ECLI:NL:RBLIM:2022:5869

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
C/03/296262 / HA ZA 21-460
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invloed van strafrechterlijke vrijspraak op besluit tot sluiting van een woonwagen en buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst

In deze zaak vordert eiser, die in een woonwagen woont, schadevergoeding van de Gemeente Valkenburg aan de Geul. De Gemeente had in 2017 een last onder bestuursdwang opgelegd, waardoor de woonwagen voor drie maanden gesloten werd vanwege de vondst van verdovende middelen. Eiser stelt dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, vooral na zijn vrijspraak in een strafzaak. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente bevoegd was om de huurovereenkomst te ontbinden, omdat de sluiting van de woonwagen op basis van de Opiumwet rechtmatig was. De rechtbank benadrukt dat de strafrechtelijke vrijspraak van eiser niet van invloed is op de rechtmatigheid van het besluit tot sluiting. Eiser had geen bezwaar gemaakt tegen de sluiting, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank concludeert dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld en wijst de vorderingen van eiser af, waarbij hij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/296262 / HA ZA 21-460
Vonnis in hoofdzaak van 27 juli 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VALKENBURG AAN DE GEUL,
zetelend te Valkenburg,
gedaagde,
advocaat: mr. G.J. Scholten.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ” en “de Gemeente” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 10,
  • de conclusie van antwoord met de producties 1 tot en met 10,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Gemeente heeft met [eiser] op 21 oktober 2011 twee huurovereenkomsten gesloten. Het betreft in de eerste plaats een huurovereenkomst met betrekking tot de woonwagenstandplaats aan de [adres 1] te [plaats 1] , die met ingang van 1 november 2011 aan [eiser] is verhuurd tegen een aanvangshuurprijs van € 125,00 per maand. Het betreft daarnaast een huurovereenkomst met betrekking tot de woonwagen met chassisnummer [chassisnummer] , staande op de hiervoor bedoelde woonwagenstandplaats, die, eveneens met ingang van 1 november 2011, aan [eiser] verhuurd is tegen een aanvangshuurprijs van € 500,00 per maand.
2.2.
In artikel 1 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst (productie 2 bij conclusie van antwoord) met betrekking tot de woonwagen staat, zover thans van belang, als volgt vermeld:
“Het gehuurde is uitsluitend bestemd om te worden gebruikt als woonruimte, met de indeling zoals deze is bij de overname.
2.3.
Uit een rapportage van de politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Heuvelland, van 25 januari 2017 blijkt dat op 24 januari 2017 een strafrechtelijke
handhavingsactie is uitgevoerd op de woonwagenlocatie te [plaats 2] , gelegen aan de
[adres 2] , huisnummers [huisnummers] , gemeente [plaats 1] (productie 4 bij conclusie van antwoord).
2.4.
Uit deze bestuurlijke rapportage (hierna: “de bestuurlijke rapportage”) blijkt dat tijdens de handhavingsactie is vastgesteld dat op het adres de [adres 1] :
“(…) Geen van de vertrekken was ingericht als slaapkamer, geen bedden in deze vertrekken. Ook bevonden zich in de woning geen andere attributen die wezen op daadwerkelijke bewoning. Wel gaf de woning de indruk dat daar regelmatig kortstondig personen verbleven. (…)
Op de slaapkamer werd op de vloer, in het midden van de kamer, een gele jumbo tas aangetroffen met daarin 2 zakken hennep. Naast de jumbo tas werd een andere zak met hennep aangetroffen en langs de muur werd nog een zak met hennep aangetroffen. Na weging bleek dit in het totaal 2356 Gram te zijn. (…)
Onder de woonwagen, achter de zijplaten werden 4 blokken hasjiesj aangetroffen. Na weging bleek dit in het totaal 375 gram te zijn.
In het bosperceel meteen achter de omheining van perceel [adres 1] te [plaats 2] werden de navolgende goederen aangetroffen
- 2 jerrycans met onbekende inhoud
- 1 plastic draagtas waarin zich een met een witte, op amfetamine lijkende substantie, bevond. (…)”
2.5.
De burgemeester van de Gemeente heeft bij besluit van 14 maart 2017 op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd (productie 5 bij conclusie van antwoord), in de vorm van sluiting van de woonwagen en de woonwagenstandplaats vanaf 23 maart 2017 voor de duur van drie maanden (hierna ook: “het besluit tot sluiting” of “de Burgemeesterssluiting”).
2.6.
In het besluit tot sluiting staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
Aanleiding
Op 31 januari 2017 heb ik van de politie-eenheid Limburg een rapport ontvangen waaruit blijkt dat zij op 24 januari 2017, verdovende middelen heeft aangetroffen in de woonwagen gelegen aan de [adres 1] te [plaats 2] . Door politie is 2356 gram hennep en 375 gram hashish aangetroffen.
Uit de mij ter beschikking staande informatie blijkt dat u huurder en bewoner van de betreffende woonwagen, gelegen aan de [adres 1] te [plaats 2] , bent.
Het voorgaande heeft mij aanleiding gegeven om u bij brief van 17 februari 2017 op de hoogte te stellen van mijn voornemen om tot tijdelijke sluiting van de woning in kwestie over te gaan. In datzelfde schrijven bent u ook in de gelegenheid gesteld om uw zienswijze tegen de voorgenomen sluiting kenbaar te maken. Van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze heeft u geen gebruik gemaakt.
Gelet op het voorgaande, gelast ik thans dan ook de sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende buitenberging (gehele woonwagenstandplaats) [adres 1] te [plaats 2] voor een periode van 3 maanden. Voor het van toepassing zijnde wettelijk kader, de inhoud van de lastgeving tot sluiting, alsmede de motivering om daartoe over te gaan, verwijs ik u naar het navolgende.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3 van de Opiumwet is het verboden om hennep binnen of buiten het
grondgebied van Nederland te brengen, te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te
verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren, aanwezig te hebben en te vervaardigen.
Ingevolge artikel 13b van de Opiumwet komt mij de bevoegdheid toe om een last onder
bestuursdwang op te leggen indien er in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven sprake is van het verkopen, afleveren, verstrekken of daartoe aanwezig hebben van verdovende middelen, zoals genoemd is in lijst II van de Opiumwet.
Op 17 maart 2008, laatstelijk gewijzigd op 15 mei 2013, zijn beleidsregels vastgesteld inzake de toepassing van artikel 13b Opiumwet bij lokalen en woningen (bekendgemaakt en inwerking getreden op 22 mei 2013), het zogenoemde “Damoclesbeleid Lokalen en woningen”. Dit beleid schrijft in het van toepassing zijnde onderdeel 14 voor: “Indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van verdovende middelen, wordt bij softdrugs de woning gesloten voor de duur van drie maanden en bij harddrugs wordt de woning gesloten voor de duur van zes maanden”.
Overwegingen
In onderhavig geval is er een substantiële hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen in de woning. Geconcludeerd kan worden dat deze verdovende middelen in de woonwagen aanwezig waren met het oogmerk om deze te verkopen, af te leveren en/of te verstrekkén.
In punt 6 van het door mij vastgestelde “Damoclesbeleid Lokalen en woningen” is daartoe het volgende bepaald. “Met betrekking tot de omschrijving van het “verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben” van verdovende middelen wordt aansluiting gezocht bij het gestelde daartoe in de Aanwijzing Opiumwet”. Concreet betekent dit dat sprake is van een overtreding in de zin van dit beleid bij een hoeveelheid softdrugs van meer dan 5 gram.
De aangetroffen hoeveelheid hennep was aanzienlijk meer dan de hierboven aangegeven
hoeveelheid van 5 gram, waardoor kan worden gesteld dat deze verdovende middelen bestemd zijn voor handelsdoeleinden.
Gelet daarop stel ik mij, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), op het standpunt dat de in de woning aangetroffen softdrugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig waren en dat ik daarmee bevoegd ben tot toepassing van de mij ingevolge art.
13b van de Opiumwet toekomende bevoegdheid. Voor vorenbedoelde jurisprudentie verwijs ik - onder andere naar de uitspraken van 5 januari 2005 (LJN:AR8730) en 14 april 2004 (LJN:A07469).
Het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs duidt erop dat deze aanwezig was om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, wat doorgaans een aantasting is op het woon- en leefklimaat. Waar in of vanuit woningen sprake is van handel in softdrugs en het gebruik van deze middelen, vrezen omwonenden om begrijpelijke redenen om hun veiligheid. Mijn ervaringen uit het verleden wijzen uit dat het voor het wegnemen van de bekendheid van de woning in kringen van handelaren en gebruikers van verdovende middelen, echt noodzakelijk is dat een woning voor een langere periode wordt gesloten.
Met het voorgaande wordt een inbreuk op de rechtsorde, de openbare orde en veiligheid, alsmede een geordend woon- en leefklimaat begaan.
Gelet op de aard en de hoeveelheid van de aangetroffen verdovende middelen, acht ik het
gerechtvaardigd en noodzakelijk om thans over te gaan tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet en de woonwagen en daarbij behorende buitenberging/sanitaire unit inclusief de gehele woonwagenstandplaats in kwestie voor de duur van drie maanden te sluiten.
Besluit
Gezien het voorgaande en gelet op artikel 13b, lid 1 van de Opiumwet als ook gelet op het
Damoclesbeleid, heb ik heden besloten tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ten aanzien van de Woonwagen en daarbij behorende buitenberging/sanitaire unit (gehele
woonwagenstandplaats) [adres 1] te [plaats 2] , met ingang van donderdag 23 maart 2017 voor de duur van 3 maanden. (…).”
2.7.
[eiser] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit tot sluiting.
2.8.
Met ingang van 23 maart 2017 is de woning gesloten.
2.9.
De (advocaat van de) Gemeente heeft bij brief van 24 mei 2017 de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW buitengerechtelijk ontbonden en aan [eiser] verzocht kenbaar te maken of hij instemt met de buitengerechtelijke ontbinding en haar gevolgen (productie 2 bij dagvaarding). [eiser] heeft niet op deze brief gereageerd.
2.10.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft na de zitting, die heeft plaatsgevonden op 22 juni 2017, nog diezelfde dag een vonnis gewezen (productie 6 bij conclusie van antwoord). In dit vonnis is door de voorzieningenrechter - voor zover thans van belang – als volgt beslist:
‘buitengerechtelijke ontbinding
4.6.
Dit betekent dat de gemeente op grond van artikel 7:231 lid 2 BW (zie 4.3)
bevoegd was om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op de enkele grond dat de burgemeester de woning heeft gesloten op basis van artikel 13b lid 1 van de Opiumwet, zoals vermeld in het besluit van 14 maart 2017. De door [eiser] gestelde omstandigheden dat hij niets van doen heeft met de in het gehuurde aangetroffen drugs, althans dat hij niet wist wat zich in de woonwagen afspeelde, is in dit kader niet relevant. Voor een buitengerechtelijke ontbinding als bedoeld in artikel 7:231 lid 2 BW is immers niet vereist dat de huurder een tekortkoming kan worden verweten; dat de woning is gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet is voldoende om tot buitengerechtelijke ontbinding over te gaan. Bovendien is [eiser] op grond van artikel 7:219 BW jegens de gemeente aansprakelijk voor de gedragingen van derden die zich met zijn goedvinden binnen het gehuurde bevinden.
4.7.
De gemeente was dus bevoegd de huurovereenkomst buitengerechtelijk te
ontbinden, wat het einde van de huurovereenkomst tot gevolg heeft gehad. [eiser] is daardoor in beginsel gehouden tot ontruiming van de woning, tenzij ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of er sprake is van misbruik van recht.
(…)
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de gemeente haar bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst niet misbruikt, althans heeft [eiser] geen omstandigheden aangevoerd die een dergelijke conclusie rechtvaardigen.
(…).
4.10.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde ontruiming op de primaire grondslag zal worden toegewezen.
(…)
huurachterstand
4.11.
De gemeente stelt - met verwijzing naar het door haar als productie 9 bij exploot van dagvaarding in het geding gebrachte overzicht - dat sprake is van een huurachterstand. [eiser] betwist de gestelde huurachterstand.
(…)
4.14.
Aangezien niet gebleken is dat [eiser] de gevorderde huurachterstand heeft voldaan, en [eiser] voorts over een restitutierisico niets heeft aangevoerd, staat vast dat de gemeente spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de vordering, die strekt tot betaling van de huurachterstand. Het vorenstaande in onderling verband en samenhang
bezien, leidt tot het oordeel dat de vordering ter zake de huurachterstand van € 2.284,67 voor toewijzing gereed ligt. Hoewel de kantonrechter niet toekomt aan een beoordeling van de door de gemeente aangevoerde subsidiaire grondslag en het daartegen gevoerde verweer, nu de vordering op de primaire grondslag wordt toegewezen, wordt ten overvloede opgemerkt dat voormelde tekortkoming, bestaande in een huurachterstand van meer dan drie maanden ten tijde van de dagvaarding, de gevorderde veroordeling tot ontruiming van het gehuurde ook rechtvaardigt.
(…)

5.De beslissing

De kantonrechter als voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [eiser] het gehuurde, gelegen aan de [adres 1] te [plaats 1] , binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis met al het zijne en de zijnen te verlaten, te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van de gemeente te stellen,
(…).’
2.11.
[eiser] heeft vanaf 3 november 2017 op diverse andere plaatsen gewoond.
2.12.
[eiser] is gedagvaard om op 6 november 2020 voor de politierechter te verschijnen wegens het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 375 gram, althans meer dan 30 gram, hasjiesj en/of 2356 gram, althans meer dan 30 gram, hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.13.
De politierechter heeft [eiser] vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten en tegen de uitspraak is door de officier van justitie geen hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat de Gemeente Valkenburg aan de Geul jegens [eiser]
onrechtmatig heeft gehandeld, althans toerekenbaar tekort is geschoten in haar
verplichtingen als voormalig verhuurster door in 2017 over te gaan tot zogenaamde
Burgemeesterssluiting, alsmede buitengerechtelijke ontbinding van de standplaats en de huurovereenkomst ter zake het adres [adres 1] te [plaats 2] , gemeente Valkenburg aan de Geul,
2. voor recht verklaart dat [eiser] als gevolg daarvan zowel materiële als immateriële schade heeft geleden en de gemeente Valkenburg aan de Geul daarvoor aansprakelijk is,
3. de gemeente Valkenburg aan de Geul veroordeelt om tot volledige schadevergoeding aan [eiser] over te gaan, zowel materieel als immaterieel, en zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
4. de gemeente Valkenburg aan de Geul veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, aan [eiser] een huur ter beschikking te stellen een standplaats, alsmede een woonwagen of vergelijkbare woonruimte, staande en gelegen op de woonwagenlocatie aan de [adres 2] te [plaats 2] , gemeente Valkenburg aan de Geul, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per dag en voor iedere dag dat de gemeente Valkenburg aan de Geul aan deze veroordeling of gedeelte daarvan niet voldoet,
5. de gemeente Valkenburg aan de Geul te veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [eiser] .
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld dan wel tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens hem. Volgens [eiser] brengt de strafrechtelijke vrijspraak met zich dat, achteraf bezien, de burgemeester niet bevoegd was om het besluit tot sluiting te nemen en daarnaast dat de Gemeente als verhuurster niet gerechtigd was om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden.
3.3.
De Gemeente voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen twisten, in de kern begrepen, over het antwoord op de vraag welke invloed de strafrechtelijke vrijspraak van [eiser] heeft op de rechtmatigheid van het besluit tot sluiting en de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Volgens [eiser] is de grondslag daaraan ontvallen, terwijl de Gemeente betoogt dat de uitkomst van het strafrechtelijke traject niet van groot belang is voor de beoordeling van de sluitingsbevoegdheid van de Burgemeester en het recht om de huurovereenkomst te ontbinden.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] niet is opgekomen tegen het besluit tot sluiting, terwijl daartegen wel een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang open stond. Het besluit tot sluiting is daarmee in rechte onaantastbaar geworden. Van de rechtmatigheid van het besluit tot sluiting moet derhalve worden uitgegaan (vgl. ook ECLI:NL:RVS:2016:2547). Dat brengt met zich dat ook de bevoegdheid van de Gemeente om de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst in te roepen als vaststaand moet worden aangenomen.
4.3.
Voor ontbinding van de huurovereenkomst op grond van art. 7:231 lid 2 BW is niet vereist dat de huurder tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit huurovereenkomst. Het enkele feit dat in de woning in strijd is gehandeld met artikel 3 van de Opiumwet en de woning om die reden op grond van art. 13b van de Opiumwet door de Burgemeester is gesloten, geeft de verhuurder de bevoegdheid de huurovereenkomst te ontbinden (vgl. bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDA:2018:823).
4.4.
Dat de Gemeente, zoals hiervoor overwogen, in beginsel terecht gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst met [eiser] buitengerechtelijk te ontbinden, neemt echter niet weg dat de rechtbank alsnog dient te beoordelen of het beroep van de Gemeente een proportionele maatregel is en of het beroep van de Gemeente op artikel 7:231 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
4.5.
Bij de hiervoor bedoelde toets dient de rechtbank alle relevante omstandigheden van het geval te betrekken en een belangenafweging te maken.
4.5.1.
Aan de ene zijde van de weegschaal staat het belang van de Gemeente. Op basis van de bestuurlijke rapportage staat vast dat in of bij de woonwagen van [eiser] 2356 gram hennep is aangetroffen en 375 gram hasjiesj. Die hoeveelheid is aanzienlijk meer dan een hoeveelheid van 5 gram, zodat moet worden aangenomen dat de aangetroffen hoeveelheid bestemd was voor handelsdoeleinden. Handel in drugs zal doorgaans zorgen voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. De Gemeente hoeft vanzelfsprekend niet te dulden dat een door haar verhuurde standplaats en woonwagen daarvoor wordt gebruikt. De Gemeente heeft dan ook zwaarwegend belang om een strikt beleid te hanteren en tegen overtreding daarvan op te treden. Daar komt bij dat dit beleid, mede gelet op de inhoud van de huurovereenkomst(en), aan [eiser] bekend was of had moeten zijn.
4.5.2.
Aan de andere zijde van dezelfde weegschaal staat het belang van [eiser] . Ontegenzeggelijk zijn de buitengerechtelijke ontbinding en (gedwongen) ontruiming van de standplaats en woonwagen – en dat is inherent aan hun aard – ingrijpende maatregelen. Aan dat woonbelang van [eiser] doet in dit geval wel af dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat geen van de vertrekken van de woonwagen als slaapkamer was ingericht, nu er aldaar geen bedden aanwezig waren. Daarnaast staat vast dat in de woonwagen geen andere attributen aanwezig waren, die wezen op daadwerkelijke bewoning. Weliswaar heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat hij de woonwagen renoveerde en daarom tijdelijk elders verbleef, maar die stelling is door hem op geen enkele wijze concreet onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De rechtbank neemt dan ook aan dat [eiser] de woonwagen niet daadwerkelijk bewoonde.
4.6.
Op basis van het voorgaande slaat de weegschaal door in het voordeel van de Gemeente. Andere door [eiser] aangevoerde persoonlijke omstandigheden in dit verband, zoals dat hij al meerdere jaren op het woonwagenkamp woonde, dat zijn familieleden daar ook woonachtig zijn en dat hij psychische problemen van de ontruiming ondervindt, maken niet dat de Gemeente de huurovereenkomst in stand had moeten laten. Op grond van het voorgaande kan dus niet volgehouden worden dat buitengerechtelijke ontbinding een disproportionele maatregel is dan wel dat het beroep van de Gemeente daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de feiten en omstandigheden van het geval die buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst dan ook.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Gemeente niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] en is zij ook niet tekortgeschoten in haar verplichtingen als verhuurder. Het gevolg daarvan is dat de vorderingen van [eiser] , nu zij allemaal op die grondslagen zijn gebaseerd, moeten worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden tot op heden begroot op:
-griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,00 punten × tarief € 563,00) aan salaris advocaat.
Totaal € 1.793,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.793,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. .
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op
27 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AP