ECLI:NL:RBLIM:2022:6626

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/293355 HA ZA 21-314
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling legitieme portie in erfrechtelijke procedure tussen zoon en erfgename

In deze civiele procedure, die zich afspeelt in de Rechtbank Limburg, is de eiser, de zoon van de erflater, in geschil met de gedaagde, de erfgename van de erflater. De zaak betreft de vaststelling van de legitieme portie van de eiser, die door de erflater in zijn testament is uitgesloten van de nalatenschap. De eiser heeft op 22 maart 2021 aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie, die volgens de eiser opeisbaar wordt bij het overlijden van de gedaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflater, die in gemeenschap van goederen was getrouwd met de gedaagde, rechtens verplicht is om de legitieme portie van de eiser vast te stellen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de waarde van de nalatenschap en de schulden die in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de legitieme portie van de eiser, als kind van de erflater, recht heeft op een deel van de nalatenschap, en dat de gedaagde de eiser moet voorzien van de relevante gegevens om de hoogte van deze portie vast te stellen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijslevering door de gedaagde met betrekking tot de hoogte van de hypotheekschuld en andere relevante financiële gegevens.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/293355 / HA ZA 21-314
Vonnis van 24 augustus 2022 (in de hoofdzaak)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
thans zonder advocaat (mr. Z.C.E. Houben heeft zich op 2 februari 2022 onttrokken),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.C.C. Luijten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 4 augustus 2021,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak met producties 9 tot en met 16,
  • de dagbepaling van de mondelinge behandeling
  • het B2-formulier van mr. Z.C.E. Houben van 1 februari 2022 met als inhoud dat zij zich onttrekt als advocaat van [eiser] ,
  • de verwijzing van de zaak ex art. 6.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken (hierna: het Landelijk procesreglement) naar de rol van twee weken later voor het stellen van een nieuwe advocaat,
  • de verwijzing van de zaak naar de rol ex artikel 2.14 van het Landelijk procesreglement omdat zich geen nieuwe advocaat gesteld heeft namens [eiser] ,
  • het B-16 formulier van mr. Luijten ten behoeve van de rol van 25 mei 2022 met als inhoud dat de geplande mondelinge behandeling kan komen te vervallen en met het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Omdat mr. J.R. Sijmonsma, die het vonnis in incident van 4 augustus 2021 heeft gewezen, vanwege pensionering niet langer werkzaam is voor deze rechtbank, wordt dit vonnis door een andere rechter gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is geboren als [naam] uit het huwelijk van zijn moeder met de heer [erflater] (hierna: [erflater] ). De ouders van [eiser] zijn op enig moment gescheiden. De moeder van [eiser] is na de echtscheiding hertrouwd met de heer [eiser] en [eiser] heeft de achternaam van zijn stiefvader overgenomen.
2.2.
[erflater] is op enige moment in algehele gemeenschap van goederen getrouwd met [gedaagde] (productie 2 bij conclusie van antwoord in incident).
2.3.
[erflater] heeft [gedaagde] in zijn op 28 juni 2004 te Haarlem opgemaakte testament tot zijn enig en algeheel erfgenaam benoemd (productie 1 bij conclusie van antwoord in incident). [erflater] heeft zijn zoon, [eiser] (alsmede diens afstammelingen), in datzelfde testament als erfgenaam van zijn nalatenschap uitgesloten. [erflater] heeft in zijn testament verder bepaald dat de vorderingen van zijn legitimarissen pas opeisbaar zullen zijn na het overlijden van [gedaagde] . In het testament is een rechtskeuze opgenomen die inhoudt dat de Nederlandse wet van toepassing is op de vererving en de wijze van afwikkeling van de nalatenschap van [erflater]
2.4.
[erflater] (hierna tevens genoemd: erflater) is op [overlijdensdatum] (te [overlijdensplaats] ) overleden. Hij had de Nederlandse nationaliteit en zijn laatste gewone verblijfplaats was in Nederland.
2.5.
[gedaagde] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard (productie 2 bij conclusie van antwoord in incident).
2.6.
[eiser] heeft op 22 maart 2021 aanspraak gemaakt op de legitieme portie (productie 3 dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) de hoogte van de legitieme portie van [eiser] vaststelt,
b) voor recht verklaart dat deze legitieme portie opeisbaar wordt bij het overlijden van [gedaagde] ,
c) [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij als legitimaris recht heeft op de legitieme portie en dat thans vaststelling van die legitieme portie, die opeisbaar wordt na het overlijden van [gedaagde] , dient plaats te vinden. [gedaagde] dient [eiser] in dit kader van de relevante gegevens te voorzien.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] is van mening dat zij voldoende stukken heeft overgelegd om vaststelling van de legitieme portie mogelijk te maken. Er zijn volgens [gedaagde] dus voldoende handvatten voor toewijzing van het onder c) door [eiser] gevorderde. [eiser] heeft volgens [gedaagde] geen rechtens te respecteren belang bij het onder b) gevorderde, nu het moment van opeisbaarheid van de legitieme portie reeds volgt uit het testament van erflater.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De bevoegdheid en het toepasselijk recht

4.1.
Erflater had de Nederlandse nationaliteit en zijn gewone verblijfplaats was in Nederland (zie r.o. 2.4.). Zoals hieronder zal blijken, bevinden al zijn vermogens-bestanddelen, die behoren tot zijn nalatenschap, zich in Nederland. De Nederlandse rechter is daarom bevoegd van het geschil kennis te nemen.
4.2.
Het Nederlandse recht is van toepassing op de beoordeling van het geschil gelet op de rechtskeuze die [erflater] in zijn testament van 28 juni 2004 heeft gemaakt (zie r.o. 2.3.).
De legitieme portie
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] , als kind van erflater, recht heeft op de legitieme portie en dat hij [gedaagde] , die de nalatenschap van erflater zuiver heeft aanvaard, in dit kader kan aanspreken. [eiser] vordert vaststelling van de hoogte van die legitieme portie waarop hij, in de toekomst, na het overlijden van [gedaagde] , aanspraak kan maken.
4.4.
De rechtbank stelt in dit kader het volgende voorop. Erflater en [gedaagde] waren in gemeenschap van goederen getrouwd (zie r.o. 2.2). Het aandeel van erflater in de door zijn dood ontbonden huwelijksgoederengemeenschap betrof de helft. Bij het bepalen van de omvang van de legitieme portie dient daarom slechts dat aandeel van erflater in aanmerking genomen te worden.
De omvang van de legitieme portie
4.5.
De omvang van de legitieme portie wordt – kort gezegd – berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap vermeerderd met (eventuele) in aanmerking te nemen giften en verminderd met de (relevante) schulden (art. 4:65 BW juncto art. 4:67 BW juncto art. 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW). De uitkomst van deze berekening levert de legitimaire massa op. Voor de berekening van de legitimaire massa geldt als peilmoment de datum van overlijden van erflater.
4.6.
De legitieme portie van [eiser] , als kind van erflater, bedraagt ingevolge art. 4:64 lid 1 BW de helft van de waarde waarover het de legitieme portie wordt berekend (de legitimaire massa) gedeeld door het aantal in art. 4:10 lid 1 onder a BW genoemde, door erflater achtergelaten personen. Dat zijn in dit geval [gedaagde] , als de niet van tafel en bed gescheiden echtgenote van erflater, tezamen met [eiser] als kind van erflater, oftewel twee personen. Het bij het bepalen van de legitieme portie te hanteren breukdeel bedraagt dus ½ keer ½ oftewel ¼. Dit breukdeel dient, zoals hiervoor reeds overwogen, te worden berekend over het aandeel van erflater in de (door het overlijden van erflater) ontbonden (huwelijks)gemeenschap.
De waarde van de goederen van de nalatenschap
4.7.
De waarde in het economisch verkeer is bij de berekening van de waarde van de goederen als maatstaf leidend. De in aanmerking te nemen goederen zullen hierna puntsgewijs worden behandeld.
De woning aan de [adres 1] te [plaats 1] + de berging aan de [adres 2] te [plaats 1]
4.8.
De rechtbank zal bij het bepalen van de waarde van de woning uitgaan van de WOZ-waarde zoals deze blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde aanslag Belasting-samenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW) over 2021 (productie 3 conclusie van antwoord in het incident). De waarde van de woning bedraagt blijkens die aanslag per 1 januari 2020 € 124.000,-. Deze datum ligt dicht bij overlijdensdatum van erflater op [overlijdensdatum] . Voor het (laten) uitvoeren van een (nadere) taxatie ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding.
4.9.
Ten aanzien van de waarde van de berging geldt hetzelfde als hiervoor over de waarde van de woning is overwogen. De waarde van de berging staat eveneens vermeld op de aanslag BsGW over 2021 en bedraagt blijkens die aanslag per 1 januari 2020 € 5.000,-.
4.10.
De waarde van de woning en de berging samen dient aldus te worden vastgesteld op: € 124.000,- + € 5.000,- = 129.000,-. Het aandeel van erflater, waar de legitieme portie aan gerelateerd dient te worden, bedraagt de helft van laatstgenoemd bedrag, oftewel € 64.500,-.
De stacaravan / “chalet(s)” op camping [naam camping] in [plaats 2]
4.11.
[eiser] wenste in het kader van de vast te stellen legitieme portie te beschikken over gegevens (verkoopaktes en betaalbewijzen) met betrekking tot “de chalets” op de camping in [plaats 2] . Door [gedaagde] is in dit kader als productie 15 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak een bankafschrift van 4 juli 2018 in het geding gebracht, waarop valt te lezen “spoedbetaling (..) [naam camping] recreatieparken (..) saldo verkoop [X] ”. Volgens [gedaagde] was er geen sprake van meerdere chalets maar van één stacaravan, en is deze in 2018 verkocht en is de opbrengst van deze verkoop in de woning gestopt. Hier is door [eiser] niets tegenin gebracht. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat ten tijde van het overlijden van erflater geen stacaravan/chalets in (mede)eigendom aan hem toebehoorde(n).
De banksaldi met een mogelijk positief saldo
4.12.
[gedaagde] heeft in haar processtukken geen overzicht gegeven van de bankrekeningen en de saldi daarvan die zij en erflater hadden op het moment van overlijden van erflater. De rechtbank heeft uit de overgelegde stukken de volgende bankrekeningnummers afgeleid: [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] (bonusrekening), [rekeningnummer 2] (betaalrekening) en [rekeningnummer 3] .
[rekeningnummer 1]
4.13.
Uit productie 12 bij conclusie van antwoord leidt de rechtbank af dat deze rekening niet meer bestond op het moment van overlijden van erflater (opgeheven in 2015). Deze rekening is daarom voor de beoordeling niet relevant.
[rekeningnummer 2] (bonusrekening)
4.14.
Het saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] (bonusrekening) lijkt, zo valt uit productie 13 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak ingebrachte aangifte van inkomstenbelasting 2019 te herleiden, zowel op 1 januari 2019 als op 31 december 2019 € 1,- te bedragen. Informatie over het saldo op de sterfdatum van erflater is niet verstrekt. De rechtbank zal [gedaagde] , op hierna te melden wijze, nog in de gelegenheid stellen om een bewijsstuk over te leggen betreffende het saldo van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] (bonusrekening) op het moment van overlijden van erflater op [overlijdensdatum] , zodat het saldo op het tijdstip van overlijden met zekerheid vastgesteld kan worden.
De inboedel
4.15.
Door [gedaagde] is aangevoerd dat de inboedel ten tijde van het overlijden van erflater geen noemenswaardige waarde vertegenwoordigde en dus op nihil gesteld dient te worden. Hiertegen is door [eiser] niets ingebracht. De rechtbank zal de waarde van de inboedel daarom op nihil stellen ten tijde van het overlijden van erflater.
In aanmerking te nemen giften / leningen?
4.16.
Volgens [gedaagde] zijn er door erflater geen giften gedaan. Nu hier door [eiser] niets tegenin is gebracht, en er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan hetgeen door [gedaagde] in dit verband wordt gesteld, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat geen sprake was van in aanmerking te nemen giften.
4.17.
[eiser] heeft [gedaagde] in het kader van de vaststelling van de legitieme portie verzocht om opgave te doen van eventuele leningen. Van door erflater verstrekte leningen is aldus [gedaagde] geen sprake. [eiser] heeft ook hier niets tegenin gebracht en ook in dit kader zijn er geen aanknopingspunten om aan het door [gedaagde] gestelde te twijfelen.
De in aanmerking te nemen schulden van de nalatenschap
Kosten uitvaart
4.18.
De kosten van de uitvaart bedragen blijkens productie 9 conclusie van antwoord in de hoofdzaak € 5.097,15. Dit bedrag betreft een schuld van de nalatenschap die op grond van artikel 4:65 BW jo. artikel 4:7 lid 1 onder b BW in aanmerking genomen moet worden.
De negatieve banksaldi
[rekeningnummer 2] (betaalrekening)
4.19.
Het saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] (betaalvariant) bedroeg, gelet op het als productie 14 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak overgelegde bankafschrift, per [overlijdensdatum] € 416,97 (negatief). Het aandeel van erflater in de schuld aan de bank bedroeg derhalve de helft van dit bedrag, oftewel € 208,49 (negatief).
[rekeningnummer 3]
4.20.
Het saldo op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] lijkt gelet op de als productie 13 bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak ingebrachte aangifte van inkomstenbelasting 2019 op 1 januari 2019 € 78,- (negatief) te bedragen en op 31 december 2019 € 163,- (negatief) te bedragen. De rechtbank zal [gedaagde] , op hierna te melden wijze, nog in de gelegenheid stellen om een bewijsstuk over te leggen van het saldo van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] op het moment van overlijden van erflater op [overlijdensdatum] , zodat het saldo op het tijdstip van overlijden met zekerheid vastgesteld kan worden.
De hypotheekschuld
4.21.
Uit de afrekening van de koop van de woning gelegen aan de [adres 1] blijkt dat destijds door BLG Wonen een hypotheek van € 90.000,- is verstrekt aan erflater en [gedaagde] (productie 5 bij conclusie van antwoord in incident). Dit bedrag staat ook vermeld op de hypotheekofferte (productie 6 bij conclusie van antwoord in incident). Uit de hypotheekofferte valt op te maken dat de hypotheek is opgebouwd uit twee leningsdelen, te weten een annuïtaire hypotheek van € 66.000,- en een lineaire hypotheek van € 24.000,- (pagina 6). Uit die offerte volgt ook dat er op de hypotheek moet worden afgelost, maar of en voor welk bedrag is afgelost, is onduidelijk. Het door [eiser] als productie 9 bij dagvaarding overgelegde, van [gedaagde] ontvangen, hypotheekoverzicht van januari 2020 is, zoals door [eiser] in zijn dagvaarding reeds wordt opgemerkt, niet leesbaar. Op basis van enkel deze gegevens is dus niet vast te stellen hoeveel de hypotheek ten tijde van het overlijden van erflater bedroeg. De rechtbank zal [gedaagde] , gelet op het voorgaande, bij akte in de gelegenheid stellen om bewijsstukken in het geding te brengen van de hoogte van de hypotheek(schuld) ten behoeve van de woning gelegen aan de [adres 1] ten tijde van het overlijden van erflater op [overlijdensdatum] .
4.22.
Iedere verder beslissing zal in afwachting van de door [gedaagde] te nemen akte worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
21 september 2022voor een akte aan de zijde van [gedaagde] overeenkomstig hetgeen onder r.o. 4.14., 4.20. en r.o. 4.21. is overwogen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CB