ECLI:NL:RBLIM:2022:599

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
9301574 \ CV EXPL 21-3205
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor schending van zorgplicht en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eisende partij, vertegenwoordigd door mw. mr. C. Langereis van DAS Rechtsbijstand, en gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. F.J.H. Brouwer. De eisende partij vorderde een bedrag van € 4.975,00 van de gedaagde partij, die als bewindvoerder fungeerde over het inkomen en vermogen van een onderbewindgestelde. De eisende partij stelde dat de gedaagde partij onrechtmatig had gehandeld door een onverschuldigde betaling niet terug te storten, wat volgens hen een schending van de zorgplicht inhield.

De gedaagde partij betwistte deze claims en voerde aan dat zij haar zorgplicht niet had geschonden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij voldoende inspanningen had geleverd om de herkomst van de betalingen te achterhalen en dat er geen sprake was van een onrechtmatige daad. De kantonrechter benadrukte dat de aansprakelijkheid van een bewindvoerder jegens derden een zelfstandig beoordelingskader heeft en dat de hoge drempel voor aansprakelijkheid niet was gehaald. De vordering van de eisende partij werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 498,00 werden begroot.

De beslissing van de kantonrechter werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de eisende partij werd gewaarschuwd dat bij niet-nakoming van het vonnis binnen twee weken, er extra kosten in rekening zouden worden gebracht. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.H.M.J.F. Piëtte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9301574 \ CV EXPL 21-3205
Vonnis van de kantonrechter van 26 januari 2022
in de zaak van:

1.[eiser] ,wonend te [woonplaats] ,

2.
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mw. mr. C. Langereis, DAS Rechtsbijstand,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres]
,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. F.J.H. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij was bewindvoerder over het inkomen en vermogen van [onderbewindgestelde] . Bij beschikking van 6 januari 2021 is gedaagde partij ontslagen als bewindvoerder en is gelijktijdig een nieuwe bewindvoerder benoemd.
2.2.
Eisende partij heeft maandelijks, naar zij stelt vanwege de aflossing van een kredietovereenkomst, een bedrag van € 125,00 overgemaakt op een bankrekening die vanaf 1 oktober 2017, althans een aantal weken daarvoor, is toegewezen aan [onderbewindgestelde] . Het gaat hierbij om een totaalbedrag van € 4.975,00.
2.3.
[onderbewindgestelde] heeft geen recht op voornoemd bedrag.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 4.975,00, vermeerderd met rente en (na)kosten.
3.2.
Volgens eisende partij heeft gedaagde partij onrechtmatig en in strijd met de op haar rustende taken en zorgplicht heeft gehandeld. Gedaagde partij had moeten opmerken dat het om een onverschuldigde betaling ging en had de bedragen moeten terugstorten.
3.3.
Gedaagde partij voert aan gedurende het bewind op zoek te zijn geweest naar de herkomst van de gelden. Dit heeft niets opgeleverd. Er is geen sprake van schending van de zorgplicht. Een bewindvoerder handelt in een belang van de onderbewindgestelde en een schending van de zorgplicht zal zich niet gauw uitstrekken naar belangen van derden. Verder ontbreekt het causaal verband. Ook de schade is niet aangetoond, terwijl er verder sprake is van eigen schuld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure dient de vraag beoordeeld te worden of gedaagde partij een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens eisende partij.
Eisende partij stelt dat dit het geval is en dat gedaagde in strijd met de zorgplicht heeft gehandeld. Gedaagde partij had immers moeten opmerken dat er geld op de rekening van [onderbewindgestelde] werd gestort, waar deze geen recht op had. In elk geval had gedaagde partij het geld terug moeten storten. Gedaagde partij betwist dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Zij heeft er alles aan gedaan om te achterhalen waar het geld vandaan kwam. Haar taak was enkel het beheren van de geldstroom van [onderbewindgestelde] , terwijl laatstgenoemde verantwoordelijk was voor het generen van inkomen. Volgens [onderbewindgestelde] was hij rechthebbende van het geld. Het geld is inmiddels aan levensonderhoud besteed.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat artikel 1:444 BW ziet op aansprakelijkheid van de bewindvoerder jegens de rechthebbende. Een geslaagd beroep op dit artikel brengt niet mee dat een bewindvoerder ook jegens een derde onrechtmatig heeft gehandeld. Een onrechtmatige handeling van de bewindvoerder jegens een derde heeft immers een zelfstandig beoordelingskader. In deze procedure moet daarom een oordeel worden gegeven over de vraag of gedaagde partij haar zorgplicht heeft geschonden en niet als een vakbekwaam bewindvoerder heeft gehandeld. Daarbij geldt dat bij persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder, of zoals in deze zaak een eigenaar van een eenmanszaak, er een verhoogde aansprakelijkheidsdrempel geldt. Gedaagde partij moet daarom het ernstige verwijt van onbehoorlijk bestuur treffen en daarvan is sprake als geen redelijk denkend bestuurder (of bewindvoerder) onder dezelfde omstandigheden zo gehandeld zou hebben. Op eisende partij rust daarvan de stelplicht en – indien aan de orde – de bewijslast en bij de beoordeling moeten alle feiten en omstandigheden worden betrokken.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de hiervoor genoemde hoge drempel voor aansprakelijkheid niet is gehaald. Daarvoor is het volgende van belang.
4.4.
De taken en verplichtingen van een bewindvoerder bestaan – onder meer en kort weergegeven – uit het regelen van geldzaken en het voeren van een administratie. Daaronder is ook begrepen het controleren of de betrokkene inkomsten ontvangt, zoals loon, pensioen, toeslagen, uitkeringen. Dit heeft gedaagde partij gedaan, althans van het tegendeel is niet gebleken. Gedaagde partij stelt bovendien op zoek te zijn geweest naar de herkomst van de betalingen, maar dat dit tot niets heeft geleid. Ook bij de ING-bank heeft gedaagde partij de herkomst van de betalingen niet kunnen achterhalen. Gedaagde partij onderbouwt dit verweer met schriftelijke verklaringen van de ex-partner van [onderbewindgestelde] , mw. [naam] . Laatstgenoemde verklaart dat regelmatig besproken is waar het geld vandaan kwam, dat het niet klopte en dat door [voormalig werkneemster gedaagde] (toevoeging kantonrechter: [voormalig werkneemster gedaagde] , voormalig werkneemster van gedaagde partij) van gedaagde partij regelmatig een onderzoek is gestart om te achterhalen waar het geld vandaag kwam. [voormalig werkneemster gedaagde] verklaart schriftelijk dat de gelden, nadat ontdekt was dat deze op de leefgeldrekening gestort werden, op de beheerrekeningen werden geboekt en dat er getracht is te achterhalen waarvan het geld afkomstig was maar dat dit niet gelukt is.
4.5.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, en met name de schriftelijke verklaringen van [voormalig werkneemster gedaagde] , is de kantonrechter van oordeel dat gedaagde partij zich voldoende heeft ingespannen om te achterhalen waar de betreffende gelden vandaag kwamen. Dat dit haar niet is gelukt en de opvolgend bewindvoerder wel, maakt niet dat gedaagde partij is tekort geschoten in haar zorgplicht. Er is daarom geen sprake van dusdanig onzorgvuldig handelen of nalaten jegens eisende partij dat gedaagde partij daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.6.
Zoals hiervoor al is aangegeven heeft eisende partij onvoldoende feitelijk gesteld waaruit kan worden afgeleid dat gedaagde partij wel onrechtmatig heeft gehandeld. Aan verdere bewijslevering wordt daarom niet toegekomen en de vordering wordt afgewezen.
4.7.
Eisende partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op € 498,00 (2 x € 249,00).
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de richtlijnen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze.
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten aan de zijde van gedaagde partij gevallen en tot op heden begroot op € 498,00,
5.3.
veroordeelt eisende partij onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door gedaagde partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: