ECLI:NL:RBLIM:2022:5824

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
03/335782-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontucht met een minderjarige, inclusief DNA-bewijs en getuigenverklaringen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een ontuchtzaak waarbij de verdachte, een 19-jarige man, werd beschuldigd van het plegen van ontucht met een 14-jarig meisje. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte seks heeft gehad met het slachtoffer, waarbij de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar werd beschouwd. Deze verklaring werd ondersteund door DNA-bewijs en getuigenverklaringen van vriendinnen van het slachtoffer. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 180 uren op, evenals een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het slachtoffer recht had op schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 juli 2022, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte ontucht had gepleegd, wat door de rechtbank werd bevestigd. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen, waaronder DNA-analyses en getuigenverklaringen, voldoende steun boden voor de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak, vooral gezien de jonge leeftijd van het slachtoffer en de impact die het feit op haar had gehad. De rechtbank besloot dat de verdachte niet kon ontsnappen aan een gevangenisstraf, maar hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, beter had moeten weten en dat zijn handelen de seksuele integriteit van het slachtoffer ernstig had geschonden. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op om de verdachte te ontmoedigen om opnieuw strafbare feiten te plegen. De benadeelde partij, het slachtoffer, had zich gevoegd in het strafproces en vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de vordering voor immateriële schade gematigd moest worden, maar dat de materiële schade volledig toewijsbaar was. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de benadeelde partij de schadevergoeding via de Staat kon ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/335782-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.W.P. Krijnen, advocaat kantoorhoudende te Geleen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 juli 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die op dat moment de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De ontucht omvatte volgens de verdenking ook seksueel binnendringen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , waarbij hij ook seksueel is binnengedrongen in haar lichaam. De verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd is betrouwbaar en vindt voldoende steun in andere bewijsmiddelen, namelijk in de gedragsverandering die de vader bij [slachtoffer] heeft waargenomen, in de verklaringen van de vriendinnen [naam 1] en [naam 2] en in het DNA-rapport waaruit blijkt dat er DNA van de verdachte is aangetroffen op zowel de buiten- als binnenkant van het rokje dat [slachtoffer] droeg.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer] . De verdachte heeft dit ontkend en het dossier bevat onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] op dit punt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
Op 19 juni 2020 vond er een informatief gesprek zeden plaats met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] . [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op zaterdag 13 juni 2020 samen met een vriendin, genaamd [naam 1] , op bezoek is gegaan bij de verdachte op zijn kamer in Heerlen. De verdachte vroeg aan [naam 1] of zij de kamer wilde verlaten. Nadat [naam 1] de kamer had verlaten, begon de verdachte [slachtoffer] te zoenen. Op een gegeven moment ging hij met zijn hand naar beneden en deed hij zijn hand onder haar rokje. De verdachte schoof haar onderbroek aan de kant en ging met zijn vingers in haar vagina. Dit duurde 1 à 2 minuten. Vervolgens deed de verdachte zijn broek naar beneden en ging hij met zijn penis in haar vagina. Toen [slachtoffer] de kamer verliet, heeft zij tegen [naam 1] gezegd dat zij ontmaagd was. Diezelfde dag heeft [slachtoffer] dat ook verteld aan een andere vriendin, [naam 2] . Op donderdag 18 juni 2020 heeft [slachtoffer] tegen haar ouders verteld wat er gebeurd is. [2] De vader van [slachtoffer] heeft vervolgens aangifte gedaan namens [slachtoffer] . [3]
[naam 1] heeft verklaard dat zij op 13 juni 2020 samen met [slachtoffer] op de kamer van de verdachte is geweest. [naam 1] heeft gezien dat [slachtoffer] en de verdachte met elkaar gezoend hebben. De verdachte vroeg aan [naam 1] of zij de kamer wilde verlaten. [naam 1] is vervolgens 15-20 minuten op de gang gaan staan. Toen zij op een gegeven moment de kamer in wilde gaan, voelde zij dat de deur niet open ging. Op een gegeven moment kwam [slachtoffer] alleen de kamer uit en zei dat ze ontmaagd was. [4]
[naam 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar op 13 juni 2020 belde met de mededeling dat ze ontmaagd was door een jongen van 19 jaar oud. [slachtoffer] wilde een zwangerschapstest gaan doen. [5]
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] en [naam 1] op 13 juni 2020 op zijn kamer zijn geweest. [6]
Het rokje dat [slachtoffer] op 13 juni 2020 droeg, is onderzocht. Op het rokje werd DNA-materiaal aangetroffen dat waarschijnlijk van de verdachte is; de uitkomsten van het DNA-onderzoek zijn 69 duizend keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van de verdachte of van een man die in mannelijke lijn nauw aan hem verwant is, dan wanneer het een willekeurige andere man is.
Het DNA werd op de volgende plekken aangetroffen:
- Rok binnenzijde voor, onderste 10 cm
- Rok binnenzijde voor, middelste 1/3
- Rok binnenzijde achter onderste 10 cm
- Rok buitenzijde achter onderste 10 cm
- Rok buitenzijde voor onderste 10 cm. [7]
De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte ontucht heeft gepleegd met de destijds 14-jarige [slachtoffer] , waarbij hij ook seksueel is binnengedrongen in haar lichaam. De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Haar verklaring wordt ondersteund door de andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van getuigen ( [naam 1] en [naam 2] ) waartegen [slachtoffer] nog diezelfde dag heeft gezegd dat zij ‘ontmaagd’ is. Dit biedt steun voor de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte seksueel is binnengedrongen in haar lichaam en dat dit ook met de penis is gebeurd. Ook het DNA-bewijs biedt steun aan de verklaring van [slachtoffer] , nu dit bewijs niet anders kan worden geïnterpreteerd dan dat de verdachte, in tegenstelling tot wat hij zelf heeft verklaard, haar ook onder haar rokje heeft aangeraakt. Het DNA zit immers niet alleen aan de buitenzijde maar ook op meerdere plekken aan de binnenzijde van het rokje, zowel aan de voor- als aan de achterkant.
Tegenover de verklaring van [slachtoffer] staat de (ontkennende) verklaring van de verdachte. De verklaring van de verdachte acht de rechtbank, in het licht van de overige bewijsmiddelen, waaronder het DNA-bewijs, ongeloofwaardig. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] en dit levert een bewezenverklaring van ontucht op. Dat uit de overige bewijsmiddelen niet elke handeling blijkt die door [slachtoffer] wordt beschreven, staat niet aan een bewezenverklaring in de weg. Het is immers niet zo dat ieder onderdeel van een tenlastelegging door twee bewijsmiddelen moet worden “belegd”.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 13 juni 2020 in de gemeente Heerlen, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, vingers en penis in de vagina van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie gekeken naar straffen die doorgaans worden opgelegd voor een verkrachting, aangezien de zaak daaraan doet denken, nu de handelingen tegen de wil van het slachtoffer hebben plaatsgevonden. Ook houdt de officier van justitie in strafverzwarende zin rekening met de proceshouding van de verdachte. In het voordeel van de verdachte weegt de officier van justitie mee dat het feit twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en dat door de reclassering wordt beschreven dat de verdachte zijn leven op orde heeft.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan dient volgens de raadsman volstaan te worden met een taakstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Aan de verdachte moet geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd worden, omdat hij dan te zwaar gestraft wordt. De onderhavige zaak moet volgens de raadsman niet vergeleken worden met een verkrachting, omdat er geen sprake was van dwang. Als er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden was dat vrijwillig.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft op 19-jarige leeftijd seks gehad met de destijds 14-jarige [slachtoffer] .
Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Ondanks de relatief jonge leeftijd van de verdachte had hij beter moeten weten. Hij was zich er namelijk wel van bewust dat het slachtoffer zo jong was en dat hij veel ervarener was op seksueel gebied, zegt hij zelf. Dat het feit een grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt niet alleen uit de slachtofferverklaring die haar vader ter terechtzitting heeft voorgedragen, maar ook uit het feit dat zij als gevolg van het onderhavige feit meer dan 50 behandelingen heeft moeten volgen bij een psycholoog. Juist omdat de gevolgen van een feit zoals het onderhavige voor het slachtoffer enorm groot kunnen zijn, heeft de wetgever dergelijke feiten strafbaar gesteld, ook als de seksuele handelingen niet tegen de wil van het slachtoffer hebben plaatsgevonden. Dat dwang voor een bewezenverklaring geen rol speelt heeft te maken met de kwetsbare ontwikkelingsfase waarin jongeren zich vaak bevinden en met het gegeven dat jongeren vaak onvoldoende in staat zijn om hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Of er in dit geval sprake geweest is van (enige) dwang behoeft de rechtbank gelet daarop niet te beantwoorden.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (al dan niet voorwaardelijke) gevangenisstraf. Bovendien dient van de straf een afschrikwekkende, preventieve werking uit te gaan om de verdachte, maar ook anderen, ervan te weerhouden dit soort feiten te plegen.
De rechtbank weegt echter ook in haar oordeel mee dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld is en dat hij na het plegen van het onderhavige feit ook niet opnieuw met politie in aanraking is gekomen voor een dergelijk feit. Verder heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte laten meewegen: de verdachte heeft een baan, hij heeft een vaste relatie en wordt binnenkort vader. De rechtbank houdt verder rekening met de inhoud van het reclasseringsrapport van 12 juli 2022. De reclassering beschrijft dat de verdachte zijn leven op dit moment goed op orde lijkt te hebben. Reclasseringsinterventies worden niet geïndiceerd.
Anders dan de officier van justitie, zoekt de rechtbank geen aansluiting bij straffen die doorgaans worden opgelegd voor een verkrachting. Verkrachting is immers niet aan de verdachte ten laste gelegd.
Alles overwegend, en gelet op de persoonlijke omstandigheden en de jonge leeftijd van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak gekozen moet worden voor een andere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de ernst van het feit en het taakstrafverbod dat geldt voor artikel 245 Sr kan de rechtbank voor het onderhavige feit niet volstaan met het opleggen van enkel een taakstraf. Daarom zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest van 1 dag opleggen. Om de ernst van het feit te benadrukken zal de rechtbank naast een taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opleggen en wel voor de duur van 90 dagen. Hiermee wil de rechtbank enerzijds de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, geen bijzondere voorwaarden gekoppeld. De rechtbank legt hierbij een proeftijd van 2 jaren op.
Naast de voorwaardelijke gevangenisstraf, zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren opleggen.
Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een taakstraf van 180 uren en tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van het slachtoffer, mr. D.M.H. Rademakers, de vordering ter vergoeding van materiële schade verlaagd tot een bedrag van € 177,00 (931,6 km x
€ 0,19). Dit bedrag bestaat uit reiskosten. Daarnaast maakt het slachtoffer aanspraak op een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. Beide bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en ook wordt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat de (gewijzigde) vordering ter vergoeding van materiële schade geheel toewijsbaar is en dat het gevorderde bedrag ter vergoeding van immateriële schade gematigd moet worden naar een bedrag tussen de
€ 2.500,00 en € 3.500,00.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter vergoeding van materiële schade geheel toewijsbaar is en dat de immateriële schadevordering gematigd dient te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade, te weten reiskosten. De reiskosten zijn voldoende onderbouwd en de verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen dit deel van de vordering, zodat de rechtbank de reiskosten toewijst zoals gevorderd (na de vermindering ervan tot 0,19 euro per gereden kilometer).
Verder wordt aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade. Dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van de verdachte ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast, is voldoende onderbouwd en komt uit het dossier ook evident naar voren. De verdachte heeft immers seks met haar gehad terwijl zij slechts 14 jaren oud was. De aard en ernst van dit handelen door de verdachte is dusdanig dat voor de hand ligt dat [slachtoffer] hier zo nadelige gevolgen van heeft ondervonden dat zij in haar persoon is aangetast. Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan de hoge kant is en gematigd dient te worden. De rechtbank is, mede gelet op vergelijkbare jurisprudentie, eveneens van oordeel dat het gevorderde bedrag aan schadevergoeding, te hoog is. De rechtbank acht een vergoeding van € 2.500,00 passend en billijk voor de door [slachtoffer] geleden schade als gevolg van het handelen van de verdachte en zal daarom dit bedrag toewijzen. Voor het meergevorderde wordt [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het toegewezen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het feit is gepleegd, zijnde 13 juni 2020, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het schadebedrag, zodat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De proceskosten worden begroot conform het liquidatietarief in civiele kantonzaken. Het bedrag van de te liquideren kosten is enerzijds afhankelijk van de verrichte werkzaamheden en anderzijds van het geldelijk belang van de zaak. De vordering bedraagt tussen de € 2.500,00 en € 3.750,00 en dit betekent dat ieder punt gewaardeerd wordt op € 218,00. Voor het indienen van de schriftelijke vordering en voor het bijwonen van de zitting heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van elk één punt. Dit betekent dat de proceskosten begroot worden op (2 x € 218,00 =) € 436,00.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een taakstraf voor de duur van 180 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.677,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 13 juni 2020 tot aan de dag der gehele voldoening. Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van € 177,00 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade;
  • verklaart de benadeelde partij voor het meergevorderde aan immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 436,00, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 2.677,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening, en bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. L.P. Bosma en
mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 augustus 2022.
Buiten staat
mr. R. Verkijk is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 juni 2020 in de gemeente Heerlen, met [slachtoffer] , geboren op
[geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het duwen/brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of penis in de vagina van die [slachtoffer] .
(Artikel 245 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, dienst regionale recherche (LB), afdeling thematische opsporing (LB), team zeden (LB), registratienummer: [proces-verbaalnummer] , gesloten d.d. 14 december 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 163.
2.Het proces-verbaal informatief gesprek zeden, pagina 5-9.
3.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 11-15.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , pagina 16-19.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , pagina 23-2.5
6.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 19 juli 2022.
7.Het proces-verbaal informatief gesprek zeden, pagina 9, de kennisgeving van inbeslagname, pagina 42, het proces-verbaal waarneming en afname celmateriaal, pagina 63, en de deskundigenrapportage d.d. 14 juni 2021, pagina 117-119.