ECLI:NL:RBLIM:2022:576

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
03/097403-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en vernieling met een baksteen in Roermond

Op 27 januari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en vernieling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 april 2021, waarbij de verdachte meermalen met een baksteen op het hoofd van het slachtoffer sloeg en hem ook tegen het hoofd schopte. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, evenals de vernieling van de auto van het slachtoffer. De verdachte had eerder verklaard dat hij door het slachtoffer met de auto was overreden, maar deze verklaring vond geen steun in het dossier en werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige geweldsdelicten, waarbij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig was aangetast. De rechtbank hield rekening met de geestelijke gesteldheid van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 20 maanden geëist, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Tevens werd een zorgmachtiging verleend en werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en zijn echtgenote. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een behandeltraject nodig had en dat de combinatie van bijzondere voorwaarden en een zorgmachtiging de kans op succesvolle begeleiding vergrootte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
.
Strafrecht
Parketnummer : 03.097403.21
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
gedetineerd op de afdeling PPC van de P.I. Vught, Lunettenlaan 501, 5263 NT Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak is behandeld tegelijktijdig met een verzoek van de officier van justitie inzake een zorgmachtiging voor de verdachte met nummer C/03/300693 / BZ RK 22/52.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden door met een baksteen in zijn gezicht te slaan en tegen zijn hoofd te schoppen. Van de feiten zijn ook subsidiaire varianten ten laste gelegd (poging tot zware mishandeling en eenvoudige mishandeling);
Feit 2:de auto van [slachtoffer] heeft vernield of beschadigd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte met een baksteen tegen het hoofd van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft geslagen en hem tegen zijn hoofd heeft geschopt. De verdachte heeft bewust het risico genomen dat [slachtoffer] dodelijk getroffen zou worden. Dat levert een poging tot doodslag op. De officier van justitie acht vernieling van de auto eveneens bewezen. Er zijn meerdere getuigen die gezien hebben dat de verdachte op de auto heeft geslagen. Bovendien bevinden zich in het dossier foto’s van de beschadigde auto en heeft de verdachte bekend dat hij op de auto heeft geslagen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de poging doodslag (feit 1 primair) en poging zware mishandeling (feit 1 subsidiair). Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte [slachtoffer] met een baksteen heeft geslagen. Getuigen die op korte afstand stonden, verklaren dat ze niet hebben gezien dat de verdachte een baksteen in zijn handen had. Het trappen tegen het lichaam leidt niet tot een aanmerkelijke kans op de dood. Bovendien was bij [slachtoffer] sprake van licht letsel. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vernieling van de auto (feit 2) heeft de raadsvrouw zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard.
Op 9 april 2021 was hij samen met zijn vrouw (getuige [getuige 1] ) naar [plaats 1] te Roermond gereden. De auto betreft een witte Renault Captur. Zijn vrouw zat voorin naast [slachtoffer] in de auto. Ze reden over [plaats 1] in de richting van [plaats 3] . Links langs de weg, vlak langs de rijbaan, zag [slachtoffer] een man (hierna: de verdachte) liggen. Hij reed heel langzaam langs de verdachte en ter hoogte van [plaats 3] keerde [slachtoffer] de auto om en reden ze dezelfde weg weer terug. De verdachte ging midden op de rijbaan staan. [slachtoffer] dacht dat hij hem iets wilde vragen en deed het raam van het portier een stukje omlaag. [slachtoffer] zag en voelde dat de verdachte met zijn beide handen aan de buitenspiegel van de auto begon te trekken. Hij schopte hard tegen de auto en sloeg verschillende keren op de motorkap. [slachtoffer] en zijn vrouw waren in paniek. [slachtoffer] stuurde naar links om van de verdachte weg te rijden. De verdachte sprong toen op de motorkap van de auto. In paniek draaide [slachtoffer] zijn stuur te ver naar links. Hij ramde een afrastering en reed vervolgens het talud af. Onderaan het talud is [slachtoffer] uit de auto gestapt. Hij zag dat zijn echtgenote het talud opliep en bij een paar mensen ging staan bij de woningen langs de weg. [slachtoffer] zag dat de verdachte een baksteen in een van zijn handen omhoog hield en schreeuwend in de richting van die mensen liep. Toen de verdachte de echtgenote van [slachtoffer] zag riep hij ‘Jij zat in die auto’ en rende haar met de baksteen in zijn hand achterna. Toen kwam de verdachte op [slachtoffer] af. Hij had nog steeds de baksteen in zijn handen. De verdachte greep [slachtoffer] vast en haalde naar hem uit met de hand waarin hij die baksteen vasthield. [slachtoffer] voelde harde klappen op zijn hoofd. Hij voelde pijnscheuten aan de rechterzijde van zijn gezicht en hoofd. [slachtoffer] is even bewusteloos geweest. Toen [slachtoffer] opkeek was de verdachte weg. Hij heeft van zijn echtgenote vernomen, dat een jongen die daar ook was, de verdachte van hem af heeft getrokken.
De voorruit van de auto is gebarsten, de motorkap zit onder de deuken en rondom de auto zitten deuken. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 9 april 2021 en haar man (aangever [slachtoffer] ) over [plaats 1] te Roermond reden, toen de verdachte voor hun auto ging staan. De verdachte liep naar de bestuurderszijde toe en sloeg met kracht op de buitenspiegel en op de motorkap van de auto. Getuige heeft gezien dat de verdachte een baksteen in zijn handen had. Ze zag dat de verdachte haar man op de grond gooide en met de steen die hij in zijn rechterhand had met kracht op hem insloeg.. Ze zag dat haar man zich niet kon verweren, maar dat de verdachte op het hoofd van haar man in bleef slaan met de steen in zijn hand. Hij sloeg meermalen met de baksteen op het hoofd van [slachtoffer] . Vervolgens schopte de verdachte aangever [slachtoffer] in zijn gezicht. [3] De getuige verklaart dat een jonge man vervolgens heeft geprobeerd om de verdachte van haar man weg te trekken. Dit lukte bij een tweede of derde poging.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 9 april 2021 op zijn kamer was in de woning van zijn moeder, gelegen aan De [plaats 1] te Roermond. Hij hoorde geschreeuw van buitenaf. Hij is naar buiten gegaan. Hij hoorde dat de verdachte meerdere malen hard schreeuwde dat hij drie keer overreden was met de auto. Getuige zag geen schrammen of iets wat er op duidde dat de verdachte daadwerkelijk overreden was. Hij zag dat de verdachte naar aangever [slachtoffer] liep en hem meermalen met zijn tot rechterhand gebalde vuist hard tegen zijn gezicht sloeg, waardoor [slachtoffer] achterover op de grond viel. De verdachte ging met [slachtoffer] mee naar de grond en ging op hem zitten. De verdachte bleef door slaan op [slachtoffer] en roepen dat hij hem dood wilde maken. Vervolgens nam de verdachte een baksteen in zijn rechterhand en sloeg aangever meerdere malen in zijn gezicht. Getuige benaderde de verdachte en kreeg op enig moment contact met hem. Uiteindelijk heeft de getuige de verdachte los weten te krijgen van [slachtoffer] . De verdachte liep op dat moment weg bij aangever, waardoor aangever rechtop kon gaan zitten. Vervolgens zag getuige dat de verdachte met zijn schoen in het gezicht van aangever schopte. De verdachte liep vervolgens weg in de richting van [plaats 3] . Getuige heeft de verdachte in het zicht gehouden tot de politie ter plaatse en hij de verdachte kon aanwijzen. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ze heeft gezien dat de witte auto die in het weiland stond beschadigd was. Er zat een deuk in de motorkap en de voorruit was kapot. [5]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door de auto werd geraakt en dat hij toen met zijn hand tegen de buitenspiegel heeft geslagen. Hij heeft tegen de auto getrapt, maar hij weet niet of hij de auto heeft geraakt. Verder heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer] met zijn auto over hem heen is gereden en minstens één minuut met de auto op zijn voet heeft gestaan. Daarom heeft hij met een baksteen gegooid en heeft hij [slachtoffer] geslagen. De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] met een baksteen heeft geslagen en dat hij [slachtoffer] opzettelijk tegen het hoofd heeft geschopt. Zijn voet raakte [slachtoffer] per ongeluk toen hij wilde opstaan.
Overwegingen en conclusies van de rechtbank ten aanzien van feit 1
De vraag is nu hoe het handelen van de verdachte juridisch moet worden beoordeeld.
Voor een veroordeling is vereist dat de verdachte met opzet handelde. De kern van opzet is: weten en willen. De conclusie van de rechtbank is dat de verdachte geweten heeft dat hij [slachtoffer] meermalen met kracht met een baksteen tegen zijn hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft weliswaar niet letterlijk gezegd dat hij hem dood wilde maken, maar als je iemand meermalen met kracht met een baksteen op zijn hoofd slaat, dan is het risico dat diegene hersenletsel oploopt, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Beschadiging van het hersenweefsel of de harde klap alleen al kan een zwelling van de hersenen veroorzaken die een dodelijke afloop kan hebben. Dat is een vaker voorkomend en voorzienbaar gevolg. Ook dat risico heeft de verdachte op de koop toe genomen. Voor de rechtbank levert dat alles een poging tot doodslag op ten aanzien van aangever [slachtoffer] .
De rechtbank zal dan ook de primaire variant die ten laste is gelegd, de poging tot doodslag, bewezen verklaren.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat aangever [slachtoffer] over hem heen is gereden en minstens één minuut met de auto op zijn voet heeft gestaan.
Deze verklaring van de verdachte vindt geen steun in het dossier. Integendeel, deze wordt juist weersproken door de hierboven weergegeven verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuigen [getuige 1] en [getuige 3] . Bovendien is er bij de verdachte – bij een medische controle kort na zijn aanhouding – in het geheel geen letsel geconstateerd. Deze verklaring van de verdachte schuift de rechtbank dan ook terzijde.
Feit 2
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van de personenauto Renault Captur, toebehorende aan aangever [slachtoffer] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 primair:
op 9 april 2021 in de gemeente Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een baksteen tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 9 april 2021 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, te weten een Reanult Captur, dat aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde,
heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De klinisch psycholoog dr. W.F. van Kordelaar heeft de geestvermogens van de verdachte onderzocht en op 13 september 2021 een rapport uitgebracht. In dit rapport staat onder meer dat bij de verdachte sprake is van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis en mogelijk van kenmerken van een posttraumatische stressstoornis. Als het persoonlijkheidsfunctioneren van de verdachte onder druk komt te staan kunnen zich (pre)psychotische verschijnselen voordoen in de vorm van betrekkingsideeën en waanachtige realiteitsvertekeningen in de vorm van illusionaire vervalsingen. In de aanloop tot het ten laste gelegde kwam het inschattingsvermogen van de verdachte toenemend onder de invloed van zijn angstige achterdocht. Bij de terugkeer van de auto ging bij de verdachte ‘het alarm’ over en kwam zijn sturingsvermogen onder invloed van die angst en achterdocht waarbij zich ernstige verstoringen voordeden in de realiteitstoetsing en waarin ook elementen van herbeleving werden getriggerd. Bij de ten laste gelegde geweldspleging was het inschattingsvermogen nog steeds ernstig vertekend maar was een zekere mate van regie in het sturingsvermogen teruggekeerd. De gedragsdeskundige adviseert de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies en het advies van het rapport en neemt deze over. Er is geen sprake van een omstandigheid die de strafbaarheid van de verdachte (volledig) uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank rekening houden met de conclusie dat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren met aftrek van het voorarrest. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen te worden opgelegd. Daarnaast vordert de officier van justitie een locatieverbod ten aanzien van [plaats 1] in Roermond en de [plaats 4] in Horn. Bij bepaling van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. De verdachte heeft aangever [slachtoffer] meermalen met kracht met een baksteen op zijn hoofd geslagen en tegen zijn hoofd geschopt. Door zodanig te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , zelfs zodanig dat hij daaraan had kunnen overlijden. De verdachte is pas gestopt op het moment dat een omstander ingreep. Het is dus niet aan het handelen van de verdachte te danken dat het slachtoffer geen zwaarder letsel heeft opgelopen. Het geweld van de verdachte heeft een grote impact gehad op aangever [slachtoffer] en diens echtgenote. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat alles heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag en er meerdere personen getuigen van zijn geweest. Dit moet ook voor andere buurtbewoners een schokkende ervaring zijn geweest en draagt bij aan (de reeds bestaande) gevoelens van onveiligheid in de buurt en in de samenleving. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers maar ook binnen de samenleving in het algemeen.
De verdachte heeft ook de auto van [slachtoffer] beschadigd. Dit is een vervelend en hinderlijk feit en zorgt voor financiële schade.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de inhoud van de over de verdachte opgemaakte rapportages.
De psycholoog heeft in het rapport van 13 september 2021 geadviseerd om het ten laste gelegde verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over en houdt daar rekening mee in het bepalen van de strafmaat.
De psycholoog rapporteert dat de verdachte sinds 2018 een gekende zorgmijder is. Tijdens het onderzoek door de psycholoog heeft de verdachte aangegeven dat hij zich wil schikken in begeleiding en afgepast medicatiegebruik en wil meewerken aan begeleiding. Dit klinkt allemaal goed, maar bij de verdachte kunnen de dingen verkeren volgens de psycholoog.
In een situatie zonder externe bescherming en structuur en zonder medicatie loopt de verdachte een verhoogd risico om in situaties verzeild te raken zoals die waarin het tenlastegelegde plaatsvond en waarin zijn inschattings- en sturingsvermogen tekort kunnen schieten. Daarbij zijn contextuele variabelen wel van belang voor het getriggerd raken van gewelddadige ontsporingen. De verdachte heeft vanuit zijn persoonlijkheid een hang naar een leven in vrijheid buiten de conventionele paden. Hij is afkerig van medicatie die hem belemmert in het met volle teugen genieten van die vrijheid. De verdachte roept in de situatie waarin hij zwervend is als vanzelf een zekere sociale afstand en vermijding op bij anderen. In gevallen waarin anderen niet met afstand reageren wordt bij hem achterdocht geactiveerd.
Volgens de psycholoog zijn er twee kaders voorhanden om de wenselijke interventies te voorzien van enige garanties. Het eerste kader betreft bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, waarbij de reclassering als toezichthouder kan optreden.
Het tweede kader is dat van een zorgmachtiging volgens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De psycholoog is van mening dat een zorgmachtiging het beste kan bijdragen aan het borgen van de wenselijke interventies.
De reclassering heeft op 29 december 2021, naar aanleiding van het psychologisch rapport, over de verdachte gerapporteerd. Bij een veroordeling zien zij het psychosociaal functioneren van de verdachte als een criminogene factor. Het valt de reclassering op dat de verdachte graag zijn eigen plan trekt en niet zo uit is op sociale contacten. Dat maakt dat hij wat lastiger te begeleiden is, waarbij een complicerende factor is dat de verdachte aangeeft na zijn detentie te willen stoppen met het gebruik van zijn medicatie.
De reclassering acht het risico op recidive laag-gemiddeld en het risico op onttrekking aan voorwaarden schatten zij in als gemiddeld.
De reclassering acht van belang dat de verdachte medicatie blijft gebruiken. Omdat de verdachte eerder zorgmijdend gedrag heeft vertoond, adviseren zij om het medicatiegebruik door een zorgmachtiging te ondervangen. Gelet op geestelijke gesteldheid ten tijde van het ten laste gelegde adviseert de reclassering om eveneens een meldplicht en ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) als bijzondere voorwaarde op te leggen.
De rechtbank houdt ten slotte rekening met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Straf en/of maatregel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke afdoening in de zin van een straf en/of maatregel passend en geboden is en daarbij het meest recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte.
De rechtbank overweegt dat sprake is van zeer ernstige strafbare feiten en dat de verdachte een complexe persoonlijkheidsproblematiek heeft. De verdachte kent een lange geschiedenis bij de GGZ en met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een behandeltraject en een traject in het kader van begeleid wonen nodig heeft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte de afgelopen jaren als zorgmijder bekend is.
De rechtbank overweegt dat begeleid wonen niet mogelijk is binnen het kader van de zorgmachtiging. Daarom zal de rechtbank naast een zorgmachtiging bijzondere voorwaarden opleggen bij een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van bijzondere voorwaarden binnen een voorwaardelijk strafdeel én een zorgmachtiging de kans van slagen van begeleiding en behandeling vergroot.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie goed past bij deze zaak en deze verdachte. Zij zal die eis dus volgen en aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
De officier van justitie heeft gevorderd dat een locatieverbod wordt opgelegd voor [plaats 1] in Roermond en de [plaats 4] in Horn. De rechtbank acht een locatieverbod voor [plaats 1] niet proportioneel en ziet daartoe ook onvoldoende aanleiding.
Ter bescherming van aangever [slachtoffer] en diens echtgenote zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden eveneens een contactverbod ten aanzien van [slachtoffer] en diens echtgenote en een locatieverbod voor de straat waarin zij wonen ( [plaats 4] in Horn) opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank bepalen dat ook de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, wanneer er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De reclassering heeft de dadelijke uitvoerbaarheid geadviseerd en de officier van justitie heeft deze ook gevorderd. De rechtbank zal daarom bevelen dat op grond van artikel 14e Sr de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat zij per heden op het verzoekschrift van de officier van justitie, dat gelijktijdig met deze strafzaak is behandeld, voor de verdachte een zorgmachtiging heeft verleend.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank bepaalt dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf. Dat betekent dat verdachte ongeveer een week na het uitspreken van dit vonnis vrijkomt en vanaf dat moment zo snel mogelijk de ambulante behandeling dient te worden opgestart.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vertegenwoordigt door mr. Th.J.H.M. Linssen vordert, een schadevergoeding van € 13.550,- waarvan € 7.500,- voor geleden immateriële schade (smartengeld) en € 2.500,- affectieschade.
De materiële schade bestaat uit:
  • Reparatiekosten van de auto € 5.800,-;
  • Beschadiging aan het kunstgebit € 250,-.
De immateriële schade betreft € 7.500,- en € 2.500,- affectieschade ten aan aanzien van
[getuige 1] , de echtgenote van aangever [slachtoffer] .
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de schadepost reparatiekosten van de auto moet worden afgewezen, nu de verzekering van [slachtoffer] deze schade heeft vergoed. De schadepost beschadiging aan het kunstgebit dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze schadepost op geen enkele manier is onderbouwd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om ten aanzien van de immateriële schade gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid, nu deze schade eveneens niet is onderbouwd. De affectieschade moet volgens de officier van justitie worden afgewezen, omdat er geen sprake is van affectieschade, maar van schokschade. Voor het toekennen van schokschade is vereist dat [getuige 1] lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en dat is niet gebleken uit het dossier.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
Ten aanzien van de reparatiekosten van de auto vordert de benadeelde partij € 5.800,-. De rechtbank zal deze schadepost afwijzen, nu de verzekering deze schade reeds heeft vergoed. De schade aan het kunstgebit zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schadepost niet is onderbouwd.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade neemt de rechtbank zonder meer aan dat de poging doodslag traumatisch voor [slachtoffer] is geweest. De aard en de ernst van de normschending brengen met zich dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon en gederfde levensvreugde kunnen worden aangenomen. De rechtbank is aldus van oordeel dat er immateriële schade is geleden die het rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbaar feit. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor gedeeltelijke toewijzing van het bedrag van € 1.000,-. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Affectieschade/schokschade
De benadeelde partij heeft € 2.500,- affectieschade gevorderd ten aanzien van de echtgenote van [slachtoffer] . De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen. De rechtbank stelt allereerst vast dat de gestelde schade niet moet worden gekwalificeerd als affectieschade maar als schokschade. Voor wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het tenlastegelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Het is echter ook vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat vergoeding van schokschade enkel gerechtvaardigd is bij het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het bestaan van een dergelijk ziektebeeld is blijkens de jurisprudentie een harde eis voor toekenning van schokschade en moet door de rechter worden onderzocht.
Uit de gegevens op het voegingsformulier van de benadeelde [slachtoffer] kan het bestaan van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld niet worden afgeleid. Dus ook deze schadepost zal de rechtbank afwijzen.
Totale schade en de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 1.000,- toewijzen. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal de rechtbank ook de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
meldplicht:dat de veroordeelde zich binnen 48 uur na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Slachthuisstraat 31 te Roermond, telefoonnummer 088-8041501 en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
ambulante behandeling:dat de veroordeelde zich laat behandelen door forensische zorg van GGZ De Rooyse Wissel of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na ontslag uit de PI en indien geïndiceerd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
begeleid wonen:dat de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
contactverboden:de veroordeelde zal op geen enkele wijze (direct of indirect) contact leggen met de volgende personen en/of hun familieleden:
- [slachtoffer] , geboren te [plaats 5] op [geboortedatum 1] ;
- [getuige 1] , geboren op [geboortedatum 2] ;
locatieverbod:de veroordeelde bevindt zich gedurende de proeftijd niet op de [plaats 4] in Horn;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wonende te Horn, gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 1.000,-;
  • wijst het meer gevorderde inzake schade aan de auto ad € 5.800,- af;
  • wijst het meer gevorderde inzake immateriële schade ad € 6.500,- af;
  • wijst het meer gevorderde inzake affectieschade ad € 2.500,- af;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd bedrag te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 20 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M.C. van de Winkel, voorzitter,
mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. W.A.M. de Loo, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. N.M.J.G.A. van Hinsberg, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2022.
Buiten staatDe griffier is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 9 april 2021 in de gemeente Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, met een baksteen tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of (nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen) tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op of omstreeks 9 april 2021 in de gemeente Roermond
opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, te weten een Reanult Capture, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Roermond, proces-verbaalnummer PL2300-2021052786, gesloten d.d. 8 juni 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 77, alsmede de niet-doorgenummerde stukken.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , dossierpagina’s 30 en 31.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , dossierpagina’s 36 en 37.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige P. [getuige 3] , dossierpagina’s 69 en 70.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , dossierpagina 39.