willen gaan, maar deze situatie is te pril om te kunnen spreken van een bestendige, duurzame relatie. Ook de eigen (persoonlijke) beperkingen van de ouders maken dat zij thans nog steeds niet het benodigde opvoedklimaat kunnen bieden. Hierbij is ook van belang dat, ondanks dat de GI hiernaar heeft gevraagd, geen zicht bestaat op het eventuele middelengebruik van beide ouders. Verder is gebleken dat de moeder, zij het buiten haar schuld, nog steeds niet is toegekomen aan de voor haar benodigde therapie. Overigens hebben de ouders ook niet weersproken dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, waarvoor hulp noodzakelijk is. Weliswaar stelt de vader dat deze hulp in het vrijwillig kader gegeven kan worden, maar de kinderrechter gaat hierin niet mee. Gebleken is dat afspraken met hulpverlening niet steeds zijn nagekomen, waardoor hulp in het gedwongen kader noodzakelijk blijft. Gelet hierop zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van een jaar zoals dat door de GI is verzocht.
5.5.
[minderjarige] verblijft reeds twee jaar bij de pleegouders. De kinderrechter oordeelt dat thans nog steeds een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt.
Er is slechts een zeer beperkte contactregeling tussen de ouders en [minderjarige] , waardoor er onvoldoende zicht is op de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Weliswaar heeft de GI in het afgelopen jaar ingezet op uitbreiding van de contacten, maar gebleken is dat die uitbreiding niet of nauwelijks heeft plaatsgevonden, aangezien - kort gezegd - de relatie van de ouders niet stabiel is geweest. Daarnaast zijn er vragen over middelengebruik en is de therapie van de moeder nog niet gestart, waardoor onbekend is of de therapie een positief effect heeft op de problematiek en de opvoedingsvaardigheden van de moeder.
Daarom zal de machtiging uithuisplaatsing verlengd dienen te worden. De vraag is echter voor welke periode.
5.6.
De kinderrechter overweegt dat een uithuisplaatsing altijd gericht moet zijn op thuisplaatsing. De GI heeft aangegeven dat in de komende periode intern zal worden gekeken of een gezagsbeëindigende maatregel verzocht dient te worden. De kinderrechter benadrukt echter dat de komende periode moet worden gebruikt om te beoordelen of een thuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn ouders binnen de mogelijkheden ligt. Nu [minderjarige] al ruim twee jaar bij de pleegouders woont, is er een kantelpunt bereikt met betrekking tot het toekomstperspectief van [minderjarige] . De vraag of de ouders in staat zijn om binnen de voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid te dragen voor zijn opvoeding en verzorging dient binnen afzienbare tijd beantwoord te worden. Daarom zal de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing voor een periode van ruim vier maanden verlengen en zal het verzoek voor de resterende termijn worden aangehouden. Ter zitting heeft de kinderrechter aangegeven dat de GI op korte termijn tot uitbreiding van de omgangscontacten dient te komen. Alleen op deze manier kan bekeken worden of de ouders voldoende opvoedingsvaardigheden hebben.
Ter zitting heeft de kinderrechter aangegeven dat de ouders in ieder geval aan de volgende voorwaarden dienen te voldoen:
De ouders dienen eenmaal per maand, te beginnen in april 2022, aan de GI een urinetest te laten zien, waaruit blijkt dat zij geen drugs/verdovende middelen gebruiken.
De ouders dienen alle omgangsafspraken na te komen; tijdens de contacten met [minderjarige] dienen zij de adviezen en aanwijzingen van de omgangsbegeleider op te volgen.
De ouders dienen op regelmatige basis informatie over [minderjarige] in te winnen bij de school, zo mogelijk bij de pleegouders en bij de GI, zodat zij weten hoe de ontwikkeling van [minderjarige] verloopt en hoe zij daarop moeten aansluiten.
De ouders dienen alle afspraken met hulpverleners en GI na te komen; zij dienen twee weken voor de mondelinge behandeling een verslag van hun persoonlijke behandelaars over te leggen, waaruit de voortgang van hun behandeling/therapie blijkt en waaruit blijkt wat het doel van hun behandeling is.
De GI zal de contactregeling dienen uit te breiden op een zodanige manier, en uiteraard in overleg met de pleegouders, dat inzicht in de opvoedingsvaardigheden van de ouders kan worden verkregen. Daarnaast zal de GI schriftelijk aan de ouders kenbaar moeten maken aan welke voorwaarden de ouders moeten voldoen om tot thuisplaatsing van [minderjarige] te komen. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij twee weken voor de mondelinge behandeling schriftelijk verslag uitbrengt van de voortgangsgesprekken met de ouders en daarnaast een verslag van de omgangsbegeleiders van Anacare overlegt. Uit deze verslaglegging van Anacare dient duidelijk te blijken hoe de contacten verlopen, of de ouders voldoende opvoedingsvaardigheden hebben en hoe zij de adviezen en aanwijzingen opvolgen.
5.7
De kinderrechter zal het verzoek met betrekking tot de aangehouden termijn behandelen ter zitting van 16 augustus 2022 in het gerechtsgebouw in Maastricht aan de St. Annadal 1. Dat zal in de middag zijn en alle belanghebbenden zullen daar nog een oproep voor ontvangen. De kinderrechter verzoekt de pleegouders om ook aanwezig te zijn op deze zitting, zodat zij de kinderrechter kunnen informeren over de ontwikkeling van [minderjarige] .

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met ingang van 16 april 2022 tot 16 april 2023;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 16 april 2022 tot 30 augustus 2022;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de resterende verzochte termijn voor de machtiging tot uithuisplaatsing aan;
6.5.
bepaalt dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 16 augustus 2022;
6.5.
verzoekt de ouders en de GI om de rechtbank uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling schriftelijk te informeren over hetgeen hierover onder 5.6 is overwogen.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022 door mr. M.E. Salemans-Wijnen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Marx, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.