ECLI:NL:RBLIM:2022:6019

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/304771 / FA RK 22-1682
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor vakantie naar Japan met minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie naar Japan met haar minderjarige kind. De moeder, die de Japanse nationaliteit heeft, verzocht om toestemming om van 6 augustus tot en met 27 augustus 2022 met haar kind naar Japan te reizen. De vader, die de Britse nationaliteit heeft, verzette zich tegen dit verzoek uit angst dat de moeder niet zou terugkeren met het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder voldoende binding heeft met Nederland en dat de vrees van de vader voor ontvoering voortkomt uit een slechte verstandhouding tussen de ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is om kennis te maken met de cultuur en familie van de moeder en heeft het verzoek van de moeder toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om afgifte van het Engelse paspoort van het kind afgewezen, omdat de moeder al in het bezit is van het Japanse paspoort. De rechtbank heeft ook het verzoek van de moeder om de vader te verplichten het kind naar de Japanse school te brengen afgewezen, omdat de taalontwikkeling van het kind prioriteit heeft en het niet in zijn belang is om naar de Japanse school te gaan. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om samen te werken en het vertrouwen tussen hen te herstellen, wat essentieel is voor de ontwikkeling van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 28 juli 2022
Zaaknummer: C/03/304771 / FA RK 22-1682
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster, verder te noemen de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.I.L. Laumans, kantoor houdend te Venlo,
tegen:
[wederpartij, verder te noemen de vader] ,
wederpartij, verder te noemen de vader,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A.M. Holmes, kantoor houdend te Maastricht.
Als informant wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
verder te noemen de GI,
locatie Roermond.
Met toepassing van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, verder te noemen: de raad,
locatie Maastricht, door de rechtbank als adviseur bij deze zaak betrokken.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de moeder, ingekomen op 29 april 2022;
- de vermeerdering van de verzoeken inclusief aanvullende producties van de moeder, ingekomen op 23 juni 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken van de vader, ingekomen op 8 juli 2022
;
- de aanvullende producties van de moeder, ingekomen op 11 juli 2022;
- de aanvullende producties van de moeder, ingekomen op 12 juli 2022;
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 13 juli 2022 en waarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Laumans;
  • de vader, bijgestaan door mr. Holmes;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de raad.
1.2.
De moeder heeft ter zitting een notitie overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren [minderjarige] .
2.2.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft bij de moeder en de vader op basis van een week/week-regeling.
2.3.
De moeder heeft de Japanse nationaliteit. De vader heeft de Britse nationaliteit. [minderjarige] heeft zowel de Japanse als de Britse nationaliteit.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 juni 2020 is [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 18 juni 2023.
2.5.
Bij beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 juli 2021 is - voor zover hier van belang - de beschikking van deze rechtbank van 17 juli 2020 gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat het Japanse paspoort van [minderjarige] bij de moeder dient te blijven.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 17 februari 2022 is de eerder door deze rechtbank bij beschikking van 17 juli 2020 vastgestelde zorgregeling gewijzigd en - voor zover hier van belang - bepaald dat [minderjarige] in het kader van de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder zal verblijven, waarbij het wisselmoment op maandag op school zal zijn. Verder is er een verdeling van de vakanties, feest- en bijzondere dagen bepaald, onder meer inhoudende:
• bij een vakantie van één week (de herfstvakantie, voorjaarsvakantie en meivakantie) verdeling in gelijke delen waarbij de wissel op woensdag om 15.00 uur plaatsvindt;
• de zomervakantie, eerste twee weken bij de vader, daarna drie weken bij de moeder (waarin tenminste één keer videobellen met de vader) en vervolgens één week bij de vader, waarbij de vakantie start (eventueel wisselmoment) op zaterdag om 15.00 uur.
2.7.
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 april 2022 zijn de vorderingen van de moeder tot het verlenen van (vervangende) toestemming voor een reis met [minderjarige] naar Japan in de meivakantie en de zomervakantie en afgifte van het Engelse paspoort van [minderjarige] aan de moeder in verband met die vakanties, afgewezen.

3.De verzoeken

3.1.
De moeder verzoekt, na vermeerdering, de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. aan haar (vervangende) toestemming te verlenen om samen met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Japan in de periode van 6 augustus (vanaf 15.00 uur) tot en met 27 augustus 2022 (tot 15.00 uur);
2. de vader te veroordelen om uiterlijk een week vóór het vertrek van [minderjarige] naar Japan, dus uiterlijk op 30 juli 2022 het Engelse paspoort van [minderjarige] aan de moeder te doen toekomen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat de vader hiertoe in gebreke blijft;
3. te bepalen dat de vader – als [minderjarige] bij hem verblijft – zodra mogelijk (dus zodra er onderwijs voor [minderjarige] op de Japanse school plaatsvindt) [minderjarige] op zaterdag tijdig – dat wil zeggen uiterlijk om 09.15 uur – naar de Japanse school dient te brengen zodat [minderjarige] daar tot 14.00 uur onderwijs kan volgen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte hiervan dat de vader hiertoe in gebreke blijft;
4. te bepalen dat de vader er voor dient zorg te dragen dat [minderjarige] op 26 november 2022 aanwezig is op de schoolbijeenkomst (een “pre-enrolment class”) die dan tussen 10.00 en 11.30 uur op de Japanse school gaat plaatsvinden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- indien de vader hiertoe in gebreke blijft.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoeken stelt de moeder dat zij ernaar snakt om weer samen met [minderjarige] naar haar moederland op vakantie te gaan en daar haar familie te bezoeken. De vader heeft haar echter medegedeeld dat hij dit jaar nog niet bereid is om hiervoor zijn toestemming te verlenen en de moeder betwijfelt dat hij daar volgend jaar wel toe bereid is. De vader vreest volgens de moeder namelijk ten onrechte dat zij [minderjarige] dan zal ontvoeren. Hoewel de ouders tijdens hun huwelijk overeenkwamen dat de moeder tijdelijk met [minderjarige] in Japan zou gaan wonen, de vader dat ineens niet meer toestond en de moeder dit later toch heeft willen doorzetten, heeft de moeder zich daarna steeds aan de wet gehouden. De moeder heeft alle gerechtelijke uitspraken over verhuizing of vakantie naar Japan gerespecteerd. Zij realiseert zich inmiddels ook dat de toekomst van [minderjarige] en haar in Nederland ligt. Als zij de intentie had gehad om [minderjarige] te ontvoeren, dan had zij dit allang gedaan. De moeder heeft er wel groot belang bij om regelmatig met [minderjarige] naar Japan te mogen afreizen, zodat hij zijn taallessen in de praktijk kan brengen en zijn Japanse familie, de cultuur en het land leert kennen. De moeder heeft daar ook haast bij, omdat er op dit moment geen reisbeperkingen meer gelden, maar onzeker is wat de dag van morgen brengt. Daarnaast wil de moeder voorkomen dat [minderjarige] zijn overgrootvader, wiens gezondheid achteruit holt, niet meer zou kunnen zien. Omdat [minderjarige] Brits burger is, dient de moeder voor een vakantie met [minderjarige] naar Japan, naast zijn Japanse paspoort dat reeds in haar bezit is, ook te beschikken over zijn Engelse paspoort dat in bezit is van de vader.
De moeder vindt het verder belangrijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] dat hij iedere zaterdag naar de Japanse school gaat. De moeder vreesde ten tijde van de procedure over de zorgregeling (juli 2021) al dat de vader daar niet aan mee zou werken, hetgeen voor haar toen een van de redenen was om zich te verzetten tegen een co-ouderschapsregeling. Die regeling is toen toch bepaald, maar de rechtbank heeft de vader gelijktijdig in overweging gegeven om met de moeder af te spreken dat [minderjarige] ook op de zaterdagen die hij bij de vader verblijft, de Japanse school kan bezoeken. De vader weigert dit echter, omdat hij vindt dat eerst geïnvesteerd moet worden in het wegwerken van de Nederlandse taalachterstand van [minderjarige] . De moeder betwist dat deze taalachterstand zodanig is, dat het niet meer in het belang van [minderjarige] is om naar de Japanse school te gaan.
3.3.
Ter zitting heeft de moeder aanvullend gesteld dat de angst van de vader dat zij [minderjarige] zal ontvoeren naar Japan, niet relevant is voor de belangenafweging die gemaakt moet worden. Deze angst heeft de vader namelijk al jaren en het wel of niet verkrijgen van vervangende toestemming zal daar niets aan veranderen. De belangenafweging die in het vonnis van 22 april 2022 is gemaakt, is daarom ook onjuist. De moeder betwist ook dat zij, zoals toen is overwogen, geen binding heeft met Nederland. Bovendien is die binding nu nog sterker, omdat de moeder inmiddels (en deels met eigen vermogen) een appartement heeft gekocht dat zij gaat verbouwen, waarbij ook een aparte slaapkamer voor [minderjarige] wordt gecreëerd.

4.Het verweer en de zelfstandige verzoeken

4.1.
De vader voert verweer en verzoekt alle verzoeken van de moeder af te wijzen. Daartoe stelt de vader dat hij nog steeds vreest dat de moeder niet met [minderjarige] zal terugkeren naar Nederland. De moeder heeft immers nooit de ambitie gehad om met [minderjarige] in Nederland te blijven en haar binding met Nederland is nog altijd minimaal: zij heeft geen inburgeringscursus gevolgd, neemt niet deel aan het arbeidsproces, spreekt geen Nederlands en heeft ook geen familie in Nederland. De moeder legt de schuld van de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] bovendien volledig buiten zichzelf en ziet de weg uit Nederland met [minderjarige] dan ook als enige juiste weg. Zo stelt de moeder de zorgen van de logopedist over de taalontwikkeling van [minderjarige] ter discussie en stelt zij vervolgens dat [minderjarige] mag deelnemen aan logopedie, zolang dit maar niet zijn kans om Japans te leren wegneemt. Dit geeft duidelijk de achterliggende intentie van de moeder weer, namelijk definitief met [minderjarige] vertrekken naar Japan. Dat de moeder dit van plan is, blijkt ook uit het feit dat zij voortdurend pogingen doet om met [minderjarige] naar Japan te (mogen) gaan en hierover ook maar blijft procederen, zonder de vader überhaupt om toestemming te hebben gevraagd. De moeder wil daarbij nu ook het Engelse paspoort van [minderjarige] hebben, terwijl zij dat helemaal niet nodig heeft voor een vakantie. In haar pogingen om naar Japan te mogen reizen, negeert de moeder bovendien het verbod van de GI om met [minderjarige] naar het buitenland te reizen. Daarnaast bedient de moeder zich steeds van andere argumenten. De moeder stelt nu ineens dat de overgrootvader van [minderjarige] ernstig ziek is en dat het misschien de laatste keer is dat [minderjarige] hem kan zien. De vader betwist niet alleen dat [minderjarige] een sterke band met zijn overgrootvader heeft, maar ook dat de overgrootvader daadwerkelijk ziek is. Als de moeder dit kan aantonen, is de vader bovendien bereid om mee te betalen aan een vliegticket naar Nederland, zodat [minderjarige] hem alsnog kan zien. De vader weet overigens dat Japanse burgers vaak met argumenten zoals zieke familieleden komen in een verwoede poging om met een kind terug te mogen reizen naar Japan, een handelwijze die zelfs door de Japanse overheid wordt gepropageerd. Als de moeder (vervangende) toestemming krijgt, dan heeft de vader geen enkele zekerheid dat zij weer terugkeert met [minderjarige] . Hoewel Japan is aangesloten bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag (HKV), is Japan ook berucht voor wat betreft het niet naleven daarvan en het tegenwerken van buitenlandse autoriteiten. De stelling van de moeder dat zij bij ontvoering van [minderjarige] dient te vrezen voor de Japanse autoriteiten en dat zij dit risico niet wil lopen, is dan ook ongeloofwaardig. De moeder heeft [minderjarige] bovendien al eerder ontvoerd. Het risico op ontvoering is ook nu weer zeer groot en de belangen van [minderjarige] en de vader op een ongestoord contact – ook in de toekomst – zijn groter dan het belang van de moeder en [minderjarige] om op vakantie te kunnen gaan naar Japan. Als de moeder snakt naar een vakantie in haar moederland, dan kan zij dit ook zonder [minderjarige] doen. Daarnaast leert [minderjarige] zijn Japanse achtergrond al kennen door de (volledig) Japanse opvoeding van de moeder, zijn taallessen Japans en de bezoeken van zijn Japanse familieleden aan Nederland. Ook kan [minderjarige] via de digitale weg contact hebben met zijn familieleden in Japan.
Met betrekking tot de Japanse school stelt de vader dat [minderjarige] eerst de Nederlandse taal goed moet beheersen. Dat is nu niet het geval en dat blijkt ook uit het feit dat dit recent nog is aangemerkt als een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] beheerst de Nederlandse taal vrijwel niet en daardoor dreigt hij nu zelfs de aansluiting op school en bij leeftijdsgenootjes te verliezen. School heeft ook aangegeven dat het belangrijk is dat [minderjarige] zoveel mogelijk met Nederlandstalige kinderen speelt en dat hij baat heeft bij logopedie. Het aanvullende verzoek van de moeder over de Japanse school als reactie op de vraag van de vader om een concreet plan van aanpak voor verbetering van de Nederlandse taalontwikkeling van [minderjarige] , is onbegrijpelijk en niet in het belang van [minderjarige] . Daar komt bij dat [minderjarige] op zaterdag gewoon vrij moet kunnen zijn, net als leeftijdsgenootjes.
4.2.
Omdat de moeder haar plichten als gezaghebbende ouder bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft, niet nakomt (zo informeert zij de vader niet over zijn schoolprestaties en over de spraaktherapie), verzoekt de vader
zelfstandigom de moeder te gebieden de plichten die de wet jegens de vader en [minderjarige] aan het ouderlijk gezag verbindt na te komen (I). Ook verzoekt de vader de moeder te verplichten de vader steeds per e-mail of per brief, zo vaak als daartoe aanleiding bestaat maar minimaal tweewekelijks, actief te informeren en te consulteren en daarbij gevraagd en ongevraagd alle informatie te verschaffen die nodig en of wenselijk is en of kan zijn met betrekking tot de persoonlijke ontwikkeling van [minderjarige] , waaronder de informatie die nodig is voor een goede invulling van het ouderlijk gezag, dat wil zeggen in elk geval doch niet alleen de informatie over en consultatie met betrekking tot het verloop van de zorg- en contactregeling ,de informatie over de school, de schoolkeuze, de schoolprestaties, hobby’s, sport, medische aangelegenheden en de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] in het algemeen (II). Tot slot verzoekt de vader om de moeder te gebieden het Japanse paspoort van [minderjarige] primair aan hem te verstrekken, subsidiair dit paspoort met [minderjarige] steeds mee te geven (III), kosten rechtens. Daartoe stelt de vader dat de moeder er naar eigen zeggen kennelijk van op de hoogte is via welke routes zij [minderjarige] zonder zijn Engelse paspoort zou kunnen ontvoeren naar Japan. Dit baart de vader ernstige zorgen. Uit voorzorg dient de moeder het Japanse paspoort dan ook af te geven aan de vader. De vader woont en werkt in Nederland, is volledig ingeburgerd en heeft een band met Nederland opgebouwd. De moeder hoeft dus niet te vrezen dat de vader [minderjarige] naar het buitenland zal ontvoeren.
4.3.
Ter zitting heeft de vader aanvullend gesteld dat de moeder wel zegt dat ze zich altijd aan de wet en uitspraken houdt, maar niet vergeten moet worden dat zij [minderjarige] in 2019 al ontvoerd heeft. Dat de moeder nu alweer om vervangende toestemming vraagt, bevestigt voor de vader enkel het beeld dat de moeder een dubbele agenda heeft. Als de moeder eenmaal met toestemming in Japan is en niet meer terugkomt, dan kan de vader niets anders dan een procedure starten in Japan. In Japan wordt het gezamenlijk gezag echter niet erkend, hetgeen (vrijwel zeker) betekent dat de vader dan nul op het rekest zal krijgen. Dat is onlangs ook nog gebeurd in een vergelijkbare zaak.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
De GI heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat het traject Nieuw-Ouderschap onlangs is gestopt door Xonar omdat de ouders niet tot elkaar konden komen en daarover geen afspraken konden maken. De systeemtherapie, die al meer dan een jaar loopt (een keer per week), volgen de ouders individueel wel nog altijd. Hoewel bij beide ouders langzaam een groei is te zien in het verwerken van hun frustratie en het beter weg kunnen zetten van zaken die zij voor [minderjarige] belangrijk vinden, blijven zij nog steeds hangen in de strijd en lukt het nog niet om tot gezamenlijke gesprekken te komen. De GI heeft aan de moeder geen verbod gegeven om met [minderjarige] naar Japan te reizen, zoals de advocaat van de vader heeft betoogd.

6.Het advies van de raad

6.1.
De raad heeft ter zitting gesteld dat het erop lijkt alsof de vader tunnelvisie heeft, waarbij hij zich laat voeden door verhalen van derden in vergelijkbare situaties en waarbij er daadwerkelijk sprake is van ontvoering. De vader trekt vanuit zijn angst elke bewering of handeling van de moeder in twijfel en dat betekent dat de moeder nooit iets kan doen om de vader gerust te stellen. De raad is er echter niet van overtuigd dat de moeder kwade bedoelingen heeft en het is dan ook niet eerlijk als [minderjarige] wel vanuit die overtuiging door de vader wordt opgevoed en daardoor bepaalde dingen, zoals op vakantie gaan naar Japan, niet zou kunnen doen. De raad is er daarentegen geen voorstander van om [minderjarige] naar de Japanse school te laten gaan. [minderjarige] is pas vijf jaar oud en het kost hem al extra energie om zich de Nederlandse taal eigen te maken, zeker nu hij bij de moeder in het Japans en bij de vader in het Engels wordt opgevoed. Er zijn andere, minder ingrijpende, manieren om [minderjarige] op de Japanse wijze te leren rekenen (bijvoorbeeld met behulp van de moeder) en sociale contacten met andere kinderen met Japanse roots kan [minderjarige] ook in de buurt opdoen. Tot slot stelt de raad dat het belangrijk is dat de ouders op een goede manier als gescheiden ouders verder gaan (solo parallel) en niet steeds vanuit eigen belang tegen elkaar procederen.

7.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
7.1.
Aangezien partijen een buitenlandse nationaliteit hebben en [minderjarige] twee buitenlandse nationaliteiten heeft, heeft deze zaak een internationaal privaatrechtelijk karakter en dient de rechtsmacht en het toepasselijk recht te worden bepaald.
7.2.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese unie van 27 november 2003 (Brussel II-bis), nu [minderjarige] in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft en de verzoeken op grond van artikel 2, aanhef en onder 7, Brussel II-bis, onder de ouderlijke verantwoordelijkheid vallen.
7.3.
Volgens artikel 17 van het hier toepasselijke Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 wordt de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Dit betekent dat het Nederlandse recht van toepassing is op de verzoeken van de ouders.
Wettelijk kader
7.4.
Op grond van artikel 1:253a, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van een ouder aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij geldt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten belangenafweging, andere belangen zwaarder kunnen wegen. De rechtbank zal bij de beslissing daarom alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
7.5.
Ingevolge het vijfde lid van artikel 1:253a BW beproeft de rechtbank alvorens te beslissen een vergelijk tussen de ouders. Een vergelijk tussen de ouders is niet mogelijk gebleken. Daarom zal de rechtbank een beslissing op de verzoeken nemen.
Vervangende toestemming vakantie
7.6.
Bij de beoordeling van dit verzoek dient het belang van de moeder om samen met [minderjarige] op vakantie te kunnen gaan naar Japan en het belang van de vader – zoals door hem wordt gesteld – om de vervangende toestemming te weigeren ter voorkoming van kinderontvoering, te worden afgewogen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de ouders nog steeds in een forse strijd zijn verwikkeld en dat de angst van de vader voor een definitief vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Japan enkel is toegenomen, onder andere omdat zij nu tevens heeft verzocht om afgifte van het Engelse paspoort van [minderjarige] . De rechtbank ziet in hetgeen de vader gesteld heeft over zijn angst voor ontvoering echter onvoldoende aanleiding om de moeder de door haar verzochte vakantie met [minderjarige] te onthouden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.7.
Hoewel de ouders van mening verschillen over of de moeder al eerder (in 2019) zonder toestemming van de vader met [minderjarige] in Japan is verbleven, staat vast dat de moeder daarna en tot op heden in elk geval niet zonder toestemming met [minderjarige] naar het buitenland is gegaan, terwijl haar wens steeds onverminderd groot is geweest. Ook staat vast dat de moeder de co-ouderschapsregeling – ondanks de grote moeite die zij stelt hiermee te hebben – nakomt en dus respecteert dat de vader een even groot aandeel in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] heeft. De moeder heeft weliswaar nog geprobeerd om toestemming te verkrijgen voor een verhuizing (kort geding juli 2019) en vakantie naar Japan (bodemprocedure 2019/2020 en kort geding april 2022), maar zij heeft de afwijzende beslissingen hierover gerespecteerd en haar verzoek om met [minderjarige] op vakantie naar Japan te mogen in deze procedure opnieuw en voor de derde keer voorgelegd. Dit terwijl de moeder heeft gesteld, hetgeen de vader op zijn beurt ook heeft benoemd als een reëel risico, dat zij zonder meer in staat is om enkel met het Japanse paspoort van [minderjarige] naar Japan af te reizen en om – zou zij dat willen – niet meer terug te keren. De moeder heeft daarbij uitdrukkelijk verklaard dat zij geen slechte motieven heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook onvoldoende reden om anno 2022 te veronderstellen dat de moeder zich met [minderjarige] en zonder toestemming van de vader in Japan zal gaan vestigen.
7.8.
Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat de moeder gemotiveerd heeft betwist dat zij geen binding met Nederland heeft. Zo heeft de moeder inmiddels een eigen appartement gekocht en in eigendom verworven en heeft zij ter zitting aangegeven dat zij er erg naar uitkijkt om het appartement te renoveren en er samen met [minderjarige] te gaan wonen. Van belang is ook dat [minderjarige] in Nederland is geboren en geworteld en dat de moeder ter zitting heeft aangegeven dat zij het fijn vindt dat [minderjarige] hier kan opgroeien omdat de Nederlandse scholen in Japan hoog staan aangeschreven, [minderjarige] het hier leuk vindt en het onderwijssysteem ook goed bij hem past. De rechtbank heeft verder ook geen aanleiding om aan de (overigens onweersproken) stelling van de moeder te twijfelen dat zij het een tijd geleden belangrijk vond dat [minderjarige] zou wisselen van basisschool en dat zij zich hier ook voor heeft ingezet, hetgeen haar verklaring dat de toekomst van [minderjarige] in Nederland is gelegen, ondersteunt. Dat laatste vindt tevens ondersteuning in het feit dat de moeder moeite doet om de Nederlandse taalontwikkeling van [minderjarige] te verbeteren, bijvoorbeeld door logopedie voor hem te regelen en de vader voorstellen te doen om [minderjarige] spelenderwijs Nederlands te laten oefenen (inschrijving op een voetbalclub). Dat de moeder het daarnaast van belang vindt om [minderjarige] naar de Japanse school te laten gaan, is naar het oordeel van de rechtbank en gelet op de achtergrond van de moeder niet onbegrijpelijk. De rechtbank volgt de vader dan ook niet in zijn standpunt dat de moeder (daarmee) niet van zins is [minderjarige] te laten ontwikkelen in Nederland en dat het haar achterliggende intentie is om te blijven werken aan een exit-strategie naar Japan. Dat de moeder verder niet werkt en geen Nederlands spreekt en (daarom) volgens de vader niet is ingeburgerd, kan gelet op het vorenstaande evenmin (nog langer) de conclusie rechtvaardigen dat de moeder nauwelijks binding heeft met Nederland en daarom aanleiding is om te veronderstellen dat zij, eenmaal in Japan, niet meer terug zal keren.
7.9.
De wens van de moeder om na een aantal jaar eindelijk weer op familiebezoek te kunnen gaan in haar geboorteland en daarbij [minderjarige] mee te nemen, is alleszins invoelbaar en gelet op de Japanse achtergrond van de moeder een legitiem belang om na te streven. Het onderhouden van een band met de directe familie van de moeder en daarmee met de directe familie van [minderjarige] en het kennismaken met het betreffende land en het opbouwen van een band met dat land en de cultuur hoort bij een normale ontwikkeling van een kind. Daar hoort normaliter ook bij dat de betreffende ouder met het kind voor een vakantie naar haar geboorteland kan gaan, zoals dat hier door de moeder wordt verzocht. Datzelfde geldt ook voor de vader indien hij naar zijn geboorteland en familie zou willen reizen. De angst van de vader is invoelbaar maar is gebaseerd op zijn stellige overtuiging dat de moeder [minderjarige] heeft ontvoerd en zal ontvoeren als zij daartoe de kans krijgt. Het voortduren van deze angst komt volgens de rechtbank voort uit de slechte verstandhouding tussen de ouders en daarmee samenhangend het wantrouwen dat de vader jegens de moeder heeft. Alles wat de moeder doet, laat of suggereert of aanvoert, framet de vader in het kader van zijn overtuiging en voedt zijn angst. Ter zitting heeft de vader evenwel niet concreet kunnen maken wat de moeder in zijn ogen zou kunnen doen om dat wantrouwen weg te nemen, anders dan goed communiceren en de vader laten voelen dat hij betrokken wordt bij beslissingen, hem juiste informatie geven en de zorgregeling nakomen. Niet gebleken is dat de moeder de zorgregeling niet nakomt of de vader onjuiste informatie met betrekking tot [minderjarige] verstrekt of hem niet betrekt bij belangrijke stappen in zijn leven. Nu de ouders zich verder al geruime tijd inzetten voor systeemtherapie en er op het gebied van communicatie nog weinig vooruitgang is geboekt, is het niet onwaarschijnlijk dat de vader de komende jaren ook dusdanig veel wantrouwen in de moeder zal blijven houden, dat zijn angst voor kinderontvoering op de voorgrond blijft staan en hij daardoor nooit zal instemmen met een dergelijk verzoek van de moeder. Een gebrek aan vertrouwen kan een vrees voor ontvoering echter niet rechtvaardigen en de rechtbank is met de raad van oordeel dat [minderjarige] vanuit die vrees geen zaken, zoals bijvoorbeeld vakanties, belangrijk voor zijn persoonlijke ontwikkeling, mogen worden onthouden. Daarbij neemt de rechtbank mee dat van de zijde van de vader ook geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht op grond waarvan aangenomen moet worden dat [minderjarige] – geboren uit een Britse vader en een Japanse moeder – er, zoals hiervoor aangegeven, geen eigen zwaarwegend belang bij heeft om kennis te kunnen maken met de familie en de cultuur van zijn moeder. Het is fijn dat dit deels ook al op andere manieren gebeurt (videobellen, bezoek van Japanse familieleden aan Nederland), maar de rechtbank is met de moeder van mening dat dit niet vergelijkbaar is met een verblijf gedurende enkele weken in het land waar de moeder is geboren.
7.10.
Alle gestelde belangen tegen elkaar afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het in het belang van [minderjarige] wenselijk is dat hij met de moeder de voorgenomen reis zal maken. De rechtbank zal het verzoek van de moeder onder 1. dan ook toewijzen.
7.11.
Nu aan de moeder vervangende toestemming zal worden verleend om met [minderjarige] op vakantie te gaan naar Japan, zal de rechtbank hierna het daarmee samenhangende verzoek om afgifte van het Engelse paspoort van [minderjarige] aan haar, beoordelen.
Afgifte van het Engelse paspoort
7.12.
De moeder heeft gesteld dat de verblijfstitel van [minderjarige] om in Nederland te mogen verblijven, gekoppeld is aan dit Engelse paspoort. Zij kan weliswaar Nederland uitreizen met enkel het Japanse paspoort van [minderjarige] , maar vreest dat bij terugkomst in Nederland tevens om het Engelse paspoort zal worden verzocht. De moeder wil voorkomen dat zij in dat geval voor problemen komt te staan. De rechtbank wijst dit verzoek van de moeder af en overweegt daartoe als volgt. Nu [minderjarige] een dubbele nationaliteit heeft, kan hij (althans de moeder voor hem) kiezen met welk paspoort hij reist. De moeder is reeds in het bezit van het Japanse paspoort van [minderjarige] , zodat zij een geldig reisdocument heeft om met hem op vakantie te kunnen gaan. Daarnaast beschikt de moeder ook over de verblijfsvergunning van [minderjarige] , zodat zij daarmee bij terugkeer in Nederland kan aantonen dat [minderjarige] in Nederland mag zijn. Hoewel op deze verblijfsvergunning inderdaad staat vermeld dat [minderjarige] Brits burger is, is nergens uit gebleken dat de moeder daarom bij eventuele controle ook het Engelse paspoort van [minderjarige] zou moeten kunnen tonen. De moeder heeft ter zitting weliswaar aangeboden om daarover nog advies in te winnen bij een asiel/vreemdelingenrechtspecialist, maar de rechtbank is met de vader van oordeel dat zij dit dan eerder had moeten doen. Bovendien heeft de gezinsvoogdijwerker ter zitting gesteld dat hij, gelet op zijn eerdere werkervaring bij Nidos (jeugdbescherming voor vluchtelingen), ervan op de hoogte is dat de status van een verblijfsvergunning opgevraagd kan worden bij de IND. Mocht de moeder bij terugkeer in Nederland onverhoopt toch gevraagd worden om het Engelse paspoort van [minderjarige] te tonen, gaat de rechtbank er bovendien van uit dat de vader dan hieraan direct zijn medewerking verleent.
Bezoek aan Japanse school
7.13.
Ook het verzoek van de moeder om te bepalen dat de vader, zodra er onderwijs voor [minderjarige] op de Japanse school plaatsvindt, [minderjarige] op zaterdagen tijdig daarheen dient te brengen wijst de rechtbank af. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de Nederlandse taalontwikkeling van [minderjarige] nog de nodige aandacht behoeft. [minderjarige] krijgt hiervoor sinds 28 augustus 2020 ook logopedie. Hoewel uit het verslag en behandelplan van Logovision van 8 april 2022 blijkt dat [minderjarige] wel een groei heeft doorgemaakt, is er momenteel nog altijd sprake van een lichte achterstand in receptieve taal en een ernstige achterstand in expressieve taal. Er moet vooral nog aan de actieve woordenschat en de zinsbouw worden gewerkt. Uit de onderzoeksgegevens die zijn overgelegd, blijkt bovendien dat de zinsontwikkeling van [minderjarige] in maart 2022 ten opzichte van september 2020 is verslechterd. Ook uit het recente verslag van de basisschool van [minderjarige] van 7 juni 2022 blijkt dat zijn taalontwikkeling nog onvoldoende is. Daardoor lijkt [minderjarige] naar andere kinderen toe soms onzeker. School heeft de ouders dan ook aangeraden om [minderjarige] zoveel mogelijk met Nederlandstalige kinderen te laten spelen.
7.14.
Het vorenstaande in acht genomen is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om hem naar de Japanse school te laten gaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat de (Nederlandse) taalachterstand van [minderjarige] bij de verlenging van de ondertoezichtstelling (3 juni 2022) nog is aangemerkt als ernstige ontwikkelingsbedreiging. Voor [minderjarige] is het van groot belang dat deze ontwikkelingsbedreiging wordt weggenomen, hetgeen betekent dat hij zich ook extra hiervoor moet (blijven) inspannen en dat zijn ouders hem daarbij moeten ondersteunen. Dat kan door het volgen van logopedie en het oefenen thuis, maar ook door zoveel mogelijk met andere, Nederlandstalige kinderen om te gaan. De rechtbank overweegt dat de focus op dit moment moet liggen op de Nederlandse taalontwikkeling, die [minderjarige] al de nodige energie kost. Naar het oordeel van de rechtbank past daarbij dan niet dat [minderjarige] (ook) de Japanse school moet volgen, waarbij hij enkel in het Japans les zal krijgen en ook enkel met (deels) Japanse kinderen zal optrekken, die onderling ook Japans zullen spreken. Nu de moeder bovendien heeft gesteld dat de Japanse school vermoedelijk pas in april 2023 zal starten, acht de rechtbank het verzoek van de moeder en gelet op het hiervoor overwogene, dan ook te prematuur en voor afwijzing gereed liggen.
Pre-enrolment class
7.15.
De rechtbank wijst het verzoek van de moeder met betrekking tot de pre-enrolment
class van de Japanse school, met uitzondering van de verzochte dwangsom, toe en
overweegt daartoe als volgt. Als kind van een Japanse moeder heeft [minderjarige] ook deels een
Japanse identiteit. De rechtbank is het dan ook met de moeder eens dat er in het leven van
[minderjarige] op een of andere manier aandacht dient te zijn voor de Japanse cultuur. Het is aan de ouders om hierover met elkaar in gesprek te gaan en daarvoor is het belangrijk dat ook de vader zich verdiept in de mogelijkheden en de kansen die de Japanse school voor [minderjarige] zou kunnen bieden, zodat hij kan zien wat deze school voor [minderjarige] zou kunnen betekenen en in hoeverre deze schoolcontacten voor [minderjarige] van waarde zouden kunnen zijn. Dit is ook de verantwoordelijkheid van de vader, die als gezaghebbende ouder niet alleen op informatie van de moeder moet varen, maar zich ook zelf goed moet informeren over deze school in relatie tot de ontwikkeling van [minderjarige] . Pas dan kan de vader ook met de moeder over de inhoud van de Japanse school, in samenhang bezien met de ontwikkeling van [minderjarige] , in gesprek gaan, waarbij de ouders ook met de leerkrachten van zijn huidige school dienen te overleggen, en vervolgens hierover een weloverwogen beslissing nemen. De bijeenkomst op 26 november 2022 stelt de vader in staat om (meer) informatie te vergaren over de mogelijkheden die de Japanse school aan [minderjarige] zou kunnen geven. Ook voor [minderjarige] is deze bijeenkomst van belang, zodat ook hij een beeld kan krijgen van deze school. Het is wenselijk dat beide ouders samen met [minderjarige] naar deze bijeenkomst gaan, maar in ieder geval acht de rechtbank het van belang dat de vader ervoor zorgt dat [minderjarige] aanwezig is. De rechtbank acht het niet nodig dat daarbij aan de vader een dwangsom wordt opgelegd. De vader heeft ter zitting immers verklaard dat onder andere herstel van het vertrouwen in elkaar als ouders voor hem van groot belang is en dat beide ouders adviezen van instanties ook dienen te accepteren. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vader zich zal conformeren aan deze beslissing.
7.16.
Ter zitting heeft de moeder gesteld dat er in 2022 (althans vóór 1 april 2023) waarschijnlijk nog (vier) andere bijeenkomsten worden georganiseerd op de Japanse school. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geeft de rechtbank de vader in overweging om, zodra de data hiervan bekend zijn, ook hieraan zijn medewerking te verlenen. Daarbij overweegt de rechtbank dat dit niet alleen in het belang van [minderjarige] is, maar ook in het belang van de samenwerking tussen de ouders en de inspanningen die van hen beiden mogen worden verwacht om deze te verbeteren.
Zelfstandige verzoeken
Plichten in het kader van ouderlijk gezag, waaronder informatie- en consultatieplicht
7.17.
De vader heeft gesteld dat de moeder haar plichten als gezaghebbende ouder, waaronder het informeren en consulteren, niet nakomt en dat zij daartoe moet worden verplicht. De rechtbank wijst de verzoeken van de vader onder I. en II. af en overweegt daartoe als volgt.
7.18.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] , hetgeen betekent dat de ouders elkaar dienen te informeren en consulteren over belangrijke zaken met betrekking tot [minderjarige] . De vader heeft gesteld dat hij steeds achter de feiten aanloopt omdat de moeder hem onvoldoende informeert en zij hem zelfs op het communicatiesysteem van school heeft geblokkeerd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder, alsmede de overgelegde stukken, is de rechtbank niet gebleken dat de moeder haar plichten als gezaghebbende ouder niet nakomt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de moeder te gebieden dit te doen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om vast te leggen hoe de moeder de vader precies dient te informeren en consulteren en over welke onderwerpen. Daarbij overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat er sprake is van co-ouderschap en daarmee het aandeel van de vader in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] even groot is als dat van de moeder. De vader heeft bovendien een zelfstandig recht op informatie van de GI, de school, logopedist en andere instanties die bij [minderjarige] betrokken zijn en heeft ook de verantwoordelijkheid om hiervan gebruik te maken indien nodig. Zeker nu de ouders nog geen vertrouwen in elkaar hebben, lijkt dit de aangewezen weg voor de vader om er (voor zijn gevoel) zeker van te zijn dat hij geen belangrijke informatie over [minderjarige] mist. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het aan de ouders is om hun verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouders te nemen en zich in dit kader zoveel mogelijk ervoor in te spannen dat hun vertrouwen in elkaar en de onderlinge communicatie en samenwerking ten behoeve van [minderjarige] wordt verbeterd.
Afgifte Japanse paspoort
7.19.
De rechtbank wijst ook het verzoek van de vader met betrekking tot afgifte van het Japanse paspoort, althans het meegeven daarvan in het kader van de zorgregeling, af en overweegt daartoe als volgt.
7.20.
Bij beschikking van het Hof van 22 juli 2021 is reeds beslist dat het Japanse paspoort bij de moeder dient te blijven. Ter zitting heeft de vader desgevraagd gesteld dat de grondslag voor zijn verzoek is gelegen in het feit dat de moeder wederom om toestemming voor een reis naar Japan én ditmaal met afgifte van het Engelse paspoort heeft verzocht. Volgens de vader is daarmee de werkelijke intentie van de moeder (de rechtbank begrijpt: dat zij zich definitief met [minderjarige] in Japan wil vestigen) duidelijker geworden, hetgeen een wijziging van omstandigheden oplevert. De moeder heeft dit betwist.
7.21.
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of sprake is van een wijziging van omstandigheden of dat van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Het verzoek van de vader komt voort uit zijn vrees dat de moeder in staat is om [minderjarige] te ontvoeren met enkel het Japanse paspoort. Die vrees heeft de vader echter al lange tijd en heeft hij ook kenbaar gemaakt bij het Hof (zie r.o. 5.2.2. in de beschikking van het Hof). Dat de werkelijke intentie van de moeder volgens de vader nu nog duidelijker zou zijn geworden, is vaders beleving (niet objectiveerbaar) en levert naar het oordeel van de rechtbank geen rechtens relevante wijziging op die maakt dat de weg open ligt voor een hernieuwde beoordeling over het Japanse paspoort van [minderjarige] . Daarnaast is niet gesteld noch gebleken dat is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
7.22.
De rechtbank is van oordeel dat de beslissing onder 8.1. zodanig van gewicht is en in het belang is van de evenwichtige sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] , wiens belangen uiteindelijk ook doorslaggevend dienen te zijn, dat daaraan ook uitvoering moet worden gegeven als de vader in appel mocht gaan tegen deze beschikking.
Algemene opmerking
7.23.
Tot slot merkt de rechtbank op dat het van het grootste belang is dat het vertrouwen tussen de ouders wordt hersteld, aangezien het zeker niet in het belang van [minderjarige] is indien de ouders zich telkens tot de rechtbank moeten wenden omdat zij het onderling ten aanzien van beslissingen rond [minderjarige] niet eens kunnen worden. [minderjarige] is pas vijf jaar oud en er zullen dus nog heel wat beslissingen genomen moeten worden gedurende zijn minderjarigheid waarover beide ouders het eens moeten worden. De ouders dienen daarvoor een modus te vinden en zich dan ook ten volle in te spannen voor de ingezette hulpverlening.
Proceskosten
7.24.
Door de vader is nog ‘kosten rechtens’ verzocht, hetgeen moet worden opgevat als een referte ten aanzien van het al dan niet opnemen door de rechter van een proceskosten-veroordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, maar zal, gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure, de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verleent toestemming aan de moeder, welke toestemming die van de vader vervangt, om met [minderjarige] van 6 augustus 2022 (vanaf 15.00 uur) tot en met 27 augustus 2022 (tot 15.00 uur) op vakantie naar Japan te gaan;
8.2.
bepaalt dat de vader er voor dient zorg te dragen dat [minderjarige] op 26 november 2022
aanwezig is op de schoolbijeenkomst (pre-enrolment class) die dan tussen 10.00 en 11.30 uur
op de Japanse school gaat plaatsvinden;
8.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.4.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
8.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, voorzitter, mr. P.H.J. Frénay en mr. C.M.J. van den Acker, allen kinderrechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. Schuman, griffier op 28 juli 2022.
CS
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.