ECLI:NL:RBLIM:2022:603

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
03-866048-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor het medeplegen van het voorhanden hebben van harddrugs in haar woning

Op 27 januari 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van harddrugs in haar woning. De verdachte, geboren in 1972 en woonachtig in Schinveld, werd bijgestaan door haar advocaat mr. B.H.M. Nijsten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 november 2021, waarna het onderzoek ter terechtzitting op 13 januari 2022 werd gesloten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 20 november 2018 in haar woning GHB, amfetamine en MDMA aanwezig had gehad, al dan niet samen met anderen.

De officier van justitie stelde dat de verdachte opzet had op de aanwezigheid van de drugs, omdat deze goed zichtbaar waren in de woning. De verdediging betwistte echter dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als wetenschap hebbend van de aanwezigheid van de drugs, aangezien deze niet van haar waren en zij niet op de hoogte was van hun aanwezigheid. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of wetenschap van de verdachte met betrekking tot de aangetroffen verdovende middelen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij wetenschap had van en opzet had op het aanwezig hebben van de in de woning aangetroffen verdovende middelen. Dit vonnis werd uitgesproken ter openbare zitting op 27 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03-866048-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte 8] ,
geboren te [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adresgegevens verdachte 8] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.H.M. Nijsten, advocaat kantoorhoudende te Cadier en Keer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2021. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt
.Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 13 januari 2022, waarna op 27 januari 2022 uitspraak is gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
al dan niet samen met anderen GHB, amfetamine en MDMA aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 20 november 2018 in haar woning aan de [adres 4] te Schinveld GHB, amfetamine en MDMA tezamen en in vereniging met de medeverdachte [verdachte 4] opzettelijk aanwezig heeft gehad. In een nachtkastje op de slaapkamer van haar en [verdachte 4] zijn 12 pillen aangetroffen. Deze pillen bevatten MDMA. In de kledingkast zijn twee flessen met vloeistof aangetroffen, één fles met GHB en één fles met GHB, MDMA en amfetamine. Gelet op het feit dat de flessen en de pillen goed zichtbaar waren bij het openen van het nachtkastje respectievelijk de kledingkast alsmede het feit dat de medeverdachte [verdachte 4] bij politie heeft verklaard dat de relatie tussen hem en de verdachte is beëindigd omdat zij “die rotzooi niet meer in huis wilde hebben”, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verdachte opzet, tenminste voorwaardelijk, had op de aanwezigheid van de drugs in haar woning.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Voor zover de verdachte al op de hoogte was van de aanwezigheid van de pillen en de flesjes in haar slaapkamer, wist zij niet dat deze GHB, amfetamine en MDMA bevatten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 20 november 2018 heeft in de woning van de verdachte en de medeverdachte [verdachte 4] aan de [adres 4] te Schinveld een doorzoeking plaatsgehad. In een nachtkastje op hun slaapkamer zijn 12 pillen aangetroffen. Deze pillen bevatten MDMA. In de kledingkast op de slaapkamer zijn twee flessen met vloeistof aangetroffen, te weten één doorzichtige fles die GHB bevatte en een groene fles met opschrift Ice Tea met een rode vloeistof, die GHB, amfetamine en MDMA bevatte.
De medeverdachte [verdachte 4] heeft op 20 november 2020 verklaard dat de pillen en flessen van hem zijn en dat de relatie met de verdachte na de huiszoeking is beëindigd omdat zij “die rotzooi niet meer in huis wilde hebben”.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in haar woning.
Vooropgesteld wordt dat volgens vaste rechtspraak de ervaringsregel geldt, dat een bewoner van een woning geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in die woning bevindt en afspeelt. Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van verdovende middelen hoeft geen sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen; voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden. De verdachte wordt dan geacht wetenschap te hebben van de aanwezigheid van verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop, tenzij er aanwijzingen zijn van het tegendeel.
De rechtbank stelt vast dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden, nu zij en de medeverdachte [verdachte 4] de bewoners van de woning aan de [adres 4] te Schinveld waren.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de verdachte wetenschap heeft gehad van (de aanmerkelijke kans op) de aanwezigheid van verdovende middelen in haar woning, gelet op voormeld ervaringsfeit.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De verdachte heeft ontkend dat zij wist van de verdovende middelen. Ook staat vast dat de verdovende middelen niet van haar waren, maar van [verdachte 4] . De pillen bevonden zich in een zakje zonder opschrift in het nachtkastje en lagen niet direct in het zicht. Bovendien betroffen het gewone witte tabletten. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van die pillen in het nachtkastje. Maar ook als de verdachte die wetenschap wél had, dan nog bevat het dossier geen aanwijzingen dat zij wist of had kunnen vermoeden dat deze pillen MDMA bevatten. De flessen met vloeistof stonden in de kledingkast en waren wel goed zichtbaar bij het openen van de kledingkast. Gelet op het dagelijkse gebruik van een kledingkast, moet de verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid van de flessen in de kledingkast. Niet is echter naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte wist dat de vloeistoffen in die flessen GHB, amfetamine en MDMA bevatten. Evenmin zijn er concrete aanwijzingen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning heeft aanvaard. Het feit dat de medeverdachte [verdachte 4] heeft verklaard dat de relatie is beëindigd omdat de verdachte “die rotzooi niet meer in huis wilde hebben” leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel, omdat die verklaring op verschillende manieren kan worden uitgelegd. Daaruit valt in elk geval niet noodzakelijkerwijs op te maken dat de verdachte reeds vóór de doorzoeking op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in haar woning.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van en opzet had op het aanwezig hebben van de in de woning aangetroffen verdovende middelen, wordt de verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. A.P.A. Bisscheroux en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.A. Colen en mr. S.A.J. Wenders, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 20 november 2018 te Schinveld, gemeente Onderbanken,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
-ongeveer 773 gram (SIN: AALE8072NL), in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal
bevattende 4-hydroxyboterzuur (gamma-hydroxy-boterzuur, GHB) en/of
-ongeveer 379 gram (SIN: AALE8071NL), in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur (gamma-hydroxy-boterzuur, GHB)
en/of 3,4-methyleendioxymethamfethamine (MDMA) en/of amfetamine en/of
-ongeveer 12 pillen (SIN: AALE8070NL), in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfethamine (MDMA),
zijnde GHB en/of MDMA en/of amfetamine
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.