ECLI:NL:RBLIM:2022:5852

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
ROE 22/1464
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens ontbreken spoedeisend belang en verbeurde dwangsommen

Op 29 juli 2022 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul. De verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd in verband met een last onder dwangsom die hem was opgelegd. Deze last was opgelegd vanwege diverse overtredingen op zijn perceel, waarbij de begunstigingstermijn inmiddels was verstreken. De voorzieningenrechter oordeelde dat het vereiste spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbrak, omdat de dwangsommen al van rechtswege waren verbeurd. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en stelde dat verzoeker in de toekomst bezwaar kan maken tegen de invordering van de verbeurde dwangsommen.

De zaak begon met een besluit van het college van 15 maart 2022, waarin verzoeker werd aangesproken op overtredingen op zijn perceel. Ondanks eerdere waarschuwingen en controles, waren de overtredingen niet beëindigd. Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, omdat hij inmiddels een aanzienlijk bedrag aan dwangsommen had verbeurd. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat de begunstigingstermijn al was verstreken op het moment van de indiening van het verzoek, waardoor het verzoek niet meer kon leiden tot het voorkomen van verdere dwangsommen.

De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoeker de mogelijkheid heeft om bezwaar te maken tegen de invordering van de dwangsommen en dat hij in dat kader opnieuw een voorlopige voorziening kan aanvragen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 augustus 2022, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22 / 1464

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam] , wonend te [woonplaats] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul(hierna: het college).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd om de hierna te noemen overtredingen op het adres [straat] [nummer 1] en [nummer 2] te Valkenburg (hierna: het perceel) te beëindigen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder het verzoek ter zitting te behandelen.

Overwegingen

1. Verzoeker is eigenaar van het perceel. Op 8 juni 2021 heeft op het perceel een flexcontrole plaatsgevonden waarbij diverse overtredingen zijn geconstateerd. Naar aanleiding hiervan heeft het college op 2 juli 2021 een waarschuwingsbrief (onderdeel van het gemeentelijk handhavingsbeleid) naar verzoeker verstuurd. Daarna is, op 3 december 2021, wederom een controle geweest; daarbij is geconstateerd dat de overtredingen nog steeds niet waren beëindigd. Om die reden heeft het college bij brief van 15 december 2021 aangegeven voornemens te zijn om verzoeker een last onder dwangsom op te leggen. Verzoeker heeft een zienwijze op dit voornemen gegeven. Vervolgens is bij een hercontrole op 21 februari 2022 gebleken dat niet alle overtredingen zijn beëindigd.
2. Het college heeft daarom het bestreden besluit genomen. De daarbij opgelegde last houdt in dat verzoeker de volgende negen overtredingen op het perceel moet beëindigen:
(1) het in afwijking van een eerder verleende vergunning realiseren van een derde appartement in de woning op het perceel (naast de twee reeds bestaande appartementen op nummer [nummer 1] en nummer [nummer 2] ); dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo);
(2) het wijzigen van de brandcompartimentering als gevolg van het realiseren van het derde appartement; dit is in strijd met artikel 2 van de Woningwet in samenhang met artikel 2.84, eerste en vierde lid, en artikel 2.85 van het Bouwbesluit 2012;
(3) het ontbreken van een brandwerende scheiding tussen de meterkast van appartement [nummer 1] en die van appartement [nummer 2] ; dit is in strijd met artikel 2 van de Woningwet in samenhang met artikel 2.90, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012;
(4) het realiseren van een slaapkamer zonder ramen; dit is in strijd met artikel 2 van de Woningwet in samenhang met artikel 3.78, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012;
(5) een gebrekige plafondafwerking in het derde appartement; dit is in strijd met artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet;
(6) het zonder vergunning realiseren van een overkapping bij appartement [nummer 2] ; dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo;
(7) het realiseren van een dakterras bij appartement [nummer 2] ; dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo;
(8) het niet plaatsen van een niet beweegbare afscheiding bij de rand van het dakterras; dit is in strijd met artikel 2 van de Woningwet in samenhang met artikel 2.17, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012;
(9) de gebrekkige vloerconstructie van het dakterras; dit is in strijd met artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet.
3. Het college heeft de dwangsom voor elke overtreding vastgesteld op € 1.000,- per week, met een maximum van € 10.000,-, met uitzondering van de overtredingen genoemd onder 4 en 8. Bij elk van deze overtredingen geldt een dwangsom € 500,- per week, met een maximum van € 50.000,-. Aan alle lasten is een begunstigingstermijn verbonden van zes weken na de dagtekening van het bestreden besluit.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat het college hem bij brieven van 2 juni 2022 en 15 juni 2022 in kennis heeft gesteld dat hij dwangsommen van in totaal € 26.000,- heeft verbeurd. Gezien de hoogte van dit bedrag stelt verzoeker een voldoende spoedeisend belang te hebben. Ook stelt hij dat niet kan worden uitgesloten dat het college binnenkort overgaat tot invordering van de verbeurde dwangsommen.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Vastgesteld moet worden dat, gelet op de dagtekening van het bestreden besluit, de begunstigingstermijn tot en met 26 april 2022 liep. De begunstigingstermijn was derhalve al verstreken op het moment dat het verzoek om een voorlopige voorziening van 5 juli 2022 op 8 juli 2022 ter griffie werd ontvangen. Dit betekent dat, als niet aan de lasten is voldaan, het rechtsgevolg van het bestreden besluit na afloop van de begunstigingstermijn is ingetreden en de dwangsommen op grond van artikel 5:33 van de Awb van rechtswege worden verbeurd. Concreet houdt dit in dat toen – tien weken na het einde van de begunstigingstermijn – alle dwangsommen al van rechtswege waren verbeurd. Verzoeker kan met zijn verzoek dan ook niet meer bereiken dat er geen verdere dwangsommen worden verbeurd. In het geval het college tot invordering van de verbeurde dwangsommen overgaat, kan verzoeker hiertegen bezwaar indienen en de verbeurde dwangsommen ter discussie stellen. Hij kan dan ook, hangende dat bezwaar, de voorzieningenrechter verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Ook anderszins is niet gebleken van belangen die maken dat de uitkomst van de bezwaarprocedure niet (meer) kan worden afgewacht. Er is ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
8. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 augustus 2022.
de griffier is verhinderd voorzieningenrechter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 augustus 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.