Het beeld dat ontstaat uit de verklaring van de drie in contra enquête gehoorde getuigen is naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk minder geloofwaardig. De verklaringen van de getuigen [gedaagde] en [echtgenote van gedaagde] zijn weliswaar consistent in het ontkennen van de feitelijke stellingen van Lauka en de verklaringen van de aan de zijde van Lauka gehoorde getuigen, maar de wijze waarop deze verklaringen met ontkennende strekking zijn gedaan maken de verklaringen niet geloofwaardig waarbij onder andere (maar niet uitsluitend) is te wijzen op het volgende.
De getuige [gedaagde] heeft verklaard dat hij niet aanwezig is geweest bij enige bespreking in 2010 met [getuige 1] over de lening van € 400.000 (van februari 2010). In zijn conclusie van antwoord in conventie heeft [gedaagde] echter zelf gesteld dat hij bij één bespreking over de totstandkoming van de lening van € 400.000 aanwezig is geweest, wat in tegenspraak is met de verklaring van [gedaagde] als getuige.
De getuige [gedaagde] heeft verder over de totstandkoming van de borgtocht verklaard - kort samengevat - dat hij de betrokken akte op initiatief van zijn [financiële man] heeft ondertekend zonder dat daaraan enige bespreking aan vooraf zou zijn gegaan; [gedaagde] heeft verklaard dat hij de akte heeft ondertekend die [financiële man] onder zijn neus duwde omdat [financiële man] zei dat dit moest voor de lening in de VS. Dit is naar het oordeel van de rechtbank - eveneens naar ervaringsregels - een onwaarschijnlijke gang van zaken voor een natuurlijke persoon die zich borg stelt voor een bedrag in de orde van grootte van € 400.000,-.
De getuige [echtgenote van gedaagde] heeft vrijwel alle aan haar gestelde vragen ontkennend beantwoord. De strekking van haar verklaring is dat zij niet bij enige bespreking is geweest, geen toestemming heeft gegeven voor de borgstelling en daarvan niets wist. Dit stelselmatig ontkennen heeft geen betrouwbare indruk achtergelaten, vooral omdat de getuige hierin zo ver is gegaan dat zij in eerste instantie zelfs heeft ontkend ooit de akte borgstelling te hebben gezien. Op de vervolgvraag of zij een brief aan Lauka heeft gestuurd over die borgstelling (namelijk de brief waarbij de borgstelling wordt vernietigd), heeft zij geantwoord met ja. Een overtuigende toelichting over hoe het mogelijk is een overeenkomst te vernietigen die nooit zou zijn gezien, is achterwege gebleven. Een overtuigende toelichting is overigens ook niet denkbaar omdat [echtgenote van gedaagde] in de betrokken vernietigingsbrief zelf schreef dat haar echtgenoot haar een brief heeft overhandigd met daarbij een kopie van de “
kennelijk in 2010 door mijn echtgenoot met u gesloten overeenkomst van borgtocht ten behoeve van Vreba Hoff Dairy Development LLC”.
Evenmin overtuigend is haar verklaring dat zij de getuige [getuige 1] niet kent, omdat [gedaagde] op de pleitzitting heeft gesteld dat [echtgenote van gedaagde] een keer heeft geprobeerd [getuige 1] te bellen. De weergave van de zienswijze van [echtgenote van gedaagde] in de pleitnota (over meerdere onderwerpen, waaronder voornoemde poging te bellen) wordt vervolgens afgesloten met de mededeling dat [echtgenote van gedaagde] bereid is haar verklaring onder ede bevestigen, waaruit de rechtbank afleidt dat de betrokken passage met haar is besproken.
De rechtbank acht de getuigenverklaring van de broer voor het (tegen)bewijs niet relevant, omdat de broer niet uit eigen waarneming heeft kunnen verklaren over de hier ter zake doende onderwerpen.