ECLI:NL:RBLIM:2022:6615

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
ROE 22/1363
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet na aantreffen van harddrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de burgemeester van Venray om zijn woning te sluiten. De sluiting was opgelegd vanwege het aantreffen van 98,76 gram amfetamine in de woning, samen met attributen die duiden op drugshandel. De burgemeester had de woning aanvankelijk voor zes maanden willen sluiten, maar dit werd later gewijzigd naar vier maanden. Verzoeker betwistte de verwijtbaarheid en stelde dat hij niet op de hoogte was van de drugs in zijn woning, en dat zijn ex-vriendin mogelijk verantwoordelijk was voor de situatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel feitelijke handel niet was vastgesteld, er voldoende aanwijzingen waren voor drugshandel vanuit de woning. De burgemeester was bevoegd om de sluiting op te leggen, en de voorzieningenrechter vond de sluiting voor vier maanden evenwichtig en noodzakelijk ter bescherming van de openbare orde. Het verzoek om schorsing van het besluit werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 22/1363
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. E.E.M. Messink),
en

de Burgemeester van de gemeente Venray, verweerder, verder de burgemeester

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 16 juni 2022 waarbij aan verzoeker een last onder bestuursdwang is opgelegd in de vorm van de sluiting van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 16 juni 2022 heeft de burgemeester gelast de woning van verzoeker met ingang van 30 juni 2022 te sluiten voor de duur van zes maanden. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Op 8 augustus 2022 heeft de burgemeester een wijzigingsbesluit genomen, waarbij de oorspronkelijk gelaste sluitingstermijn van zes maanden is bijgesteld naar vier maanden. Op grond van artikel 8:81, vierde lid, juncto artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het verzoek van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen verzoeker, zijn gemachtigde, [naam 1] als getuige en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3. Deze zaak gaat over een last tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit artikel maakt het mogelijk om – kort gezegd – een woning te sluiten als vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
4. Verzoeker huurt via Stichting Wonen Limburg een tussenwoning aan de [adres] te [woonplaats] (de woning).
5. Op 12 mei 2022 heeft de politie een onderzoek verricht in de woning van verzoeker. Het onderzoek in de woning heeft plaatsgevonden naar aanleiding van drie meldingen.
5.1.
Het betrof een melding via Meld Misdaad Anoniem (MMA) bij de politie op 8 mei 2022 over “Drugshandel vanuit pand en grondstoffen drugs Venray”. Gemeld is dat meerdere soorten drugs zijn opgeslagen in de woning en dat er grondstoffen voor de productie van speed zijn opgeslagen. Verder wordt in de melding gesteld dat verzoeker drugsverslaafd is en dat hij de drugs opslaat voor een persoon, ene [naam 2] (bijnaam [bijnaam] ), waarvoor verzoeker in ruil drugs ontvangt.
5.2.
Op 8 mei 2022 is bij het Servicecentrum van de politie eenheid Limburg een melding binnengekomen die inhoudt dat de meldster zich zorgen maakt om de kinderen van haar ex. Haar ex is [verzoeker] (verzoeker), geboren [geboortedatum] , [adres] [woonplaats] . Haar ex schijnt drugs te gebruiken en de kinderen worden aan hun lot overgelaten. Er zou drugs en grondstoffen voor speed in de woning liggen. Bij de koelkast aan rechterzijde op de grond staan de grondstoffen voor speed. In de onderste diepvrieslade ligt speed opgeslagen, trap omhoog rechts overloop rechtdoor lopen daar is een bezemkast waar vuilniszakken wiet staan opgeslagen. De ex laat zijn huis gebruiken door ene [naam 2] , ook wel [bijnaam] genoemd, ergens wonende in [woonwijk] . Compagnon zou zijn [naam 3] , rijdt in paarse auto met lachgasflessen. In de onderbroeken van [naam 3] en [naam 2] zouden zij coke verstoppen.
5.3.
Voorts is in mei 2022 bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de politie eenheid Limburg informatie binnengekomen dat in de woning van [verzoeker] regelmatig pakketjes cocaïne worden gevouwen.
5.4.
Uit het proces-verbaal van de politie van 18 mei 2022 blijkt dat de politie op
12 mei 2022 in de afzuigkap in de keuken van de woning van verzoeker een hoeveelheid van 98,76 gram (bruto) poeder heeft aangetroffen, dat na een indicatieve test amfetamine als uitslag gaf. De politie heeft in de woonkamer in een tas twee kleine weegschaaltjes, één zakje met batterijen en vele lege sealblaadjes aangetroffen. De verbalisant heeft opgemerkt dat het hem bekend is dat de kleine weegschaaltjes vaak gebruik worden voor het wegen van verdovende middelen en dat de sealblaadjes gebruikt worden voor het verpakken van cocaïne. De politie heeft gezien dat in de kruipruimte graafwerkzaamheden waren verricht. Er was een tunnel gegraven aan de voorzijde van de woning tot en met de achtertuin. De tunnel begon bij de voordeur en eindigde in de achtertuin.
6. Op grond van deze bevindingen heeft de burgemeester verzoeker bij brief van
23 mei 2022 in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning voor een periode van zes maanden. Verzoeker heeft op 2 juni 2022 tijdens een gesprek zijn zienswijze gegeven. Van deze zienswijze is een verslag gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester bepaald dat de woning zes maanden wordt gesloten. De burgemeester heeft op 8 augustus 2022 een gewijzigd besluit genomen waarin de sluitingsduur is gesteld op vier maanden vanwege het tijdsverloop vanaf de oorspronkelijke sluitingsdatum tot de uitspraak van de voorzieningenrechter en zich in de tussentijd geen nieuwe overtredingen hebben voorgedaan.
Wat vraagt verzoeker de voorzieningenrechter?
7. Verzoeker vraagt een voorlopige voorziening die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst in afwachting van de beslissing van de burgemeester op het bezwaar.
Verzoeker heeft de bevoegdheid als zodanig niet bestreden. Verzoeker heeft ten aanzien van de noodzakelijkheid en de evenredigheid van de sluiting samengevat het volgende aangevoerd. Hem kan geen verwijt worden gemaakt van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning omdat hij daar niet van op de hoogte was. Het is niet juist dat hem wordt verweten te handelen in drugs en daar is ook geen bewijs voor. Diverse omwonenden hebben verklaard dat geen sprake was van handel in drugs. De meldingen lijken afkomstig te zijn van zijn ex-vriendin die niet kon accepteren dat verzoeker de relatie met haar heeft verbroken. Zijn ex-vriendin heeft tegen meerdere omwonenden verklaard dat zij er alles aan zou doen om te zorgen dat verzoeker zijn woning zou kwijtraken. Zij had nog een sleutel van verzoekers huis en had de mogelijkheid tot toegang van het huis. Verzoeker komt als gevolg van de sluiting in een noodsituatie te verkeren omdat hij nergens naar toe kan en dakloos zal worden. Hij heeft geen mogelijkheid zijn kinderen met wie hij een omgangsregeling heeft bij hem te kunnen laten verblijven. Het plan om zijn dochter van 14 jaar bij hem te laten gaan wonen kan geen doorgang vinden. Vanwege zijn financiële situatie kan hij geen woning op de particuliere markt huren.
7.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn ex-vriendin achter de meldingen zat en dat zij de drugs in de woning heeft geplaatst een verklaring van zijn ex-vriendin, [naam 1] , gedateerd 31 juli 2022, overgelegd. Deze verklaart samengevat dat zij psychische problemen heeft die na het verbreken van de relatie met verzoeker zijn teruggekomen, dat zij iemand de speed in de woning van verzoeker heeft laten plaatsen, dat verzoeker daar geen schuld aan had en dat niet eens wist, dat de meldingen afkomstig waren van zowel haar broer, [naam 4] uit [plaats] als van haar dochter. Zij verklaart verder dat zij ADHD en borderline heeft en dat dit ondoordacht en impulsief is geweest van haar en van de persoon die haar geholpen heeft. Zij stelt in die schriftelijke verklaring verder dat hopelijk voorkomen kan worden dat verzoeker zijn woning kwijtraakt.
Wat moet de voorzieningenrechter beoordelen?
8. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
9. Gelet op de aard van de zaak – een woningsluiting – en wat verzoeker hierover heeft aangevoerd, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan.
Was de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan?
10. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd de woning te sluiten als in een woning hard- en/of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Venray tegen te gaan. Dit beleid is opgenomen in het “Damoclesbeleid voor woningen en lokalen 2019” (beleidsregels). Volgens de beleidsregels wordt de woning gesloten voor de duur van zes maanden als sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs.
11. De hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [1] heeft al vaker overwogen dat een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram of vijf hennepplanten als hoeveelheid voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Bij een grotere hoeveelheid drugs dan dat mag worden aangenomen dat het niet (alleen) voor eigen gebruik is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. [2] Het ligt in dat geval op de weg van een betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 juni 2022 nog bevestigd. [3]
12. Op grond van de in de woning aangetroffen hoeveelheid harddrugs, 98,76 gram, heeft de burgemeester mogen aannemen dat de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is, en zij dus bevoegd is de woning te sluiten. De voorzieningenrechter overweegt dat voor de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet niet is vereist dat verzoeker kennis moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en/of dat hij betrokken moeten zijn geweest bij de verkoop ervan. De verklaring van de ex-vriendin doet dan ook niet af aan de bevoegdheid. De burgemeester was dan ook bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Was sluiting van de woning noodzakelijk?
13. Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak).
14. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [4] , is uiteengezet, is bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. De Afdeling heeft in haar uitspraak van
6 juli 2022 [5] , voortbordurend op de overzichtsuitspraak, een aantal verduidelijkingen aangebracht. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, hoewel feitelijke handel niet is vastgesteld, de burgemeester heeft mogen aannemen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat handel in harddrugs vanuit de woning heeft plaatsgevonden en dat zij daarom de sluiting voor de duur van vier maanden in redelijkheid noodzakelijk heeft kunnen vinden.
15.1.
De voorzieningenrechter heeft daartoe in de eerste plaats doen wegen dat vaststaat dat in de woning is 98,76 gram harddrugs is aangetroffen, wat een forse overschrijding van de gebruikershoeveelheid is. Daarnaast is een sterke aanwijzing voor drugshandel dat in de woning sealblaadjes en weegschaaltjes zijn gevonden. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen bevonden die zich in een tas in de woonkamer. Mede gelet daarop, acht de voorzieningenrechter de verklaring die verzoeker daarvoor heeft gegeven, erop neerkomend dat deze een overblijfsel waren van handel waarmee hij zich lang geleden heeft bezig gehouden, niet overtuigend.
15.2.
Ook de meldingen zoals beschreven in 5.1 en 5.2, die kennelijk afkomstig zijn van de ex-partner [naam 1] , dan wel van familie van haar, wijzen op drugshandel vanuit de woning. De waarde van die meldingen is echter beperkt, nu deze wat betreft de soort drugs en de plaats waar die zouden liggen, niet in overeenstemming is met wat er feitelijk is aangetroffen en waar dat precies was. De in 5.3 genoemde TCI-melding duidt eveneens op handelsactiviteiten, maar is deels onjuist gebleken omdat er geen cocaïne is aangetroffen. De burgemeester heeft in het verweerschrift toegelicht dat TCI-informatie een bijzondere status heeft en dat TCI-informatie (merendeels) berust op het runnen van informanten en het op basis van aldus gegenereerde informatie uitgegeven van CIE-processen-verbaal aan de tactische recherche. Het standpunt van de burgemeester dat de TCI-informatie om die reden niet afkomstig kan zijn van de ex-partner acht de voorzieningenrechter plausibel en leidt ertoe dat aan deze melding een groter gewicht toekomt dan aan de andere meldingen.
15.3.
De voorzieningenrechter hecht aan de verklaring van de ex-vriendin van 31 juli 2022, die afwijkt van hetgeen op 8 mei 2022 is gemeld, niet die waarde die verzoeker daaraan toegekend wil zien, mede omdat de ex-vriendin op de zitting niet consistent en afwijkend heeft verklaard ten opzichte van wat zij op 31 juli 2022 schriftelijk heeft verklaard. Ter zitting heeft de ex-vriendin onder meer verklaard dat de meldingen door haar dochter zijn gedaan, dat zij niet weet wat er precies is gemeld en dat haar dochter en broer op eigen initiatief en buiten haar weten, uit onvrede over de wijze waarop haar moeder door verzoeker is behandeld, de drugs in de woning hebben geplaatst. Met de verklaringen van de ex-vriendin is niet aannemelijk gemaakt dat er vanuit de woning van verzoeker geen handel heeft plaatsgevonden. De overgelegde verklaringen van omwonenden dat hen nooit wat verdachts is opgevallen en dat er geen overlast was acht de voorzieningenrechter evenmin van doorslaggevende aard om aan te nemen dat geen sprake is geweest van handel, nu niet is uitgesloten dat deze buiten hun waarneming heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter acht al met al aannemelijk dat er sprake is geweest van enige vorm en mate van drugshandel vanuit de woning.
15.4.
De burgemeester heeft voorts, conform de beleidsregels, gewicht mogen hechten aan de omstandigheid dat de woning van verzoeker in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk, ‘ [woonwijk] ’, ligt. De burgemeester heeft in het verweerschrift toegelicht dat vanaf 2019 tot augustus 2022 in deze wijk al tien maatregelen (sluitingen en waarschuwingen) zijn getroffen op grond van de Opiumwet en dat in heel Venray in dezelfde periode 48 Opiumwet-maatregelen zijn getroffen. De burgemeester heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een sluiting van verzoekers woning een signaal van groot belang uitgaat.
15.5.
Uit het voorgaande volgt dat de burgemeester de sluiting van het pand in redelijkheid noodzakelijk heeft kunnen vinden voor het herstel van de openbare orde en veiligheid.
Evenwichtigheid van de sluitingsmaatregel
16. Als de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
Verwijtbaarheid
16.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoeker als huurder verantwoordelijk is voor hetgeen zich in de woning afspeelt. Dat de ex-vriendin na het verbreken van de relatie nog een sleutel had die zij niet wilde teruggeven, zoals verzoeker heeft gesteld, dient voor verzoekers risico te komen. Verzoeker had in dat geval voor andere sloten kunnen zorgen. Verzoeker heeft in de zienswijze aangegeven dat zijn ex degene is die de drugs in zijn huis heeft geplaatst uit onvrede over de verbroken relatie en dat zijn ex de meldingen heeft gedaan waarna de politie in zijn huis is gekomen. Die zienswijze en ook de schriftelijke verklaring van de ex-vriendin van 31 juli 2021 dat de meldingen door haar dochter zijn gedaan en dat zij de drugs in huis heeft laten plaatsen door de broer van de ex-vriendin, vormen aanwijzingen dat sprake is geweest van drugshandel vanuit de woning door derden, waarbij verzoeker mogelijk slechts indirect betrokken was, zodat er wellicht sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Wat is er precies is gebeurd is echter niet vast te stellen. De verklaring van de ex-vriendin ter zitting heeft de onduidelijkheid daarover eerder vergroot dan verkleind. Hetgeen bekend is, is hoe dan ook onvoldoende om te concluderen dat iedere verwijtbaarheid bij verzoeker ontbreekt.
Gevolgen sluiting
17. De burgemeester heeft in het verweerschrift toegelicht dat navraag bij de woningcorporatie heeft opgeleverd dat deze zich nog beraadt op acties in verband met de huurovereenkomst. De burgemeester stelt dat de woningcorporatie een ‘zero tolerance-beleid' hanteert en, ongeacht de besluitvorming van de burgemeester, hierin een eigen afweging maakt. Ook als de burgemeester geen sluitingsmaatregel treft, sluit de woningcorporatie een gerechtelijke (en geen buitengerechtelijke ex artikel 7:231, tweede lid, van het BW) huurontbinding niet uit. Daarbij speelt voor de woningcorporatie niet alleen de drugsvondst een rol, maar ook de ondertunneling van het gehuurde. Uitgaande van de juistheid van de informatie dat de woningcorporatie niet overgaat tot een buitengerechtelijke ontbinding, stelt de burgemeester zich terecht op het standpunt dat een eventuele gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst geen rechtstreeks gevolg is van de sluiting maar van het feit dat een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat een mogelijke gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst geen bijzondere omstandigheid is die maakt dat de sluiting onevenredig is. In het verweerschrift is verder voldoende toegelicht dat verzoeker niet op een zogenaamde ‘zwarte lijst’ zal komen als gevolg van de sluiting van de woning. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat ook deze informatie juist is. Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen over de achtergrond en omstandigheden van verzoeker, gaat de voorzieningenrechter er voorts van uit dat verzoeker, die onder beschermingsbewind staat en als kwetsbaar persoon overkomt, is aangewezen op een sociale huurwoning en dat hij daarvoor na afloop van de sluiting weer in aanmerking zal komen.
17.1.
De burgemeester heeft in het verweerschrift voorts aangegeven dat zij hulp aanbiedt bij het vinden van vervangende huisvesting, mocht verzoeker dat onverhoopt zelf niet lukken. Zij heeft daarbij aangegeven met wie verzoeker daarvoor contact kan opnemen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat op dit moment onvoldoende aanleiding bestaat om aan te nemen dat verzoeker geen vervangende woonruimte voor vier maanden kan vinden en dus dakloos zal geraken. Ook op dit punt vertrouwt de voorzieningenrechter erop dat de burgemeester voormeld aanbod gestand zal doen.
17.2.
Dat verzoeker zijn kinderen in het kader van de omgangsregeling tijdelijk niet in de woning kan ontvangen is geen bijzondere omstandigheid. Verzoeker kan zijn kinderen ook elders gaan ontvangen. De kinderen wonen niet bij verzoeker maar bij hun moeder. Dat het plan dat de dochter van 14 jaar bij verzoeker zou gaan wonen door de sluiting geen doorgang kan vinden is evenmin een bijzondere omstandigheid omdat de sluiting van tijdelijke aard is.
17.3.
Hetgeen onder 17 tot en met 17.2 is overwogen in aanmerking genomen, heeft de burgemeester de omstandigheid dat verzoeker tijdelijk zijn woning zal verliezen, afgezet tegen de ernst van de overtreding en de met de sluiting te dienen algemene belangen, niet zodanig zwaarwegend hoeven te vinden dat zij van de sluiting van vier maanden had moeten afzien. De burgemeester heeft in de gegeven omstandigheden de inbreuk op de openbare orde belangrijker mogen vinden dan het belang van verzoeker bij het niet sluiten van de woning.
Wat is de conclusie?
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de woning voor vier maanden mocht sluiten. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat de burgemeester met het sluiten van de woning niet hoeft te wachten totdat op het bezwaar is beslist.
19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
20. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter ten slotte dat hij er wel vanuit gaat dat de burgemeester aan verzoeker na deze uitspraak nog enig respijt zal geven voor het vinden van vervangende huisvesting en verzoeker daarover duidelijkheid zal bieden, alvorens tot effectuering van de sluiting over te gaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 augustus 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State