Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de door gedaagde bij brief van 26 juli 2022 overgelegde producties 1 tot en met 3;
- de mondelinge behandeling op 28 juli 2022 (met de spreekaantekeningen van beide
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Hoewel gedaagde stelt een vordering op eiser te hebben, is dat niet door gedaagde aangetoond. Eiser is slechts bekend met de eerste overeenkomst en betwist dat hij de tweede overeenkomst heeft ondertekend, maar wat daar ook van zij: eiser heeft nooit enig bedrag uit hoofde van de beide overeenkomsten ontvangen. De eerste overeenkomst is opgemaakt en ondertekend om fiscale redenen. De aflopen drie jaren heeft eiser dan ook nooit te horen gekregen dat hij niet aan zijn aflossingsverplichting zou hebben voldaan, terwijl eiser zich nu in plaats daarvan – als donderslag bij heldere hemel – geconfronteerd ziet met een beslag op zijn woning
Daar komt bij dat partijen in de overeenkomst(en) meerdere vormen van zekerheid zijn overeengekomen, namelijk het voertuig van eiser (hierna: de BMW) en de afspraak dat de woning van eiser niet zonder toestemming van gedaagde mag worden verkocht. Het beslag is daarmee onbegrijpelijk en ook nodeloos.
Er bestaat geen enkele reden om aan te nemen dat eiser terug zal keren naar Turkije, zoals gedaagde vermoedt na de gewenste verkoop van de woning van eiser, omdat het leven van eiser zich hier in Nederland afspeelt.
Gedaagde heeft beide overeenkomsten gesloten met eiser en de daarin genoemde bedragen zijn ook daadwerkelijk overhandigd. Dat staat in de overeenkomsten (zie steeds artikel 1). Tegenover de ING Bank, die om opheldering verzocht in verband met meerdere stortingen van hoge bedragen op de rekening van eiser, heeft eiser aangegeven dat het een geldlening van zijn oom betreft en heeft eiser de overeenkomst als bewijs bijgevoegd.
Alleen in de tweede overeenkomst zijn zekerheden bedongen, maar gebleken is dat deze van beperkte waarde zijn, omdat de woning van eiser in de verkoop is gegaan zonder enige vorm van mededeling aan gedaagde. Bovendien ontbreekt enige vorm van sanctionering in het geval eiser de genoemde toestemmingsplicht schendt. Gedaagde heeft eiser in 2017 in loondienst genomen en een riant salaris toegekend. Van dat salaris en van de uitgeleende gelden heeft eiser vervolgens de BMW gekocht, die in 2017 een aanzienlijke waarde had, maar de auto is inmiddels vijfeneenhalf jaar oud en gedaagde is niet op de hoogte van de huidige staat van de auto.
Niet is in te zien waarom het beslag disproportioneel of onvoldoende gegrond zou zijn. Het beslag laat verdere bewoning onverlet en de hypotheekverstrekker behoudt voldoende zekerheid.
Overigens is eiser reeds eerder, en in ieder geval op 4 april 2019 per aangetekend schrijven van de (destijds) vaste advocaat van gedaagde, gesommeerd om zijn verplichtingen uit de eerste overeenkomst na te komen.
Eiser bereidt zich wel degelijk voor om naar Turkije te vertrekken. Dat wordt in elk geval in de familie gezegd, aldus gedaagde.
1.016,00