ECLI:NL:RBLIM:2022:5962

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
82.147597.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude door gebruik van valse documenten in de gemeente Beekdaelen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 1 augustus 2022, staat de verdachte terecht voor het opzettelijk gebruik maken van valse documenten in het kader van een hypotheekaanvraag. De verdachte, geboren in 1991 en momenteel gedetineerd, heeft samen met anderen in de periode van 16 juli 2015 tot en met 11 november 2015 valse documenten verstrekt aan een hypotheekverstrekker. Deze documenten omvatten een valse arbeidsovereenkomst, salarisspecificaties en een werkgeversverklaring, die allemaal bedoeld waren om de indruk te wekken dat de verdachte een goedbetaalde baan had en voldoende financiële middelen om een hypotheek te verkrijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze valse documenten om een hypotheek te verkrijgen, wat heeft geleid tot een bewezenverklaring van het strafbare feit zoals omschreven in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij dit samen met anderen heeft gedaan. De officier van justitie had een taakstraf van 100 uren geëist, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft deze eis gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

De zaak benadrukt de ernst van het gebruik van valse documenten in financiële transacties en de impact daarvan op de betrokken partijen, waaronder de hypotheekverstrekker en de tussenpersoon. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad en de overschrijding van de redelijke termijn, bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 82.147597.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1991,
wonende te [adres 1] ,
nu gedetineerd in PI Vught te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Th. Boumans, advocaat kantoorhoudende te Heerlen, die waarneemt voor diens kantoorgenoot mr. L.J.L.M. Dacier.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Vervolgens is het onderzoek gesloten op de terechtzitting van 18 juli 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging op de terechtzitting van 11 juli 2022, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte in de periode van 16 juli 2015 tot en met
11 november 2015 samen met anderen opzettelijk gebruik heeft gemaakt of gebruik heeft doen maken van een valse arbeidsovereenkomst, een valse salarisspecificatie, een valse brief waaruit zou moeten blijken dat de proeftijd van de verdachte was geëindigd en een valse werkgeversverklaring door deze in het kader van een hypotheekaanvraag te verstrekken aan een tussenpersoon en via deze tussenpersoon aan een hypotheekverstrekker.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde gebruik (doen) maken van valse geschriften. Uit het procesdossier blijkt dat door het bedrijf [bedrijf 1] (hierna ook: [bedrijf 1] ) gefingeerde dienstverbanden werden aangegaan, zodat de zogenaamde werknemers, waaronder de verdachte, konden doen alsof hun financiële draagkracht groter was dan daadwerkelijk het geval was. Daardoor konden zij bijvoorbeeld een hypothecaire lening of een huurovereenkomst aangaan. De verdachte heeft de in de tenlastelegging genoemde valse stukken overhandigd aan een tussenpersoon en via deze tussenpersoon aan een hypotheekverstrekker, en op basis daarvan is aan hem een hypotheek verleend. Dat het om gefingeerde dienstverbanden ging, blijkt onder andere uit de omstandigheid dat slechts een klein deel van de werknemers was aangemeld bij de Belastingdienst en uit de verklaring van de eigenaar van [bedrijf 1] , [naam 1] , inhoudende dat het bedrijf geen werk had en geen personeel in dienst had. [naam 1] heeft daarnaast verklaard dat hij de verdachte niet kent en dat hij de door de verdachte aan de hypotheekverstrekker overhandigde stukken niet kent. De werknemers van [bedrijf 1] hebben niet concreet kunnen maken wat hun werkzaamheden zouden hebben ingehouden, zij hadden steeds een kort dienstverband en vroegen vaak kort na indiensttreding een hypothecaire lening aan of gingen een huurovereenkomst aan. Verder zijn in de administratie van [bedrijf 1] nauwelijks facturen van opdrachtgevers gevonden en werden de salarissen betaald van de contante storingen op de rekening van [bedrijf 1] die steeds kort voor de salarisbetalingen plaatsvonden. Dat het ging om een gefingeerd dienstverband blijkt verder uit de omstandigheid dat op de salarisspecificatie van augustus 2015 een vorig fiscaal jaarloon staat vermeld, terwijl verdachte pas sinds die maand bij [bedrijf 1] in dienst zou zijn geweest.
De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot partiële vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen omdat daarvoor onvoldoende bewijs is.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit omdat niet kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde documenten vals zijn. De verdachte heeft verklaard dat wel degelijk sprake was van een dienstverband tussen hem en [bedrijf 1] en dat hij ook daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht, met name het werven van nieuwe klanten. Die verklaring wordt niet weersproken door de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. De eigenaar van [bedrijf 1] , [naam 1] , heeft bovendien niet betwist dat zijn handtekening op de stukken staat, de verdachte was als werknemer aangemeld bij de Belastingdienst en hij had een arbeidsverleden. Achteraf is gebleken dat enkele gegevens op de stukken onjuist zijn. Dat kan echter niet aan de verdachte worden tegengeworpen omdat niemand dit destijds heeft gezien, ook niet de personen die betrokken waren bij de hypotheekverlening.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 26 november 2016 werden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek met de naam ‘Salinas’ doorzoekingen uitgevoerd in een pand aan de [adres 2] waarin [bedrijf 2] was gevestigd en in een pand aan de [adres 3] waarin [bedrijf 3] was gevestigd. Daarbij werden onder andere fysieke bedrijfsadministratie en een laptop in beslag genomen. In die bedrijfsadministratie en in de veiliggestelde digitale data van voornoemde laptop werden een groot aantal arbeidsovereenkomsten, salarisspecificaties en werkgeversverklaringen van het bedrijf [bedrijf 1] (hierna ook: [bedrijf 1] ) aangetroffen op naam van verschillende personen. In totaal werden 43 verschillende arbeidsovereenkomsten aangetroffen van [bedrijf 1] . [2]
[naam 1] heeft op 1 juli 2015 de eenmanszaak [bedrijf 1] opgericht. De bruto loonsom bedroeg volgens de ingediende aangiftes loonheffing vanaf de oprichting tot en met 31 mei 2018 € 251.861,-, terwijl de omzet van [bedrijf 1] vanaf de oprichting tot en met 31 maart 2018 inclusief omzetbelasting slechts € 196.191,- bedroeg. In de periode van 1 juli 2015 tot en met 26 november 2016 is door [bedrijf 1] voor 10 werknemers aangifte loonbelasting gedaan, terwijl arbeidsovereenkomsten met 43 verschillende werknemers uit deze periode zijn aangetroffen. [3] De werknemers waren steeds slechts voor de duur van enkele maanden bij de Belastingdienst aangemeld, ontvingen veelal hoge lonen en een groot deel van hen had geen of nauwelijks een geregistreerd arbeidsverleden. Veel werknemers verkregen tijdens of vlak na hun dienstverband bij [bedrijf 1] een hypothecaire lening of een huurwoning. [4] Uit onderzoek is voorts gebleken dat in de periode van
19 augustus 2015 tot en met 23 mei 2018 in totaal 160 contante geldstortingen hebben plaatsgevonden op de bankrekening van [bedrijf 1] met een totaalbedrag van € 266.298,-. De contante stortingen vonden vaak plaats op dezelfde dag als de salarisbetalingen of één of twee dagen daarvoor, en de gestorte bedragen waren ongeveer gelijk aan de hoogte van de netto uitbetaalde salarissen in deze periode ad € 284.549,86. [5]
Er is vrijwel geen financiële administratie aangetroffen van [bedrijf 1] . Financieel onderzoek heeft niet kunnen aantonen welke betalingen van klanten hebben plaatsgevonden aan [bedrijf 1] wegens het ontbreken van onderliggende stukken zoals facturen en offertes. Daardoor is onduidelijk gebleven wat de aard was van de werkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd, door wie en voor wie die zijn uitgevoerd en waar deze zijn uitgevoerd. Verder zijn geen vastleggingen van werkopdrachten, offertes, klantgegevens en projectgegevens aangetroffen en geen registraties van gewerkte uren en uitgevoerde werkzaamheden. [6]
De verdachte was één van de werknemers van [bedrijf 1] die bij de Belastingdienst was aangemeld, en wel van 1 augustus 2015 tot en met 31 december 2015. [7] Uit het register van het Kadaster bleek dat de verdachte sinds 11 november 2015 eigenaar is van de woning gelegen aan de [adres 4] en dat voor de aankoop van deze woning aan de verdachte een hypotheek is verstrekt door [bedrijf 4] , gevestigd te
‘s-Gravenhage. [8] In het hypotheekdossier werden diverse digitale documenten aangetroffen van de werkgever [bedrijf 1] , waaronder:
- een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen de verdachte en [bedrijf 1] d.d. 16 juli 2015, ingaande 1 augustus 2015 en ondertekend door de verdachte en
[naam 1] (DOC-031-01);
- een salarisspecificatie over de maand augustus 2015 afgegeven door en/of namens [bedrijf 1] aangaande het salaris van de heer [verdachte] (DOC-031-03);
- een brief geadresseerd aan de verdachte verzonden door en/of namens [bedrijf 1] met de berichtgeving dat de proeftijd van de werknemer met ingang van 18 september 2015 is geëindigd, d.d. 18 september 2015, getekend door de verdachte en [naam 1]
(DOC-031-02);
- een werkgeversverklaring afgegeven door en/of namens [bedrijf 1] ten aanzien van de verdachte, vermoedelijk gedateerd 21 september 2015 (DOC-031-04). [9]
Op voornoemde salarisspecificatie staat onder de rubriek ‘vorig fiscaal loon’ een bedrag van € 21.000,-, vermeld. [10]
[naam 2] heeft verklaard dat hij werkzaam is als hypotheekadviseur bij
[bedrijf 5] , gevestigd te Oirsbeek (gemeente Beekdaelen
(voorheen Schinnen)), en dat de verdachte op 6 september 2015 voor het eerst bij hem is geweest voor het aanvragen van een hypotheek. De verdachte heeft de vier voornoemde documenten die in het hypotheekdossier zijn aangetroffen aan [naam 2] overhandigd ten behoeve van de hypotheekaanvraag en op basis daarvan is een hypotheek aan de verdachte verstrekt. [11]
Voornoemde arbeidsovereenkomst, brief en werkgeversverklaring van [bedrijf 1] zijn ondertekend en daarbij staat steeds de naam van de eigenaar van [bedrijf 1] , de heer
[naam 1] , vermeld. [12] De dag van de dagtekening van de werkgeversverklaring is niet leesbaar, de maand en het jaar betreffen september 2015. [13] [naam 1] heeft verklaard dat hij de verdachte niet kent. Hij heeft de arbeidsovereenkomst van de verdachte niet opgemaakt namens [bedrijf 1] en hij kan zich niet herinneren dat hij voornoemde brief van [bedrijf 1] d.d. 18 september 2015 eerder heeft gezien. De salarisspecificatie van de verdachte over de maand augustus 2015 heeft hij in ieder geval nooit eerder gezien. Het handschrift op voornoemde werkgeversverklaring lijkt niet op dat van hem en hij heeft dit document nooit eerder gezien. [14]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de eenmanszaak [bedrijf 1] een zogenaamd ‘spookbedrijf’ betreft met werknemers die nooit daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht. In de administratie van [bedrijf 1] zijn immers geen stukken aangetroffen waaruit die werkzaamheden blijken, zoals werkopdrachten, offertes, klantgegevens, projectgegevens en registraties van gewerkte uren of uitgevoerde werkzaamheden. Er zijn nauwelijks facturen aangetroffen die naar klanten zouden zijn gestuurd en er zijn op de bankrekening geen bedragen bijgeschreven die van klanten afkomstig (kunnen) zijn. De loonsom was hoger dan de omzet die zou zijn gerealiseerd en de salarissen werden betaald van contante stortingen op de rekening van [bedrijf 1] die steeds kort vóór de salarisbetalingen plaatsvonden.
De verdachte is ter terechtzitting bevraagd over de aard van de door hem verrichte werkzaamheden voor [bedrijf 1] . Hij heeft verklaard dat hij bij [bedrijf 1] werkzaam was als Buitendienstmedewerker en dat hij voornamelijk leegstaande panden moest controleren en nieuwe klanten moest werven voor het bedrijf, zoals woningcoöperaties en vastgoedbedrijven, maar ook particulieren. Hij was niet goed in het werven van nieuwe klanten, en dit is hem ook niet gelukt. Hij had een arbeidscontract voor 40 uren per week en die uren heeft hij gedurende zijn dienstbetrekking ook daadwerkelijk gewerkt.
Gelet op bovengenoemde vaststelling door de rechtbank dat [bedrijf 1] een spookbedrijf was, geen klanten had, geen werkzaamheden verrichtte, geen betalingen van klanten ontving en de “salarissen” van haar “werknemers” betaalde nadat - onherleidbare - contante stortingen op haar bankrekening werden gedaan, acht de rechtbank deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
De verdachte heeft een hypotheek aangevraagd via de tussenpersoon [bedrijf 5] en daartoe diverse stukken ingediend bij deze tussenpersoon waaruit zou moeten blijken dat hij in vaste dienst was bij [bedrijf 1] en voldoende financiële draagkracht had voor het verkrijgen van een hypotheek. De rechtbank stelt vast dat deze - in de tenlastelegging genoemde - stukken niet overeenkwamen met de werkelijkheid en dus vals zijn. Op basis van deze stukken is ook daadwerkelijk een hypotheek aan de verdachte verstrekt door [bedrijf 4] Daarmee is bewezen dat de verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt en heeft doen maken van valse geschriften die waren bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte dat gebruik maken van die valse documenten samen met een ander of anderen heeft gedaan, omdat het procesdossier daarvoor onvoldoende aanwijzingen bevat. Zij zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 16 juli 2015 tot en met 11 november 2015, in de gemeente Beekdaelen
(voorheen Schinnen) en ’s-Gravenhage meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt en gebruik heeft doen maken van de hierna te noemen valse geschriften, te weten:
- een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen de heer [verdachte] en [bedrijf 1] d.d. 16 juli 2015 (DOC-031-01) en
- een salarisspecificatie over de maand augustus 2015 afgegeven door en/of namens [bedrijf 1] aangaande het salaris van de heer [verdachte] (DOC-031-03) en
- een brief geadresseerd aan de heer [verdachte] verzonden door en/of namens [bedrijf 1] met de berichtgeving dat de proeftijd van de werknemer met ingang van
18 september 2015 is geëindigd, d.d. 18 september (DOC-031-02) en
- een werkgeversverklaring afgegeven door en/of namens [bedrijf 1] ten aanzien van werknemer [verdachte] van september 2015 (DOC-031-04)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken en gebruik doen maken hierin dat bovengenoemde geschriften werden aangeboden bij de tussenpersoon [bedrijf 5] en de hypotheekverstrekker [bedrijf 4] , en bestaande die valsheid hierin dat:
- werd aangegeven dat hij, verdachte, werkzaam was als Buitendienstmedewerker Beheer en
- werd voorgewend dat sprake was van een dienstverband van [verdachte] bij [bedrijf 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 100 uren. Zij is daarbij uitgegaan van de van toepassing zijnde richtlijn voor strafvordering van het Openbaar Ministerie, waarin voor het gebruikmaken van een vals geschrift door een
first offenderals uitgangspunt een gevangenisstraf van 2 tot 4 maanden is opgenomen. Zij heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM door een strafkorting van 10% toe te passen. Voorts heeft zij rekening gehouden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is omdat de verdachte recentelijk is veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict in de huiselijke sfeer.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd en daarbij gewezen op diverse strafverminderde factoren, waaronder de forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, die in zijn geheel niet aan de verdediging te wijten is. Bovendien is sprake van een vervolgingsbeleid dat heel dicht in de buurt komt van willekeur nu de verdachte wordt vervolgd terwijl de strafzaak van eigenaar [naam 1] van [bedrijf 1] is geseponeerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft gebruik gemaakt van diverse valse documenten om een hypotheek te verkrijgen. Met die stukken heeft hij de hypotheekverstrekker en de tussenpersoon voorgespiegeld dat hij een goedbetaalde vaste baan had als Buitendienstmedewerker bij het bedrijf [bedrijf 1] en dus de financiële middelen had om de maandelijkse lasten te kunnen voldoen. Aan hem is vervolgens ook daadwerkelijk een hypotheek verleend.
Door het plegen van het bewezenverklaarde fraudedelict heeft de verdachte het vertrouwen van zowel de hypotheekverstrekker als van de bij de hypotheekaanvraag betrokken tussenpersoon ernstig beschadigd. De omstandigheid dat de verdachte - voor zover de rechtbank weet - in het verleden heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting jegens de hypotheekverstrekker neemt niet weg dat hij door zijn handelen schade heeft berokkend. De hypotheekverstrekker is immers misleid en heeft daardoor geen goede inschatting kunnen maken van de risico’s die zijn verbonden aan de verstrekking van de hypothecaire lening aan de verdachte. Door het gebruik van valse geschriften wordt het vertrouwen dat in het economisch verkeer in dergelijke stukken moet kunnen worden gesteld bovendien ernstig geschaad. Daarnaast is het nog maar de vraag van welke inkomsten de verdachte zijn maandlasten heeft betaald, nu vast staat dat de aan de hypotheekverstrekker voorgespiegelde inkomsten uit arbeid niet op de werkelijkheid berustten. Dit soort constructies vergroten de mogelijkheden voor witwassen van zwart of crimineel verkregen geld en ondermijnen daarmee de economie en de financiële markten. Hij heeft daarnaast geen verantwoordelijkheid genomen voor het door hem gepleegde strafbare feit en is blijven volhouden dat hij wel werkzaamheden heeft verricht. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank houdt tot slot bij het bepalen van de strafmaat rekening met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en waaruit ook volgt dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is vanwege twee strafbeschikkingen voor verkeersovertredingen en een recente veroordeling voor huiselijk geweld.
Gelet op de ernst van het gepleegde strafbare feit is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een taakstraf van 120 uur passend en geboden is. De rechtbank houdt echter rekening met het tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting, waarbij de redelijke termijn ruimschoots is overschreden. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van het EVRM als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn van twee jaar is voor de verdachte aangevangen met zijn verhoor op 12 februari 2019 en is op de datum van het onderhavige eindvonnis met ruim één jaar en vijf maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. Door deze gang van zaken heeft de verdachte langdurig in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van deze strafzaak. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, conform de eis van de officier van justitie, te volstaan met oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het van toepassing zijn van artikel 63 Wetboek van Strafrecht geen reden van dit uitgangpunt af te wijken.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en
mr. S.L.M. van Venrooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Hoelbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 augustus 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging op de terechtzitting van 11 juli 2022, ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 juli 2015 tot en met 11 november 2015, in de gemeente Beekdaelen (voorheen Schinnen) en/of ’s-Gravenhage althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), althans
alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van de hierna te noemen valse en/of vervalste geschrift(en), te weten:
- een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen de heer [verdachte] en [bedrijf 1] d.d. 16 juli 2015 (DOC-031-01, p. 69 t/m 72) en/of
- een salarisspecificatie over de maand augustus 2015 afgegeven door en/of namens [bedrijf 1] aangaande het salaris van de heer [verdachte] (DOC-031-03, p. 74)
- een brief geadresseerd aan de heer [verdachte] verzonden door en/of namens [bedrijf 1] met de berichtgeving dat de proeftijd van de werknemer met ingang van 18 september 2015 is geëindigd, d.d. 18 september (DOC-031-02) en/of
- een werkgeversverklaring afgegeven door en/of namens [bedrijf 1] ten aanzien van werknemer [verdachte] d.d. 21 september 2015 (DOC-031-04, p. 75)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruik maken en/of gebruik doen maken er (telkens) hierin dat bovengenoemd(e) geschrift(en) werden aangeboden bij (de
tussenpersoon) [bedrijf 5] en/of (de hypotheekverstrekker) [bedrijf 4] , en bestaande die valsheid en/of vervalsing (telkens) hierin dat:
- ( in de bovengenoemde arbeidsovereenkomst en/of salarisspecificatie en/of werkgeversverklaring) werd aangegeven dat hij, verdachte, werkzaam was als Buitendienstmedewerker Beheer en/of
- werd voorgewend dat sprake was van een dienstverband van [verdachte] bij [bedrijf 1]
( art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, proces-verbaalnummer 6640-2018-1963, gesloten d.d. 30 april 2019 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 103.
2.Proces-verbaal bevindingen aanloop onderzoek en modus operandi d.d. 15 maart 2019, pagina’s 45 en 46.
3.Proces-verbaal bevindingen Belastingdienst d.d. 10 april 2019, pagina’s 18 en 19.
4.Proces-verbaal bevindingen aanloop onderzoek en modus operandi d.d. 15 maart 2019, pagina 46.
5.Proces-verbaal bankrekeningen d.d. 23 april 2019, pagina’s 23 tot en met 25.
6.Proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 14 mei 2019, pagina’s 39 en 40.
7.Proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking historische gegevens ex art 126nd
8.Het schriftelijk bescheid, zijnde een uittreksel uit het register van het kadaster d.d. 27 juni 2018, pagina’s 61 en 62.
9.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek hypotheekdossier [verdachte] . d.d. 30 januari 2019, pagina’s 42 en 43, inclusief documentbijlagen, pagina’s 69 tot en met 75.
10.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek hypotheekdossier [verdachte] . d.d. 30 januari 2019, pagina 43.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 19 oktober 2018, pagina’s 77 tot en met 80.
12.De schriftelijke bescheiden, zijnde een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 16 juli 2015, pagina 72, een brief d.d. 18 september 2015 met als onderwerp ‘vaste aanstelling’, pagina 73, en een werkgeversverklaringen uit september 2015, pagina 75.
13.Het schriftelijk bescheid, zijnde een werkgeversverklaringen uit september 2015, pagina 75.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 februari 2019, pagina 91.