ECLI:NL:RBLIM:2022:6442

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/298920 / FA RK 21-4498
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 juli 2022 een beschikking gegeven inzake de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.D.N. van Duyl, heeft verzocht om een wijziging van de kinderalimentatie die de man, voorheen vertegenwoordigd door mr. C.A.J.E. Habets, aan haar moet betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw ouders zijn van twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], en dat er afspraken zijn gemaakt in een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan. De vrouw heeft aangevoerd dat de omstandigheden zijn gewijzigd, omdat de zorgregeling niet is uitgevoerd zoals afgesproken, wat heeft geleid tot hogere kosten voor haar. De man heeft het verzoek afgewezen en gesteld dat hij de verzochte bedragen niet kan betalen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 222,- per kind per maand voor de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2019, € 239,- per kind per maand voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, en € 257,39 voor [kind 1] en € 267,95 voor [kind 2] voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021. Voor de periode vanaf 1 januari 2022 is de kinderalimentatie vastgesteld op € 262,- voor [kind 1] en € 273,- voor [kind 2]. De rechtbank heeft geen zorgkorting toegepast, omdat de man geen noemenswaardige kosten voor de kinderen maakt en de vrouw geen kosten bespaart.

De rechtbank heeft de man verplicht om de alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf te betalen en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn voor beide partijen, omdat zij elkaars ex-partners zijn. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familierecht
Zaaknummer: C/03/298920 / FA RK 21-4498
Kinderalimentatie
Beschikking van 11 juli 2022
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.D.N. van Duyl,
t e g e n
[de man] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
voorheen advocaat mr. C.A.J.E. Habets (onttrokken op 1 maart 2022).

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 14, binnengekomen op 19 november 2021;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 6, binnengekomen op 28 januari 2022.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 9 juni 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling is de vrouw, bijgestaan door mr. Van Duyl, via videobellen gehoord. De man is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [kind 1] (hierna: [kind 1] ), geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] , en;
  • [kind 2] (hierna: [kind 2] ), geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] .
[kind 1] en [kind 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
Partijen hebben afspraken gemaakt toen zij uit elkaar gingen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het echtscheidingsconvenant, dat zij hebben ondertekend op respectievelijk 17 januari 2019 en 22 januari 2019. De afspraken over de kinderen hebben zij vastgelegd in het ouderschapsplan dat als bijlage bij het echtscheidingsconvenant is gevoegd. Daarin zijn zij overeengekomen dat de kosten van de kinderen € 455,- per maand bedragen en dat de man met ingang van 1 juli 2018 een kinderalimentatie van € 90,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen. Daarnaast dient de man € 25,- per kind per maand te storten op de spaarrekeningen van de kinderen. Ook draagt de man de helft van de niet vergoede ziektekosten, schoolboeken, meerdaagse schooluitstapjes, verjaardagsfeestjes en fiets. Het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan maken onderdeel uit van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 26 februari 2019.
2.3.
De vrouw wil dat dit bedrag wordt gewijzigd:
 voor de periode 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 voor [kind 1] in € 247,52 per maand en voor [kind 2] in € 257,48 per maand;
 voor de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 voor [kind 1] in € 274,07 per maand en voor [kind 2] in € 285,09 per maand, en;
 vanaf 1 januari 2021 voor [kind 1] in € 257,39 per maand en voor [kind 2] in € 267,95 per maand.
Volgens de vrouw zijn de omstandigheden gewijzigd, zijn de verzochte bedragen nodig voor de kosten van verzorging en opvoeding en kan de man dit bedrag betalen. De vrouw wil ook dat de rechtbank de man veroordeelt tot betaling van de achterstallige kinderalimentatie.
2.4.
De man is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat het verzoek wordt afgewezen. Hij vindt kort gezegd dat het verzochte niet nodig is. Daarbij komt dat hij deze bedragen niet kan betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man een kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen:
 van 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 € 222,- per kind per maand;
 van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 € 239,- per kind per maand;
 van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 voor [kind 1] € 257,39,- per maand en voor [kind 2] € 267,95 per maand, en;
 vanaf 1 januari 2022 voor [kind 1] € 262,- per maand en voor [kind 2] € 273,- per maand.
Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De kinderalimentatie die een ouder moet betalen die ook een zorg- en contactregeling met de kinderen heeft, wordt in veel gevallen verlaagd, omdat die ouder al een deel van de kosten voor zijn/haar rekening neemt op de dagen dat de kinderen bij hem/haar verblijven. Tegenover die kosten staat dan een besparing van de andere ouder in diezelfde kosten. Deze verlaging van de kinderalimentatie wordt de ‘zorgkorting’ genoemd.
3.3.
Toen partijen het ouderschapsplan maakten stond hen kennelijk ook een dergelijke verrekening voor ogen. Ze hadden de zorg voor [kind 1] en [kind 2] gelijk verdeeld en omdat hun beider inkomen verschilden betaalde de man een kinderalimentatie van € 90,- per maand. Daarnaast zou de man voor de kinderen sparen en de helft betalen van de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen. Het is aannemelijk dat de afspraken in het ouderschapsplan aansloten op de financiële situatie van partijen.
3.4.
De verdeling van de zorg voor [kind 1] en [kind 2] is inmiddels ingrijpend veranderd. De zorgregeling is vanaf het begin niet uitgevoerd zoals partijen dat voor ogen hadden en vanaf augustus 2019 is het contact tussen de man en de kinderen er niet of nauwelijks. Daardoor komen kosten voor rekening van de vrouw die volgens de draagkrachtvergelijking niet voor haar rekening behoren te komen. Vanwege deze wijziging van omstandigheden berekent de rechtbank de alimentatie opnieuw. [1]
ingangsdatum
3.5.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.6.
Hier hanteert de rechtbank 1 augustus 2019 als ingangsdatum, omdat het contact sinds augustus 2019 vrijwel geheel is verbroken. De man was daarvan op de hoogte en had zich zodoende moeten realiseren dat de hoogte van de kinderalimentatie niet meer aansloot op de feitelijke situatie.
3.7.
Omdat het inkomen van de man in 2020 is gestegen en de vrouw vanaf 2021 geen aanspraak meer kan maken op de inkomensafhankelijke combinatiekorting rekent de rechtbank in drie periodes:
I. van 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2019;
II. van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020, en;
III. vanaf 1 januari 2021.
behoefte [kind 1] en [kind 2]
3.8.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd.
3.9.
In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] € 455,- per maand bedraagt en daarbij zijn zij uitgegaan van een gezinsinkomen van € 3.970,- per maand. Om te berekenen welk gedeelte van het gezinsinkomen ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is, maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een gezinsinkomen van € 3.970,-, gemiddeld € 912,- per maand uitgaven voor hun kinderen in 2018, dus per kind € 456,-. De behoefte, zoals overeengekomen in het ouderschapsplan lijkt dus een verschrijving te zijn en moet – naar de rechtbank aanneemt – zijn: € 455,-
per kindper maand. De rechtbank gaat daarom van die behoefte uit. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat:
 in 2019: € 464,- per kind per maand;
 in 2020: € 476,- per kind per maand, en;
 in 2021: € 490,- per kind per maand.
draagkracht ouders
3.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [3] .
3.11.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval zien die berekeningen er als volgt uit:
 voor 2019: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 950)];
 voor 2020: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 975)], en;
 voor 2021: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1000)].
periode I: 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2019
draagkracht man
3.12.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaaf 2019 met een belastbaar loon van € 38.267,-. Het NBI is dan € 2.390,-. [4]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 506,- per maand.
draagkracht vrouw
3.13.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaaf 2019 met een belastbaar loon van € 26.373,-. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 431,- per maand. Het NBI is dan € 2.484,-. [5]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 552,- per maand.
verdeling kosten
3.14.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.15.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 1.058,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [kind 1] en [kind 2] te betalen, want die zijn € 928,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (506/1.058 x 928 =) € 444,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (552/1.058 x 928 =) € 484,- per maand.
periode II: 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020
draagkracht man
3.16.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaaf 2020 met een belastbaar loon van € 41.096,-. Het NBI is dan € 2.563,-. [6]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 573,- per maand.
draagkracht vrouw
3.17.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde jaaropgaaf 2020 met een belastbaar loon van € 26.593,-. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 460,- per maand. Het NBI is dan € 2.558,-. [7]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 571,- per maand.
verdeling kosten
3.18.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.19.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 1.144,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [kind 1] en [kind 2] te betalen, want die zijn € 952,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (573/1.144 x 952 =) € 477,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (571/1.144 x 952 =) € 475,- per maand.
periode III: vanaf 1 januari 2021
draagkracht man
3.20.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde
loonstroken van maart tot en met mei 2021, waarop inkomen van € 2.882,- bruto per maand staat vermeld. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de onregelmatigheidstoeslag, de eindejaarsuitkering, vakantietoeslag en pensioenpremies. Het NBI van de man is € 2.590,-. [8]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 569,- per maand.
draagkracht vrouw
3.21.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank op basis van de overgelegde
loonstroken januari en februari 2021, waarin een inkomen van € 2.215,- bruto per maand staat genoemd. De rechtbank houdt rekening met het ziekengeld van gemiddeld € 40,- per maand en de korting vanwege ziekte van gemiddeld € 361,- per maand. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 484,- per maand. Het NBI van de vrouw is dan € 2.296,-. [9]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 425,- per maand.
verdeling kosten
3.22.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.23.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 994,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [kind 1] en [kind 2] te betalen, want die zijn € 980,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (569/994 x 980 =) € 561,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (425/994 x 980 =) € 419,- per maand.
zorgkorting
3.24.
De rechtbank past – onder verwijzing naar hetgeen zij onder 3.2 en 3.4 heeft overwogen – geen zorgkorting toe. De man maakt geen noemenswaardige kosten voor [kind 1] en [kind 2] en de vrouw bespaart geen kosten. Dit betekent dat de man een kinderalimentatie dient te betalen:
 van 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 € 222,- per kind per maand;
 van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 € 239,- per kind per maand, en;
 van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 € 281,- per kind per maand.
slotsom alimentatie
3.25.
De rechtbank kan niet een hoger bedrag aan kinderalimentatie vaststellen dan de vrouw heeft verzocht. Dat leidt voor 2021 tot toewijzing van het verzoek van de vrouw, hoewel volgens vorenstaande gegevens en beoordeling de man een hogere bijdrage zou kunnen betalen.
indexering
3.26.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2022 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2022 met de wettelijke indexering van 1,9%.
alimentatie vooruitbetalen
3.27.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
nabetaling
3.28.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot een nabetaling van de alimentatie. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende belang heeft bij dit verzoek. De beschikking van de rechtbank geeft de vrouw namelijk een executoriale titel om de kinderalimentatie met ingang van 1 augustus 2019, en de eventuele betalingsachterstand die is ontstaan per die datum, bij de man te innen.
uitvoerbaar bij voorraad
3.29.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.30.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan van 22 januari 2019 en de beschikking van de rechtbank Limburg van 26 februari 2019, en bepaalt dat deze kinderalimentatie bedraagt:
 van 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2019 € 222,- per kind per maand;
 van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 € 239,- per kind per maand;
 van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 voor [kind 1] € 257,39,- per maand en voor [kind 2] € 267,95 per maand, en;
 vanaf 1 januari 2022 voor [kind 1] € 262,- per maand en voor [kind 2] € 273,- per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. M.E. Falkmann, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door mr. A.E. Sutorius-van Hees, rechter, op 11 juli 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
draagkracht van de man in periode I;
draagkracht van de vrouw in periode I;
draagkracht van de man in periode II;
draagkracht van de vrouw in periode II;
draagkracht van de man in periode III, en;
draagkracht van de vrouw in periode III.
1.)
2.)
3.)
4.)
5.)
6.)

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
4.Bijlage 1: draagkracht van de man in periode I
5.Bijlage 2: draagkracht van de vrouw in periode I
6.Bijlage 3: draagkracht van de man in periode II
7.Bijlage 4: draagkracht van de vrouw in periode II
8.Bijlage 5: draagkracht van de man in periode III
9.Bijlage 6: draagkracht van de vrouw in periode III