ECLI:NL:RBLIM:2022:6435

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/286531 HA ZA 20-638
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van expediteur in transportgeschil tussen Chinese fabrikant en Nederlandse afnemer

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Nederlandse expediteur SLE Global Logistics B.V. in een geschil met de Chinese fabrikant H&H (Tianjin) International Forwarders Co. Ltd. De zaak betreft het transport van vier containers met goederen van een Chinese fabrikant naar een Nederlandse afnemer. De Nederlandse afnemer schakelt een Nederlandse expediteur in, die op zijn beurt een Chinese expediteur inschakelt voor het transport in China. De Chinese fabrikant stelt dat de goederen niet hadden mogen worden vrijgegeven aan de Nederlandse afnemer, omdat deze nog niet had betaald. De Chinese rechters hebben de aansprakelijkheid van de Chinese expediteur aangenomen, waarna deze de Nederlandse expediteur aansprakelijk stelt voor de geleden schade. De rechtbank Limburg heeft de vordering van de Chinese expediteur afgewezen, omdat niet kan worden uitgesloten dat de Chinese expediteur ook met de Chinese fabrikant heeft gecontracteerd. De rechtbank oordeelt dat de aard en inhoud van de onderlinge rechtsrelatie tussen de partijen geen grondslag biedt voor de conclusie dat de Nederlandse expediteur aansprakelijk is voor de schade die de Chinese expediteur in China heeft geleden. De rechtbank wijst de vordering van H&H af en veroordeelt H&H in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/286531 / HA ZA 20-638
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
H&H (TIANJIN) INTERNATIONAL FORWARDERS CO. LTD
gevestigd te Tianjin , China ,
eisende partij,
advocaat mr. J.R.L. Sanders,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLE GLOBAL LOGISTICS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Maastricht ,
gedaagde partij,
advocaat mr. J.M. Wolfs.
Partijen zullen hierna H&H en SLE worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 12 producties;
- de akte overlegging aanvullende producties met producties 13-19;
- de conclusie van antwoord met 6 producties;
  • de aanvullende producties 21-32 ten behoeve van de mondelinge behandeling van H&H ;
  • de aanvullende producties 8a-8c ten behoeve van de mondelinge behandeling van SLE ;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 april 2022;
  • de spreekaantekeningen van mr. Sanders;
  • de e-mail van mr. Wolfs van 30 mei 2022, houdende opmerkingen naar aanleiding van de inhoud van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
H&H drijft een onderneming die zich specialiseert in binnenlandse en internationale expeditie en logistieke dienstverlening.
2.2. SLE drijft een onderneming die zich ten behoeve van haar opdrachtgevers bezig houdt met
‘the complete process of shipping, customs, fiscal representaion, warehousing, value added servicces and distribution’.
2.3.
[bedrijfsnaam] te [plaats] (hierna: [bedrijfsnaam] ) heeft SLE in de loop van 2018 ingeschakeld als vervoerder/expediteur met betrekking tot het transport van vier containers met fotoalbums, afkomstig van Redbox (Chaon) Stationary Co. LTD te Chaon, China (hierna: Redbox), van China naar Nederland.
2.4.
SLE heeft H&H ingeschakeld om, als haar
‘agent’(tussenpersoon, niet zijnde handelsagent in de zin van artikel 7:428 BW, hierna: agent), tegen betaling van een
‘handling fee’door SLE , het zeevervoer van de containers van Yantian, China naar Rotterdam te arrangeren.
H&H heeft vervolgens Evergreen Line te China ingeschakeld als feitelijk vervoerder van de containers van China naar Rotterdam. De containers zijn op verschillende momenten in de maanden november-december 2018 vertrokken uit China.
2.5.
Redbox was al langer een zakenrelatie van [bedrijfsnaam] en had eerder fotoalbums geleverd aan [bedrijfsnaam] , maar had in het verleden ook een machine voor de productie van fotoalbums (hierna: de machine) overgenomen van [bedrijfsnaam] . Daarover is daarna een conflict ontstaan tussen [bedrijfsnaam] en Redbox.
SLE was eerder opgetreden als vervoerder/expediteur voor [bedrijfsnaam] .
SLE had H&H eerder ingeschakeld als haar agent in China.
2.6.
De vier containers zijn op verschillende momenten in de maanden november 2018-januari 2019 aangekomen in de haven van Rotterdam.
2.7.
Voordien had H&H SLE , voor iedere container afzonderlijk, verzocht om deze niet vrij te geven aan [bedrijfsnaam] totdat H&H daarvoor toestemming had gegeven. H&H zou deze toestemming geven nadat [bedrijfsnaam] Redbox had betaald voor de fotoalbums en Redbox H&H daarvan had bericht. SLE was op de hoogte van deze achtergrond van de verzoeken van H&H .
2.8.
SLE heeft de containers met inhoud na de aankomst ervan enige tijd laten opslaan in de haven van Rotterdam. Op 7 januari 2019 heeft SLE H&H bericht dat de containers niet waren afgegeven aan [bedrijfsnaam] . Op 18 januari 2019 heeft SLE H&H bericht:
‘We will not deliver goods without your permission’.
2.9.
Daarna hebben SLE en H&H onderling gecommuniceerd over de - in de ogen van SLE alsmaar, onwenselijk, oplopende -
‘detention costs’/
‘demurrage costs’ter zake de containers in de haven van Rotterdam. SLE heeft H&H op de hoogte gesteld van haar plan om de containers in haar opslagplaats te lossen, waarna de containers leeg terug konden gaan naar China. SLE zou de fotoalbums opslaan en zou ze afgeven aan [bedrijfsnaam] na daartoe verkregen toestemming.
2.10.
H&H heeft SLE op 25 januari 2019 bericht onder welke voorwaarden Redbox akkoord kon gaan met het plan van SLE . Deze voorwaarden (waaronder door SLE jegens Redbox af te geven garanties) waren voor SLE niet acceptabel.
2.11.
Op 8, 9 respectievelijk 12 februari 2019 heeft SLE (de inhoud van) de containers, op aandringen van [bedrijfsnaam] , aan deze vrijgegeven. Op 12 februari 2019 heeft SLE H&H hiervan op de hoogte gesteld.
2.12.
[bedrijfsnaam] had Redbox op het moment van vrijgeven niet betaald voor de inhoud van de containers, had zich althans jegens Redbox op het standpunt gesteld dat zij daarvoor had betaald (of zou kunnen betalen) door verrekening van het door haar verschuldigde met haar (naar eigen zeggen bestaande en veel hogere) vordering op Redbox uit hoofde van de eerdere transactie ter zake de machine.
2.13.
[bedrijfsnaam] is op 10 juli 2019 failliet gegaan.
2.14.
Redbox heeft H&H in China gedagvaard voor het bevoegde gerecht, de
Guanzhou Maritime Court(hierna: de rechtbank), en heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade die zij, naar haar zeggen, heeft geleden als gevolg van het optreden van H&H .
H&H is (in december 2019) in eerste instantie en (in juni 2020) in hoger beroep - voor de
Guandong Higher People’s Court’(hierna: het hof), onder toepassing van Chinees recht - veroordeeld om aan Redbox een schadevergoeding te betalen. De omvang van de schadevergoeding is in hoger beroep, onherroepelijk, vastgesteld op (in totaal, omgerekend) € 166.297,05, met € (dan wel USD) 6.904,63 aan rente en kosten.
2.15.
H&H heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat niet zij, maar SLE de schade bij Redbox heeft veroorzaakt - doordat zij de inhoud van de containers zonder verkregen toestemming heeft vrijgegeven aan [bedrijfsnaam] , die daar vervolgens niet voor heeft betaald - en heeft SLE voor die schade aansprakelijk gesteld.
SLE heeft aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
H&H heeft gevorderd, samengevat, veroordeling van SLE tot betaling aan haar van
€ 173.201,68 met rente en kosten, met veroordeling van SLE in de proceskosten met nakosten.
3.2.
H&H heeft haar vordering gegrond op (alternatief): (1) wanprestatie in de zin van artikel 6:74 BW, (2) het bepaalde in artikel 7:406 BW, dan wel (3) onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW.
3.3.
SLE heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
SLE heeft gereageerd op de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. De inhoud van deze reactie is niet relevant voor de beoordeling van het onderhavige geschil en blijft daarom verder buiten beschouwing.
4.2.
H&H heeft vertalingen (in de Engelse taal) van de vonnissen van de Chinese rechtbank en het Chinese hof in het geschil tussen Redbox en H&H overgelegd. Uit deze vonnissen kan worden opgemaakt dat de Chinese rechters er bij het geven van hun oordeel, ten nadele van H&H , van uit zijn gegaan dat sprake was van een contractuele relatie tussen Redbox en H&H , in het kader waarvan: (1) H&H in opdracht van Redbox het vervoer van de containers naar Nederland zou verzorgen, waarbij (2) uitdrukkelijk was afgesproken dat H&H ervoor zou zorgen dat de goederen in de containers pas zouden worden afgegeven aan [bedrijfsnaam] als deze daarvoor had betaald en Redbox H&H daarvan op de hoogte had gesteld, en ook (3) uitdrukkelijk was afgesproken dat H&H jegens Redbox aansprakelijk was voor de volledige schade als H&H jegens Redbox haar verplichting onder (2) niet zou nakomen.
4.3.
De rechtbank overweegt dat het, uitgaande van deze juridische constellatie, niet hoeft te verbazen dat H&H in China aansprakelijk is gehouden voor de door Redbox geleden schade. Als SLE dan vervolgens zou kunnen worden gezien als de agent van H&H in Nederland, dan zou H&H op grond van het Nederlandse recht met enige kans op succes kunnen betogen dat SLE jegens haar moet opkomen voor de schade van H&H als gevolg van de Chinese vonnissen.
4.4.
Feit is echter dat H&H (overeenkomstig haar in China gevoerde, maar aldaar verworpen verweer) in de onderhavige procedure stelt dat zij enkel is opgetreden als agent van SLE in China en dat van een contractuele relatie tussen haar en Redbox in verband met het vervoer van de vier containers geen sprake is geweest.
Dit laatste wordt bevestigd door SLE , die harerzijds heeft gesteld dat H&H (enkel) háár agent in China was, en uit wier - onweersproken - stellingen verder volgt dat zij nimmer weet heeft gehad van enige (mogelijke) contractuele relatie tussen H&H en Redbox.
4.5.
Uitgaande van de eigen, genoemde, stellingen van H&H ontbeert haar vordering een deugdelijke grondslag. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.6.
Weliswaar was sprake van een contractuele band tussen SLE en H&H , maar zonder deugdelijke toelichting, die H&H niet heeft gegeven, valt niet in te zien waarom het vrijgeven van de vier containers door SLE ten voordele van [bedrijfsnaam] een (toerekenbare) tekortkoming van SLE
jegens H&Hoplevert.
SLE had zich als vervoerder/expediteur contractueel gebonden jegens [bedrijfsnaam] en was uit dien hoofde gehouden om op te treden ten behoeve van [bedrijfsnaam] . H&H was hiermee bekend. H&H had zich contractueel gebonden jegens SLE , op grond waarvan SLE ervan uit mocht gaan dat H&H ten behoeve van haar (en [bedrijfsnaam] ) zou optreden.
SLE mocht er daarbij van uitgaan, zoals zij ook heeft gesteld (cva 4.16. e.v.), dat de verzoeken om de lading pas vrij te geven nadat H&H haar ter zake had bericht, door H&H werden gedaan namens (in de zin van: als boodschapper van) Redbox. Dat was des te meer het geval vanaf 25 januari 2019, toen H&H SLE berichtte onder welke voorwaarden Redbox wilde instemmen met de door SLE bedachte oplossing om de opslagkosten niet nodeloos te laten oplopen (zie rov. 2.10.).
SLE hoefde er niet op bedachte zijn dat H&H op dit punt, en in verband met het vrijgeven van de containers in het algemeen, een eigen belang had. Met een dergelijk belang kon, maar hoefde SLE - in het kader van de onderlinge opdrachtgever-agent-relatie - ook geen rekening te houden, zeker niet als dat ‘rekening houden’ zou strekken tot duidelijk nadeel voor [bedrijfsnaam] .
4.7.
Gelet op het voorgaande kan geen sprake zijn van toewijzing van de vordering op de grond onder (1) (zie rov. 3.2.).
4.8. De rechtbank overweegt in dit verband aanvullend dat niet ondenkbaar is dat H&H ter zake het vervoer van de vier containers niet alleen met SLE , maar ook met Redbox had gecontracteerd. Een belangrijke aanwijzing voor dit laatste kan worden ontleend aan de Chinese vonnissen - die zijn gewezen na een uitgebreid debat tussen Redbox en H&H , op basis van over en weer in het geding gebrachte stukken - waarin zonder voorbehoud wordt aangenomen dat H&H zich uitdrukkelijk jegens Redbox had verbonden om de containers te (laten) vervoeren naar Nederland en ook uitdrukkelijk een zekere - vergaande - aansprakelijkheid op zich had genomen.
Zou H&H inderdaad zijn opgetreden, op één en hetzelfde moment, namens twee opdrachtgevers met (mogelijk) tegenstrijdige belangen, dan heeft te gelden dat SLE hierop (als gezegd) niet bedacht was, maar ook niet bedacht hoefde te zijn. Verder heeft dan des te meer te gelden dat SLE niet hoeft op te komen voor de door H&H gestelde schade. Die heeft H&H dan immers geleden in haar relatie tot haar ‘andere’ opdrachtgever, op grond van met die opdrachtgever gemaakte afspraken.
4.9.
Ook van toewijzing van de vordering op de grondslag onder (2) kan geen sprake zijn. De rechtbank laat in het midden of de aansprakelijkheid van H&H jegens Redbox en het financiële nadeel dat daaruit voor H&H voortvloeit kunnen worden gezien als ‘bijzonder gevaar’ (voor een professionele opdrachtnemer) in de zin van artikel 7:406 lid 2 BW. Voor zover dat, in het algemeen gesproken, het geval zou zijn, heeft te gelden - op de eerder gegeven gronden - dat dit bijzonder gevaar los staat van de opdrachtgever-agent-relatie tussen SLE en H&H en dus geen grond kan bieden voor de gestelde aansprakelijkheid van SLE jegens H&H .
4.10.
Op grond van hetgeen eerder werd overwogen kan ook niet worden geoordeeld dat SLE , door te handelen zoals door H&H gesteld, jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Gegeven de inhoud van haar contractuele relatie met H&H (en gegeven de onbekendheid van SLE met de - eventuele - contractuele relatie tussen H&H en Redbox) hoefde SLE er niet op bedacht te zijn dat er redenen konden zijn om H&H op de hoogte te stellen van haar voornemen om de containers vrij te geven, om
H&Hdaarmee kans te geven om daarop (en op de inhoud ervan) beslag te leggen.
Als SLE op dit punt onvoldoende bedacht is geweest op de (eventuele) belangen van Redbox, dan valt, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet in te zien waarom dit een onrechtmatige daad oplevert jegens H&H .
Ook de grond onder (3) kan daarmee niet leiden tot toewijzing van de vordering.
4.11.
Gelet op het voorgaande kan al hetgeen partijen verder nog over en weer hebben aangevoerd onbesproken blijven. Dat geldt ook voor de stellingen van H&H in verband met de documenten die het vervoer van de vier containers van China naar Nederland hebben begeleid. H&H miskent dat ook daaruit, gegeven de eigen stellingen van H&H over de inhoud van de onderlinge rechtsverhouding, geen zelfstandige positie van H&H ten opzichte van SLE kan worden afgeleid, die door SLE moest worden gerespecteerd en die nu aanspraak kan geven op de gevorderde schadevergoeding.
4.12.
H&H zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SLE worden begroot op:
- griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat
3.540,00(2,0 punten × tarief V, € 1.770,00)
totaal € 7.671,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst af het gevorderde;
5.2.
veroordeelt H&H in de proceskosten, aan de zijde van SLE tot op heden begroot op € 7.671,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken op
3 augustus 2022.