ECLI:NL:RBLIM:2022:6060
Rechtbank Limburg
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een B.V. gevestigd in [plaats], had een verzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. Het college had op 20 juli 2020 een last onder dwangsom opgelegd aan verzoeker voor het bouwen in afwijking van een verleende omgevingsvergunning. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college had het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, terwijl de last onder dwangsom in stand bleef. Op 13 juli 2022 verzocht verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De begunstigingstermijn voor het ongedaan maken van de overtredingen was al verstreken op het moment van indiening van het verzoek. De voorzieningenrechter wees erop dat de opgelegde dwangsom van € 10.000,- per maand, met een maximum van € 60.000,-, reeds van rechtswege was verbeurd. Dit betekende dat verzoeker geen spoedeisend belang meer had bij het treffen van een voorlopige voorziening. Bovendien had verzoeker eerder een verzoek kunnen indienen, maar had dit kennelijk nagelaten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.