ECLI:NL:RBLIM:2022:5948

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
82.140024.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hypotheekfraude en valsheid in geschrift met spookbedrijven

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 1 augustus 2022, staat de verdachte terecht voor valsheid in geschrift in het kader van hypotheekfraude. De verdachte, geboren in 1965 en woonachtig in Roerdalen, wordt beschuldigd van het opmaken van valse werkgeversverklaringen, salarisspecificaties en arbeidsovereenkomsten in de periode van 1 juli 2015 tot en met 26 november 2016. Deze documenten zijn gebruikt om derden een valse indruk van hun financiële draagkracht te geven, zodat zij hypotheken of huurwoningen konden verkrijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als boekhouder van de eenmanszaken [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft gefungeerd, die in werkelijkheid spookbedrijven waren zonder echte werknemers. Tijdens de zittingen op 11 juli en 18 juli 2022 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de valsheid in geschrift, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de documenten niet vals waren.

De rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder verklaringen van betrokkenen en de afwezigheid van een deugdelijke administratie, geoordeeld dat de verdachte meerdere valse documenten heeft opgemaakt. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan valsheid in geschrift en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 82.140024.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1965,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.H.L. Antonides, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Vervolgens is het onderzoek gesloten op de terechtzitting van 18 juli 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte in de periode van 1 juli 2015 tot en met 26 november 2016 samen met anderen twee werkgeversverklaringen, twee salarisspecificaties en een arbeidsovereenkomst valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die documenten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
(primair), dan wel dat hij op 26 november 2016 samen met anderen voornoemde valse documenten voorhanden heeft gehad
(subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde valsheid in geschrift. Uit het procesdossier blijkt dat door de bedrijven [bedrijf 1] (hierna ook: [bedrijf 1] ) en [bedrijf 2] (hierna ook: [bedrijf 2] ) gefingeerde dienstverbanden werden aangegaan, zodat de zogenaamde werknemers konden doen alsof hun financiële draagkracht groter was dan daadwerkelijk het geval was. Daardoor konden zij bijvoorbeeld een hypothecaire lening of een huurovereenkomst aangaan. De verdachte heeft op de terechtzitting van 11 juli 2022 verklaard dat hij alle stukken die op zijn laptop zijn aangetroffen, waaronder de documenten die op de tenlastelegging staan vermeld, heeft opgemaakt. Deze stukken waren vals omdat daarop als werkgever [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 2] stond vermeld, terwijl deze bedrijven enkel gefingeerde dienstverbanden zijn aangegaan. Dat het om gefingeerde dienstverbanden ging, blijkt onder andere uit de omstandigheid dat slechts een klein deel van de werknemers van [bedrijf 1] en geen enkele werknemer van [bedrijf 2] was aangemeld bij de Belastingdienst. Daarnaast heeft de eigenaar van [bedrijf 1] , [naam 1] , verklaard dat het bedrijf geen werk had en geen personeel in dienst had. De eigenaar van [bedrijf 2] , [naam 2] , heeft eveneens verklaard dat het bedrijf geen personeel in dienst had. De ondervraagde werknemers van [bedrijf 1] hebben niet concreet kunnen maken wat hun werkzaamheden zouden hebben ingehouden. [naam 2] heeft alleen in algemene zin verklaard dat [bedrijf 2] makelaarswerkzaamheden verrichtte maar dat er nog geen woning was verkocht. De werknemers van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hadden steeds een kort dienstverband en vroegen vaak kort na indiensttreding een hypothecaire lening aan of gingen een huurovereenkomst aan. Verder zijn in de administraties van beide bedrijven nauwelijks facturen van opdrachtgevers gevonden. De salarissen van de werknemers van [bedrijf 1] werden betaald van de contante storingen op de rekening van [bedrijf 1] die steeds kort voor de salarisbetalingen plaatsvonden. Door [bedrijf 2] zijn in het geheel geen salarissen betaald. De verklaring die de verdachte op de terechtzitting van 11 juli 2022 heeft afgelegd, inhoudende dat de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] wel echt personeel in dienst hadden hadden, is dan ook ongeloofwaardig. De verdachte heeft bovendien verklaard dat [naam 3] nooit voor [bedrijf 2] heeft gewerkt, terwijl er wel een arbeidsovereenkomst en meerdere salarisspecificaties van [naam 3] in de onder de verdachte in beslag genomen administratie zijn aangetroffen. Daarmee is bewezen dat de documenten die de verdachte heeft opgemaakt vals waren.
De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot partiële vrijspraak ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen omdat daarvoor onvoldoende bewijs is.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit omdat niet is komen vast te staan dat de in de tenlastelegging genoemde documenten vals of vervalst waren. De bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] hadden immers werknemers in dienst die daadwerkelijk werk hebben verricht en daarvoor ook zijn betaald. Meerdere personen hebben verklaard dat zij daadwerkelijk voor deze bedrijven hebben gewerkt, waaronder de medeverdachten [naam 2] en [naam 4] , en meerdere werknemers waren aangemeld bij de Belastingdienst. De bedrijven hebben diverse werkzaamheden in rekening gebracht wat onder andere blijkt uit de facturen gericht aan [naam 5] en [naam 6] . De omstandigheid dat de administratie van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] niet compleet was, rechtvaardigt niet de conclusie dat deze bedrijven geen echte dienstverbanden hadden. Bovendien was er een bedrijfsplan gemaakt en waren er logo’s, visitekaartjes en een website gemaakt en was [bedrijf 1] sponsor van een evenement, wat erop wijst dat de bedrijven daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht en klanten probeerden te werven. De arbeidsovereenkomst met [naam 3] betreft geen vals document maar een concept. [naam 3] heeft één dag voor de aanvang van haar dienstverband besloten om toch niet bij [bedrijf 2] in dienst te treden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 26 november 2016 werden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek met de naam ‘Salinas’ doorzoekingen uitgevoerd in een pand aan de [adres 2] (gemeente Roerdalen) waarin [bedrijf 3] was gevestigd en in een pand aan de [adres 3] waarin [bedrijf 4] was gevestigd. De verdachte was de beheerder van [bedrijf 4] . Hij verbleef in dat pand en had daar een eigen ruimte waarin fysieke bedrijfsadministratie en een laptop lagen die in beslag zijn genomen. In die bedrijfsadministratie en in de veiliggestelde digitale data van de laptop werden een groot aantal arbeidsovereenkomsten, salarisspecificaties en werkgeversverklaringen aangetroffen op naam van verschillende personen. In totaal werden 43 arbeidsovereenkomsten aangetroffen van [bedrijf 1] en 11 van [bedrijf 2] . [2] In enkele arbeidsovereenkomsten zijn BSN-nummers gebruikt die niet toebehoorden aan de desbetreffende werknemer en bij twee arbeidsovereenkomsten was het toenmalige inschrijvingsadres van de verdachte gebruikt als adres van de werknemer. [3]
[naam 1] heeft op 1 juli 2015 de eenmanszaak [bedrijf 1] opgericht. De bruto loonsom bedroeg volgens de ingediende aangiftes loonheffing vanaf de oprichting tot en met 31 mei 2018 € 251.861,-, terwijl de omzet van [bedrijf 1] vanaf de oprichting tot en met 31 maart 2018 inclusief omzetbelasting slechts € 196.191,- bedroeg. In de periode van 1 juli 2015 tot en met 26 november 2016 is door [bedrijf 1] voor 10 werknemers aangifte loonbelasting gedaan, terwijl arbeidsovereenkomsten met 43 verschillende werknemers uit deze periode zijn aangetroffen. [4]
[naam 2] heeft op 1 maart 2016 de eenmanszaak [bedrijf 2] opgericht. Er zijn geen aangiftes loonheffing ingediend door [bedrijf 2] . De omzet van [bedrijf 2] bedroeg in de periode vanaf de oprichting tot 30 september 2018 inclusief omzetbelasting slechts
€ 46.588,-. Volgens een betrokken rechercheur van de Inspectie SZW is het ook gezien de hoogte van de omzet niet waarschijnlijk dat er werknemers in dienst zijn geweest bij [bedrijf 2] . [5]
De werknemers van [bedrijf 1] waren steeds slechts voor de duur van enkele maanden bij de Belastingdienst aangemeld, ontvingen veelal hoge lonen en een groot deel van hen had geen of nauwelijks een geregistreerd arbeidsverleden. Veel werknemers die waren aangemeld als werknemer van [bedrijf 1] en veel personen met arbeidsovereenkomsten van [bedrijf 2] verkregen tijdens of vlak na hun dienstverband een hypothecaire lening of een huurwoning. [6] Uit onderzoek is voorts gebleken dat in de periode van 19 augustus 2015 tot en met 23 mei 2018 in totaal 160 contante geldstortingen hebben plaatsgevonden op de bankrekening van [bedrijf 1] met een totaalbedrag van € 266.298,-. De contante stortingen vonden vaak plaats op dezelfde dag als de salarisbetalingen of één of twee dagen daarvoor, en de gestorte bedragen waren ongeveer gelijk aan de hoogte van de netto uitbetaalde salarissen in deze periode ad € 284.549,86. [7] Door [bedrijf 2] zijn geen salarissen uitbetaald. [8]
Er is vrijwel geen financiële administratie aangetroffen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Financieel onderzoek heeft niet kunnen aantonen welke betalingen van klanten hebben plaatsgevonden aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] wegens het ontbreken van onderliggende stukken zoals facturen en offertes. Daardoor is onduidelijk gebleven wat de aard was van de werkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd, door wie en voor wie die zijn uitgevoerd en waar deze zijn uitgevoerd. Verder zijn geen vastleggingen van werkopdrachten, offertes, klantgegevens en projectgegevens aangetroffen en geen registraties van gewerkte uren en uitgevoerde werkzaamheden. [9]
Op de bankrekening van [bedrijf 1] zijn de volgende bijschrijvingen aangetroffen:
  • op 3 november 2015 is door [naam 6] een bedrag van € 845,- overgeschreven met de omschrijving “Faktuur 13 advisering verkoop woning”;
  • op 24 november 2015 is door [naam 7] een bedrag van € 980,- overgeschreven de omschrijving “F 2015 00016 zoekopdracht huurwoning Nederland”;
  • op 2 februari 2016 is door [naam 7] een bedrag van € 1.000,- overgeschreven met de omschrijving “F201600005 Juridisch advies”;
  • op 19 februari 2016 heeft [naam 8] € 800,- overgeschreven met de omschrijving “Zoek opdracht woning”;
  • op 28 september 2017 heeft [naam 6] € 1.450,- overgeschreven met de omschrijving “Courtage verkoop factuurnr F2017012 5”.
Op de bankrekening van [bedrijf 2] zijn de volgende bijschrijvingen aangetroffen:
  • op 27 april 2016 heeft [naam 7] € 1.800,- overgeschreven met de omschrijving “F20160001”;
  • op 27 mei 2016 heeft [naam 6] een bedrag van € 1.800,- overgeschreven;
  • op 22 juni 2016 heeft [naam 8] € 800,- overgeschreven;
  • op 31 oktober 2016 heeft [naam 7] € 998,70 overgeschreven met de omschrijving “F20160107 INCASSO”.
Tijdens de doorzoeking van [bedrijf 4] is een fysieke factuur aangetroffen van 16 juni 2016 van [bedrijf 2] , gericht aan [naam 8] . Op de factuur staat als omschrijving “Regelen appartement maankwartier" en het te betalen bedrag betreft € 800,-. [12] [naam 8] heeft verklaard dat de betaling van € 800,- aan [bedrijf 1] en de betaling van € 800,- aan [bedrijf 2] haar niets zeggen en dat deze betalingen zijn gedaan vanaf een rekening waar de verdachte, die haar stiefvader was, toegang toe had. Zij heeft de aan haar gerichte factuur van [bedrijf 2] van 16 juni 2016 nooit eerder gezien. [13] Tijdens de doorzoeking is eveneens een fysieke factuur aangetroffen van 12 mei 2016 van [bedrijf 2] , gericht aan [naam 6] . Op de factuur staat als omschrijving “Zoekopdracht kopers vakantiehuisje" en het te betalen bedrag betreft
€ 1.800,-. [14] [naam 6] heeft verklaard dat zij ook deze factuur nooit heeft gezien en dat zij meermaals contante bedragen, waaronder € 1.800,- cash van de verdachte heeft ontvangen en deze vervolgens in opdracht van hem vanaf haar eigen rekening naar de rekening van [bedrijf 1] respectievelijk [bedrijf 2] heeft overgemaakt. De rekeningnummers stonden op een briefje dat zij van de verdachte had gekregen. Zij kreeg daarvoor een vergoeding van de verdachte. [15]
In [bedrijf 4] is ook een fysieke factuur aangetroffen van 15 april 2016 van [bedrijf 2] , gericht aan [naam 7] . De factuur heeft het nummer F2016000 en daarop staat als omschrijving “Zoekopdracht woning/appartement” vermeld. Het te betalen bedrag betreft
€ 1.800,-. [16] [naam 7] heeft verklaard dat zij de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] niet kende. Zij heeft [verdachte] , die beheerder was van [bedrijf 4] , geholpen bij het oprichten van een zaak. Zij heeft van hem twee keer een contant bedrag van ongeveer € 900,- ontvangen en in zijn opdracht op haar rekening gestort en vervolgens overgemaakt naar een bankrekeningnummer dat [verdachte] op een briefje had geschreven. [17] Tot slot is een factuur aangetroffen op naam van [bedrijf 1] gericht aan [bedrijf 2] d.d. 17 maart 2016 ten bedrage van € 2.360,- met als omschrijvingen ‘Onderzoeksopdrachten 5’ en ‘Extra kosten’. [18] Uit nader onderzoek van de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is gebleken dat deze factuur nooit is betaald. [19]
Bij de doorzoeking van [bedrijf 4] zijn onder andere de volgende fysieke documenten aangetroffen:
- een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] op naam van [naam 4] met als functie ‘Sales Manager’ en getekend door of uit naam van [naam 1] d.d.
7 november 2016 (DOC-016-19 (ook aangeduid met het kenmerk DOC-033-06);
- een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van [bedrijf 2] op naam van [naam 3] met als functie ‘Sales Assistent Roemenië’ ingaande per
1 september 2016 en getekend door of uit naam van [naam 3] en medeverdachte [naam 2]
(DOC-016-11-02);
- een aanvraagformulier huurwoning d.d. 7 oktober 2016, waarop de naam [naam 3] met de functie ‘Sales Assistent’ bij [bedrijf 2] staat ingevuld . [20]
Op de laptop van de verdachte die bij de doorzoeking is aangetroffen zijn onder andere de volgende documenten aangetroffen:
  • een salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 9] betreffende de maand april 2016, datum indiensttreding 1 april 2016 (DOC-015-16);
  • een (digitale) werkgeversverklaring van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 10] d.d. 19 september 2016, getekend door of uit naam van [naam 1] (DOC-030-07, ook aangeduid met het kenmerk DOC-030-02);
  • een salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van werknemer
[naam 2] over de maand januari 2016 (DOC-015-04). [21]
[naam 4] heeft tegenover de politie verklaard dat hij voornoemde werkgeversverklaring heeft aangevraagd bij de verdachte. De verdachte heeft de verklaring ingevuld en [naam 4] heeft deze vervolgens verstrekt aan [bedrijf 5] voor het verkrijgen van een hypotheek ten behoeve van de aankoop van een woning gelegen aan de [adres 4] . [22] [naam 11] heeft verklaard dat hij als salesmanager werkzaam is bij [bedrijf 5] en dat [naam 4] via hen een hypotheek heeft aangevraagd. [naam 4] heeft ten behoeve van die aanvraag onder andere de werkgeversverklaring aan hem gestuurd en mede op basis daarvan is een hypotheek aan [naam 4] verstrekt. [23]
[naam 12] heeft verklaard dat hij als hypotheekadviseur werkzaam is bij [bedrijf 6] en dat [naam 9] op 18 september 2015 voor het eerst bij hem is geweest voor het aanvragen van een hypotheek. Hij was vergezeld van een man die door de getuige op een foto is herkend als de verdachte. Van [naam 9] ontving hij onder andere een salarisspecificatie van [bedrijf 1] over de maand september 2015. Uiteindelijk is een hypotheek aan [naam 9] verstrekt. [24] In het hypotheekdossier van [naam 9] is onder andere een arbeidsovereenkomst aangetroffen voor onbepaalde tijd tussen [naam 9] en [bedrijf 1] ingaande 1 augustus 2015. [25]
De werkgeversverklaring op naam van [naam 10] is aangetroffen in een hypotheekdossier dat betrekking heeft op een woning aan de [adres 5] die op haar naam staat. [26] [naam 13] heeft verklaard dat hij werkzaam is als financieel adviseur bij [bedrijf 7] en dat [naam 10] onder andere voornoemde werkgeversverklaring aan hem heeft verstrekt ten behoeve van een hypotheekaanvraag. Mede op basis daarvan is de hypotheekaanvraag goedgekeurd. [27]
[naam 14] , voormalig medewerker verhuur bij [bedrijf 8] , heeft verklaard dat zij van [naam 2] per e-mail onder andere een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] d.d. 20 oktober 2015 en een salarisspecificatie van [bedrijf 1] over de maand oktober 2015 heeft ontvangen. Op basis van de door [naam 2] aangeleverde documenten werd een woning aan hem verhuurd. [28]
De eigenaar van [bedrijf 2] , [naam 2] , heeft verklaard dat hij geen mensen in dienst heeft gehad en dat hij nooit werk heeft uitbesteed. Een gedeelte van de boekhouding heeft hij uitbesteed aan de verdachte. [29] Aan hem zijn de facturen getoond van [bedrijf 2] gericht aan [naam 8] , [naam 6] en [naam 7] . Hij heeft verklaard deze facturen niet te kennen. Aan [naam 2] werd eveneens voornoemde factuur van [bedrijf 1] , gericht aan [bedrijf 2] , ten bedrage van
€ 2.360,- getoond. Hij heeft verklaard deze factuur niet te kennen en dat hij ook niets weet over de werkzaamheden die daarop staan vermeld. Alle facturen van [bedrijf 2] werden volgens [naam 2] door de verdachte gemaakt. [30]
Eigenaar [naam 1] van [bedrijf 1] heeft tegenover de politie verklaard dat alle administratie en boekhouding van het bedrijf door de verdachte werd gedaan en dat de boekhouding bij de verdachte lag in [bedrijf 4] . Hij heeft nooit inkomen gehad uit het bedrijf en er was niet veel werk. De verdachte runde feitelijk het bedrijf en had de beschikking over de bankpas van [bedrijf 1] . Buiten de verdachte werkte er niemand bij [bedrijf 1] . [31] Hij heeft voorts verklaard dat de naam [naam 4] hem niets zegt en dat hij niets weet over voornoemde werkgeversverklaring op naam van [naam 4] . [32] [naam 1] heeft daarnaast verklaard dat hij [naam 9] niet kent. [33] . [naam 10] kent hij ook niet en de werkgeversverklaring op haar naam heeft hij niet ingevuld en nog nooit gezien. De handtekening op dit document is niet van hem. [34] [naam 1] kent [naam 2] evenmin. [35]
De verdachte heeft op de terechtzitting van 11 juli 2022 verklaard dat de laptop die op
26 november 2016 in beslag is genomen bij de doorzoeking van [bedrijf 4] van hem was en dat hij alle documenten heeft vervaardigd die daarop zijn aangetroffen. De laptop stond in een ruimte van [bedrijf 4] die bij hem in gebruik was. De verdachte heeft de werkgeversverklaringen van [bedrijf 1] op naam van [naam 4] en [naam 10] ingevuld. De salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van [naam 9] heeft hij ook opgemaakt. [bedrijf 2] was een bedrijf in de opstartfase en had geen werknemers in dienst en ook geen werk. De verdachte heeft de arbeidsovereenkomst tussen [naam 3] en [bedrijf 2] opgesteld, maar zij heeft uiteindelijk niet voor [bedrijf 2] gewerkt omdat zij één dag voor aanvang van haar dienstverband per 1 september 2016 heeft besloten om terug te keren naar Roemenië. Wel heeft de verdachte op 4 oktober 2016 bij een verhuurmakelaar geïnformeerd naar een huurwoning voor zijn vriendin [naam 3] en hemzelf en of in dat verband hun brutolonen bij elkaar mogen worden opgeteld. [36] In de aanvraagformulieren huurwoning op naam van de verdachte en [naam 3] d.d. 7 oktober 2016 die in de fysieke administratie van de verdachte zijn aangetroffen, is ingevuld dat [naam 3] werkzaam is bij [bedrijf 2] . [37]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de eenmanszaken [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zogenaamde ‘spookbedrijven’ betreffen met werknemers die nooit daadwerkelijk werkzaamheden hebben verricht. Door [naam 1] en [naam 2] , eigenaren van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , is verklaard dat zij geen werknemers in dienst hadden. In de administratie van deze bedrijven zijn bovendien geen stukken aangetroffen waaruit die werkzaamheden blijken, zoals werkopdrachten, offertes, klantgegevens, projectgegevens en registraties van gewerkte uren of uitgevoerde werkzaamheden. Er zijn nauwelijks facturen aangetroffen die naar klanten zouden zijn gestuurd en er zijn op de bankrekening geen bedragen bijgeschreven die van klanten afkomstig (kunnen) zijn. Uit onderzoek is immers gebleken dat enkel bedragen zijn overgeschreven door of namens nepklanten zoals [naam 8] , [naam 6] en [naam 7] ter voldoening van facturen waaraan geen reële werkzaamheden ten grondslag lagen. De loonsom van [bedrijf 1] was hoger dan de omzet die zou zijn gerealiseerd en de salarissen werden betaald van contante stortingen op de rekening van [bedrijf 1] die steeds kort vóór de salarisbetalingen plaatsvonden. Door [bedrijf 2] zijn geen salarissen betaald.
De verdachte is ter terechtzitting bevraagd over de aard van de dienstverbanden en werkzaamheden van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Hij heeft verklaard dat [bedrijf 1] wel degelijk werknemers in dienst heeft gehad en dat zij werkzaamheden hebben verricht voor meerdere klanten. De werknemers hielden zich vooral bezig met klantenwerving en het opnemen van verdachtes telefoon, maar daarvan zijn geen urenregistratie bijgehouden. De werkzaamheden van [bedrijf 1] waren voornamelijk in het incassowezen gelegen. Het was de bedoeling om later ook beveiligingswerk te gaan uitvoeren. De contante stortingen op de rekening van [bedrijf 1] waren afkomstig van klanten en investeerders. De aangetroffen arbeidsovereenkomsten en salarisstroken waren deels voorbeeldberekeningen waarmee de verdachte wilde laten zien dat hij een accurate en betrouwbare boekhouder was. De facturen gericht aan [naam 6] en [naam 7] zijn echt en behelzen werkzaamheden die de verdachte zelf heeft uitgevoerd. De factuur gericht aan [naam 8] is ook echt en was voor het laten uitvoeren van schilderwerkzaamheden.
Gelet op bovengenoemde vaststelling door de rechtbank dat zowel [bedrijf 1] als [bedrijf 2] spookbedrijven waren die geen klanten hadden, geen werkzaamheden verrichtten, geen betalingen van klanten ontvingen en - voor wat betreft [bedrijf 1] - de “salarissen” van haar “werknemers” betaalde nadat - onherleidbare - contante stortingen op haar bankrekening werden gedaan, acht de rechtbank deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig.
De verdachte heeft meerdere valse documenten opgemaakt waaronder arbeidsovereenkomsten, salarisstroken en werkgeversverklaringen. Dergelijke documenten kunnen worden gebruikt om derden, waaronder kredietverleners en verhuurders, voor te spiegelen dat iemand in loondienst is, en daarmee een bepaalde financiële draagkracht heeft om aan de financiële verplichtingen te voldoen die bijvoorbeeld verbonden zijn aan een hypothecaire lening of een huurovereenkomst. Twee van de tenlastegelegde documenten zijn ook daadwerkelijk gebruikt voor het verkrijgen van een hypotheek. Uit het aangetroffen aanvraagformulier huurwoning blijkt dat [naam 3] in ieder geval van plan was om een woning te huren met behulp van de op haar naam staande valse arbeidsovereenkomst bij [bedrijf 2] . Aan [naam 9] is een hypotheek verstrekt op basis van stukken waaruit een dienstverband bij [bedrijf 1] zou blijken. De valsheid van de aangetroffen salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van [naam 9] blijkt bovendien uit de omstandigheid dat als datum indiensttreding
1 april 2016 staat vermeld, terwijl [naam 9] volgens de eveneens aangetroffen arbeidsovereenkomst reeds sinds 1 augustus 2015 in dienst zou zijn geweest bij [bedrijf 1] . Tot slot heeft [naam 2] een woning gehuurd met behulp van - andere dan in de tenlastelegging vermelde – documenten waaruit een dienstverband bij [bedrijf 1] zou blijken. Daarmee is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten het opzettelijk opmaken van valse geschriften die waren bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen met het oogmerk om die door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte de valse documenten samen met een ander of anderen heeft opgemaakt, omdat het procesdossier daarvoor onvoldoende aanwijzingen bevat. Zij zal de verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode 1 juli 2015 tot en met 26 november 2016 in de gemeente Roerdalen meermalen een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 4] d.d. 7 november 2016 (DOC-016-19), en
- een salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 9] betreffende de maand april 2016 (DOC-015-16), en
- een (digitale) werkgeversverklaring van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 10] d.d. 19 september 2016 (DOC-030-07), en
- een salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 2] over de maand januari 2016 (DOC-015-04), en
- een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en werkneemster
[naam 3] ingaande 1 september 2016 (DOC-016-11-02),
valselijk heeft opgemaakt door voor te wenden dat sprake was van een dienstverband bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was, met het oogmerk om het als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Zij is daarbij uitgegaan van de van toepassing zijnde richtlijn voor strafvordering van het Openbaar Ministerie, waarin voor het opmaken of gebruik maken van een vals geschrift als uitgangspunt een gevangenisstraf van 5 tot 8 maanden is opgenomen voor een recidivist en een gevangenisstraf van 10 tot 12 maanden bij herhaalde recidive. De verdachte is in het verleden reeds meermalen veroordeeld voor soortgelijke feiten. De officier van justitie heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte de initiator was en hij bovendien voor een groot aantal personen valse documenten heeft opgemaakt. De verdachte heeft op deze manier aan anderen de gelegenheid geboden om een legale status te geven aan crimineel geld en daarmee de bovenwereld te besmetten. Zij heeft in strafverminderende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM door een strafkorting van 10% toe te passen. Eveneens heeft zij rekening gehouden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd inhoudende dat in geval van een bewezenverklaring kan worden volstaan met de maximale taakstraf van 240 uren. Hij heeft gewezen op diverse strafverminderende factoren, waaronder de omstandigheid dat de verdachte niet de initiator was omdat personen juist naar hem toekwamen voor valse documenten, terwijl niet is komen vast te staan dat de verdachte daar financieel beter van is geworden. De raadsman heeft daarnaast gewezen op de forse overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. De verdachte heeft zijn leven op de rit, hij heeft werk, een woning, en heeft de zorg over zijn zoon. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is disproportioneel omdat dat als gevolg heeft dat hij zijn werk en woning kwijtraakt, waardoor zijn zoon op straat komt te staan. Bovendien heeft de verdachte geen schade veroorzaakt. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis ten onrechte aansluiting gezocht bij de categorie ‘veelvuldige recidive’ van voornoemde richtlijn voor strafvordering van het Openbaar Ministerie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft in zijn rol als boekhouder van de eenmanszaken [bedrijf 1] en [bedrijf 2] meerdere valse documenten opgemaakt. Met deze documenten konden personen zich voordoen als werknemer met een hoog salaris en op die manier een hypotheek of een huurwoning verkrijgen. Dat hebben meerdere personen ook daadwerkelijk gedaan.
Door het plegen van het bewezenverklaarde fraudedelict heeft de verdachte het vertrouwen van diverse financiële instellingen, bedrijven en personen die betrokken waren bij het aangaan van huurovereenkomsten en hypothecaire leningen ernstig geschaad. De omstandigheid dat als gevolg daarvan - voor zover de rechtbank weet - tot nu toe geen directe financiële schade is aangericht doet niet af aan de ernst van het bewezenverklaarde. Hypotheekverstrekkers en verhuurders zijn immers misleid en hebben daardoor geen goede inschatting kunnen maken van de risico’s die zijn verbonden aan de verstrekking van hypothecaire leningen en huurcontracten. Door het gebruik van valse geschriften wordt het vertrouwen dat in het economisch verkeer in dergelijke stukken moet kunnen worden gesteld bovendien ernstig geschaad. Daarnaast is het nog maar de vraag van welke inkomsten de personen die gebruik hebben gemaakt van de door de verdachte opgemaakte valse stukken hun maandlasten hebben betaald, nu vaststaat dat de door hen voorgespiegelde inkomsten uit arbeid niet op de werkelijkheid berustten. Dit soort constructies vergroten de mogelijkheden voor witwassen van zwart of crimineel verkregen geld en ondermijnen daarmee de economie en de financiële markten. Als boekhouder had de verdachte als geen ander het belang van de juistheid en betrouwbaarheid van officiële documenten moeten inzien. In totaal zijn 43 arbeidsovereenkomsten van [bedrijf 1] en 11 van [bedrijf 2] aangetroffen. Daarvan zijn slechts tien dossiers onderzocht waarvan vijf gevallen in de tenlastelegging van de verdachte terecht zijn gekomen. Dit doet vermoeden dat de verdachte op veel grotere schaal actief is geweest in het opmaken van valse stukken dan uit de bewezenverklaring blijkt. De rechtbank weegt dit mee. De verdachte heeft op de terechtzitting van 11 juli 2022 bovendien een zeer laconieke houding aangenomen en heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor het door hem gepleegde strafbare feit. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte aan.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat eveneens rekening met het strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is vanwege twee strafbeschikkingen voor verkeersfeiten en een veroordeling voor het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en het medeplegen van het gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd, tot een gevangenisstraf van
12 maanden. Uit het strafblad van de verdachte blijkt bovendien dat hij kort voor het begaan van het bewezenverklaarde door deze rechtbank voor soortgelijke feiten is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 22 maanden. Recent is de verdachte voor die feiten door het gerechtshof in hoger beroep veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege een forse overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op de ernst van het gepleegde strafbare feit en het strafblad van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
10 maanden passend en geboden is. De omstandigheid dat de verdachte de zorg heeft over zijn inwonende meerderjarige zoon van 19 jaar maakt dat niet anders. De rechtbank houdt echter rekening met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en met het tijdsverloop tussen het gepleegde feit en de uiteindelijke berechting, waarbij de redelijke termijn ruimschoots is overschreden. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van het EVRM als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn van twee jaar is voor de verdachte aangevangen met zijn verhoor op 25 februari 2019 en is op de datum van het onderhavige eindvonnis met ruim één jaar en vijf maanden overschreden. Van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen, is niet gebleken. Door deze gang van zaken heeft de verdachte langdurig in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van deze strafzaak. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, conform de eis van de officier van justitie, te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en
mr. S.L.M. van Venrooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Hoelbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 augustus 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 juli 2015 tot en met 26 november 2016, in de gemeente(n) Roerdalen en/of Sint-Odiliënberg en/of Maastricht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in verenging met één of meer ander(en), althans alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 4] d.d. 7 november 2016 (DOC-016-19), en/of
- een salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 9] betreffende de maand april 2016 (DOC-015-16), en/of
- een (digitale) werkgeversverklaring van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 10] d.d. 19 september 2016 (DOC-030-07), en/of
- een salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 2] over de maand januari 2016 (DOC-015-04), en/of
- een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en werkneemster [naam 3] ingaande 1 september 2016 (DOC-016-11-02),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door (telkens) voor te wenden dat (telkens) sprake was van een dienstverband bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2016, in de gemeente(n) Roerdalen en/of Sint Odiliënberg en/of Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), althans alleen, meermalen althans eenmaal, de hierna te noemen valse en/of vervalste geschrift(en) voorhanden heeft gehad, te weten:
- een werkgeversverklaring van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 4] d.d. 7 november 2016 (DOC-016-19), en/of
- een salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 9] betreffende de maand april 2016 (DOC-015-16), en/of
- een (digitale) werkgeversverklaring van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 10] d.d. 19 september 2016 (DOC-030-07), en/of
- een salarisspecificatie van [bedrijf 1] op naam van werknemer [naam 2] over de maand januari 2016 (DOC-015-04), en/of
- een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en werkneemster [naam 3] ingaande 1 september 2016 (DOC-016-11-02),
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande die valsheid uit het voorwenden dat (telkens) sprake was van een dienstverband bij [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] , terwijl dat in werkelijkheid niet het geval was;
( art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de inspectie SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onderzoeksnummer 6640-2017-1673, gesloten d.d. 16 mei 2019 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1389.
2.Proces-verbaal bevindingen aanloop onderzoek en modus operandi d.d. 15 maart 2019, pagina’s 703 704.
3.Proces-verbaal onderzoek veiliggestelde digitale gegevens t/m 26-11 -2016 aanwezig op de laptop van [verdachte] d.d. 10 april 2019, pagina’s 592 tot en met 594.
4.Proces-verbaal bevindingen Belastingdienst d.d. 10 april 2019, pagina’s 630 en 631.
5.Proces-verbaal bevindingen Belastingdienst d.d. 10 april 2019, pagina’s 628 tot en met 630 en 632.
6.Proces-verbaal bevindingen aanloop onderzoek en modus operandi d.d. 15 maart 2019, pagina 704.
7.Proces-verbaal bankrekeningen d.d. 23 april 2019, pagina’s 644 tot en met 646.
8.Proces-verbaal bankrekeningen d.d. 23 april 2019, pagina’s 647 tot en met 650.
9.Proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 14 mei 2019, pagina’s 660 en 661.
10.Proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 14 mei 2019, pagina’s 656 tot en met 658, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijk bescheid op pagina 1284.
11.Proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 14 mei 2019, pagina’s 656 tot en met 658, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijk bescheid op pagina 1282.
12.Proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 14 mei 2019, pagina 656, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijk bescheid, zijnde een factuur d.d. 16 juni 2016, pagina 1074.
13.Proces-verbaal verhoor van de getuige [naam 8] d.d. 14 maart 2019, pagina 568.
14.Proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 14 mei 2019, pagina 657, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijk bescheid, zijnde een factuur d.d. 12 mei 2016, pagina 1075.
15.Proces-verbaal verhoor van de getuige [naam 6] d.d. 21 maart 2019, pagina’s 571 en 572, in onderlinge samenhang bezien met het proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 14 mei 2019, pagina 657.
16.Proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 14 mei 2019, pagina 657, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijk bescheid, zijnde een factuur d.d. 15 april 2016, pagina 1076.
17.Proces-verbaal bevindingen gesprek [naam 7] d.d. 21 maart 2019, pagina 698.
18.Proces-verbaal bevindingen fysieke inbeslagname Landelijke Recherche d.d.28 augustus 2018, pagina’s 634 en 635.
19.Proces-verbaal van bevindingen financieel onderzoek d.d. 14 mei 2019, pagina 658.
20.Proces-verbaal bevindingen fysieke inbeslagname Landelijke Recherche d.d. 28 augustus 2018, pagina’s 636 en 637, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijk bescheiden, zijnde een werkgeversverklaring d.d. 7 november 2016, zowel weergegeven op pagina 1248 als op pagina 1095, en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd d.d. 8 augustus 2016, pagina’s 1086 tot en met 1089.
21.Proces-verbaal Onderzoek veiliggestelde digitale gegevens t/m 26-11 -2016 aanwezig op de laptop van verdachte Vrösch d.d. 10 april 2019, pagina’s 592, 594, 595 en 598, in onderlinge samenhang bezien met de schriftelijk bescheiden, zijnde een salarisstrook over de maand april 2016, pagina 1061, een werkgeversverklaring d.d. 19 september 2016, zowel weergegeven op pagina 1214 als op pagina 1223, en een salarisstrook over de maand januari 2016, pagina 1057.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] d.d. 20 februari 2019, pagina’s 471 en 472.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 11] d.d. 19 oktober 2018, pagina’s 549 tot en met 551.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 12] d.d. 19 oktober 2018, pagina’s 510 tot en met 513.
25.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek hypotheekdossier [naam 9] d.d. 18 januari 2019, pagina 684.
26.Proces-verbaal onderzoek hypotheekdossier [naam 10] d.d. 30 januari 2019, pagina’s 674 en 675.
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 13] d.d. 29 november 2018, pagina’s 536 en 537.
28.Proces-verbaal verhoor getuige [naam 14] d.d. 21 december 2018, pagina 554 tot en met pagina 557.
29.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] d.d. 10 juli 2018, pagina’s 255 en 256.
30.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] d.d. 11 juli 2018, pagina’s 259 en 260.
31.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 februari 2019, pagina’s 176 tot en met 178.
32.Proces-verbaal 8e verhoor van de verdachte [naam 1] d.d. 12 februari 2019, pagina 204.
33.Proces-verbaal 2e verhoor van de verdachte [naam 1] d.d. 11 februari 2019, pagina 178.
34.Proces-verbaal 5e verhoor van de verdachte [naam 1] d.d. 12 februari 2019, pagina 194.
35.Proces-verbaal 2e verhoor van de verdachte [naam 1] d.d. 11 februari 2019, pagina 179.
36.Proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juli 2022.
37.Aanvraagformulier huurwoning verdachte d.d. 7 oktober 2016 (DOC-016-10), pagina’s 1077 tot en met 1080 en aanvraagformulier huurwoning [naam 3] d.d. 7 oktober 2016 (DOC-016-11), pagina’s 1081 tot en met 1084.