ECLI:NL:RBLIM:2022:5876

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/306274 / KG ZA 22-227
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking taxatie gemeenschappelijke woning in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert eiser, die samen met gedaagde een geregistreerd partnerschap heeft gehad, dat gedaagde medewerking verleent aan de taxatie van hun gemeenschappelijke woning. De partijen zijn op 27 augustus 2018 een geregistreerd partnerschap aangegaan en hebben een woning in eigendom. Eiser stelt dat er een spoedeisend belang is bij de taxatie, omdat de waarde van de woning moet worden vastgesteld voor de verdeling in de bodemprocedure. Gedaagde voert verweer en stelt dat er al overeenstemming is bereikt over de waarde van de woning in 2020, wat door eiser wordt betwist. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onduidelijkheid bestaat over cruciale feiten en dat nader onderzoek nodig is, wat buiten het kader van een kort geding valt. Daarom wordt de vordering afgewezen, evenals de gevorderde dwangsom. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de affectieve relatie tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/306274 / KG ZA 22-227
Vonnis in kort geding van 1 augustus 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. E.F.M. van Swaaij,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. Y. Kunze.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met productie 1,
  • de door [gedaagde] overgelegde producties 1 tot en met 5,
  • de mondelinge behandeling,
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 27 augustus 2018 te Heerlen met elkaar een geregistreerd partnerschap aangegaan.
2.2.
Partijen hebben een woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] ), gemeenschappelijk in eigendom.
2.3.
De rechtbank Limburg met zaaknummer / rekestnummer C/03/278079 / FA RK 20-104 en C/03/281396 / FA RK 20-3028 heeft bij beschikking van 31 maart 2021 de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken.
2.4.
[gedaagde] woont thans in de gemeenschappelijke woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde] veroordeelt om binnen een week na betekening van het in deze te wijzen vonnis [eiser] in de gelegenheid te stellen om de gemeenschappelijke woning van partijen, gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] ) te laten taxeren, en in verband hiermee aan [eiser] en de taxateur op een door [eiser] en de makelaar te bepalen tijdstip toegang te verschaffen tot de gemeenschappelijke woning en al haar vertrekken, alsook de tuin, alsmede medewerking te verlenen aan al hetgeen de taxateur nodig acht in het kader van een behoorlijke opname van de woning in het kader van de taxeren waarde, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven inzake de nakoming van het vonnis, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij een spoedeisend belang heeft dat de taxatie van de woning op korte termijn plaatsvindt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser] bij de gevraagde voorzieningen volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de aard van de vordering.
Ten aanzien van de vordering
4.2.
De vordering van [eiser] strekt tot veroordeling van [gedaagde] tot - kort gezegd - het verlenen van medewerking aan een taxatie van de gemeenschappelijke woning.
4.3.
[eiser] stelt zich daartoe op het standpunt dat naar verwachting op korte termijn de datum van de mondelinge behandeling van de bodemzaak tussen partijen zal worden vastgesteld. Daarbij zal de verdeling van de woning aan de orde komen, aangezien partijen hierover nog geen overeenstemming hebben bereikt. Nu de waarde van de woning op het moment van de verdeling dient te worden vastgesteld, acht [eiser] het voor de voortgang van belang dat er een taxatie van de woning wordt uitgevoerd voordat de zaak in de bodemprocedure wordt behandeld.
4.4.
[gedaagde] stelt dat partijen al in 2020 overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de woning, te weten een bedrag van € 280.000,00. Verder beroept [gedaagde] zich op de redelijkheid en billijkheid. Volgens haar is het onredelijk dat [eiser] “een slaatje wenst te slaan uit de situatie” door een nieuwe taxatie te eisen aangezien de huizenprijzen sinds de aanvang van de procedure strekkende tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap sterk zijn gestegen. [gedaagde] is immers afhankelijk van het bepalen van een datum voor een mondelinge behandeling door de rechtbank.
4.5.
Tussen partijen staat vast dat zij in 2020 door drie makelaars een taxatie van de woning hebben laten uitvoeren teneinde de waarde van de woning te bepalen (productie 1 van [gedaagde] ). Tussen partijen is echter in geschil of zij in 2020 een overeenkomst hebben gesloten over de prijs van de woning. Zo stelt [gedaagde] dat partijen een bedrag van
€ 280.000,00 zijn overeengekomen, terwijl [eiser] zich op het standpunt stelt dat partijen weliswaar hebben onderhandeld, maar destijds geen overeenstemming hebben bereikt.
4.6.
In het licht van deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit geschil zich niet leent voor afdoening in kort geding, nu er over cruciale feiten onduidelijkheid bestaat. Om voldoende opheldering te krijgen zou een nader onderzoek naar de hiervoor relevante feiten en omstandigheden ingesteld moeten worden. Een dergelijk onderzoek gaat echter het kader van dit kort geding te buiten en voor (nadere) bewijslevering is binnen een kort geding, gelet op het karakter daarvan, geen plaats. Daarenboven is de vordering tot medewerking aan een taxatie, gelet op het gegeven dat tussen partijen thans niet vaststaat of een bindende verkoopprijs is overeengekomen, prematuur. Het is immers maar de vraag – maar ook niet uitgesloten – of een taxatie die in opdracht van [eiser] zal worden opgemaakt een proceseconomisch voordeel in de bodemzaak zal bewerkstelligen, mede gelet op het gegeven dat dit een partijrapport zal zijn.
4.7.
Nu in dit geding derhalve niet kan worden geoordeeld dat de feiten, zoals die door [eiser] worden gepresenteerd en aan zijn vorderingen ten grondslag zijn gelegd, zijn komen vast te staan, dient de gevorderde voorziening te worden afgewezen.
Overigens
4.8.
De gevorderde dwangsom zal gelet op het vorenstaande eveneens worden afgewezen. In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
1 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AP