6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. De verdachte heeft aangever [slachtoffer] meermalen met kracht met een baksteen op zijn hoofd geslagen en tegen zijn hoofd geschopt. Door zodanig te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , zelfs zodanig dat hij daaraan had kunnen overlijden. De verdachte is pas gestopt op het moment dat een omstander ingreep. Het is dus niet aan het handelen van de verdachte te danken dat het slachtoffer geen zwaarder letsel heeft opgelopen. Het geweld van de verdachte heeft een grote impact gehad op aangever [slachtoffer] en diens echtgenote. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat alles heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag en er meerdere personen getuigen van zijn geweest. Dit moet ook voor andere buurtbewoners een schokkende ervaring zijn geweest en draagt bij aan (de reeds bestaande) gevoelens van onveiligheid in de buurt en in de samenleving. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers maar ook binnen de samenleving in het algemeen.
De verdachte heeft ook de auto van [slachtoffer] beschadigd. Dit is een vervelend en hinderlijk feit en zorgt voor financiële schade.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de over de verdachte opgemaakte rapportages.
De psycholoog heeft in het rapport van 13 september 2021 geadviseerd om het ten laste gelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en houdt daar rekening mee in het bepalen van de strafmaat.
De psycholoog rapporteert dat de verdachte sinds 2018 een gekende zorgmijder is. Tijdens het onderzoek door de psycholoog heeft de verdachte aangegeven dat hij zich wil schikken in begeleiding en afgepast medicatiegebruik en wil meewerken aan begeleiding. Dit klinkt allemaal goed, maar bij de verdachte kunnen de dingen verkeren volgens de psycholoog.
In een situatie zonder externe bescherming en structuur en zonder medicatie loopt de verdachte een verhoogd risico om in situaties verzeild te raken zoals die waarin het tenlastegelegde plaatsvond en waarin zijn inschattings- en sturingsvermogen tekort kunnen schieten. Daarbij zijn contextuele variabelen wel van belang voor het getriggerd raken van gewelddadige ontsporingen. De verdachte heeft vanuit zijn persoonlijkheid een hang naar een leven in vrijheid buiten de conventionele paden. Hij is afkerig van medicatie die hem belemmert in het met volle teugen genieten van die vrijheid. De verdachte roept in de situatie waarin hij zwervend is als vanzelf een zekere sociale afstand en vermijding op bij anderen. In gevallen waarin anderen niet met afstand reageren wordt bij hem achterdocht geactiveerd.
Volgens de psycholoog zijn er twee kaders voorhanden om de wenselijke interventies te voorzien van enige garanties. Het eerste kader betreft bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, waarbij de reclassering als toezichthouder kan optreden.
Het tweede kader is dat van een zorgmachtiging volgens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De psycholoog is van mening dat een zorgmachtiging het beste kan bijdragen aan het borgen van de wenselijke interventies.
De reclassering heeft op 29 december 2021, naar aanleiding van het psychologisch rapport, over de verdachte gerapporteerd. Bij een veroordeling zien zij het psychosociaal functioneren van de verdachte als een criminogene factor. Het valt de reclassering op dat de verdachte graag zijn eigen plan trekt en niet zo uit is op sociale contacten. Dat maakt dat hij wat lastiger te begeleiden is, waarbij een complicerende factor is dat de verdachte aangeeft na zijn detentie te willen stoppen met het gebruik van zijn medicatie.
De reclassering acht het risico op recidive laag-gemiddeld en het risico op onttrekking aan voorwaarden schatten zij in als gemiddeld.
De reclassering acht van belang dat de verdachte medicatie blijft gebruiken. Omdat de verdachte eerder zorgmijdend gedrag heeft vertoond, adviseren zij om het medicatiegebruik door een zorgmachtiging te ondervangen. Gelet op geestelijke gesteldheid ten tijde van het ten laste gelegde adviseert de reclassering om eveneens een meldplicht en ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De rechtbank houdt ten slotte rekening met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Straf en/of maatregel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke afdoening in de zin van een straf en/of maatregel passend en geboden is en daarbij het meest recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
De rechtbank overweegt dat sprake is van zeer ernstige strafbare feiten en dat de verdachte een complexe persoonlijkheidsproblematiek heeft. De verdachte kent een lange geschiedenis bij de GGZ en met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een behandeltraject en een traject in het kader van begeleid wonen nodig heeft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte de afgelopen jaren als zorgmijder bekend is.
De rechtbank overweegt dat begeleid wonen niet mogelijk is binnen het kader van de zorgmachtiging. Daarom zal de rechtbank naast een zorgmachtiging bijzondere voorwaarden opleggen bij een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel én een zorgmachtiging de kans van slagen van begeleiding en behandeling vergroot.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie goed past bij deze zaak en deze verdachte. Zij zal die eis dus volgen en aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat een locatieverbod wordt opgelegd voor [plaats 1] in Roermond en de [plaats 4] in Horn. De rechtbank acht een locatieverbod voor [plaats 1] niet proportioneel en ziet daartoe ook onvoldoende aanleiding.
Ter bescherming van aangever [slachtoffer] en diens echtgenote zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden eveneens een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] en diens echtgenote en een locatieverbod voor de straat waarin zij wonen ( [plaats 4] in Horn) opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank bepalen dat ook de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, wanneer er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De reclassering heeft de dadelijke uitvoerbaarheid geadviseerd en de officier van justitie heeft deze ook gevorderd. De rechtbank zal daarom bevelen dat op grond van artikel 14e Sr de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat zij per heden op het verzoekschrift van de officier van justitie, dat gelijktijdig met deze strafzaak is behandeld, voor de verdachte een zorgmachtiging heeft verleend.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank bepaalt dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf. Dat betekent dat verdachte ongeveer een week na het uitspreken van dit vonnis vrijkomt en vanaf dat moment zo snel mogelijk de ambulante behandeling dient te worden opgestart.