ECLI:NL:RBLIM:2022:5728

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
ROE 21/1298
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van persoonsgebonden budget (pgb) op grond van Wmo 2015, onvoldoende onderzoek en belangenafweging door het college

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen over de beëindiging van een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding. Eiseres had al twaalf jaar zonder problemen gebruikgemaakt van het pgb, maar het college besloot dit per 1 november 2020 te beëindigen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het college bij de beoordeling van de pgb-vaardigheid ten onrechte niet heeft betrokken dat eiseres jarenlang zonder problemen de aan het pgb verbonden taken heeft uitgevoerd. De rechtbank stelde vast dat er een belangenafweging ontbrak en dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de omvang van de benodigde voorziening. Het GGD-advies werd als ontoereikend beoordeeld en het college had niet adequaat gereageerd op de bezwaren van eiseres.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd bepaald dat eiseres recht heeft op een pgb voor individuele begeleiding tot de datum van de nieuwe beslissing op bezwaar en dat het college het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging en adequaat onderzoek door het college bij besluiten omtrent pgb's.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1298

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

30 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L. Meys),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. V.H.J.M. van den Heuvel).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft verweerder de maatwerkvoorziening begeleiding individueel van eiseres in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) per 1 november 2020 beëindigd.
Bij besluit van 12 januari 2020 (de rechtbank begrijpt: 2021) heeft verweerder de indicatie voor een maatwerkvoorziening begeleiding individueel van eiseres in de vorm van een pgb voor twee uur per week met ingang van 1 november 2020 verlengd tot 1 juni 2021. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar van eiseres geacht mede te zijn gericht tegen dit (wijzigings)besluit.
Bij besluit van 1 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waardoor de maatwerkvoorziening begeleiding individueel in de vorm van een pgb per 1 juni 2021 is beëindigd. Tevens heeft verweerder eiseres in aanmerking gebracht voor een maatwerkvoorziening begeleiding individueel in de vorm van zorg in natura voor twee uur per week uit te voeren door [naam] .
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (ROE 21/1617). Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juli 2021 is de beëindiging van de maatwerkvoorziening begeleiding individueel in de vorm van een pgb geschorst totdat uitspraak is gedaan op het beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming
van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een pgb voor individuele begeleiding voor twee uur per week verstrekt tot de datum van de nieuwe beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de beëindiging van de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb gebaseerd op artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo 2015 in combinatie met artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015. In dit laatste artikelonderdeel is bepaald dat een pgb wordt verstrekt, indien de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Bij de beoordeling of dit het geval is, hanteert verweerder de door de Rijksoverheid uitgebrachte “Handreiking voor toetsing op (minimale) PGB-vaardigheid” en de daarvan afgeleide 10-punten check als leidraad.
3. Hoewel de rechtbank onderkent dat verweerder bij de beoordeling van de zogenaamde pgb-vaardigheid beoordelingsruimte toekomt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte hierbij niet heeft betrokken dat eiseres al twaalf jaar zonder problemen door middel van een pgb individuele begeleiding geniet van een door haarzelf gekozen begeleidster en daarbij ook de aan het pgb verbonden taken heeft uitgevoerd, zonder dat dit tot aanmerkingen heeft geleid. Dat feit moet alsnog betrokken worden bij de beoordeling of eiseres pgb-vaardig is. Mocht verweerder vervolgens weer tot de conclusie komen dat eiseres niet pgb-vaardig is, dan moet datzelfde feit opnieuw betrokken worden bij de belangenafweging, die verweerder volgens artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 moet maken. Beëindiging van een pgb op een van de gronden genoemd in dit artikel is immers een bevoegdheid en geen verplichting. Ook dat is door verweerder in het bestreden besluit niet onderkend.
4. Ten aanzien van de omvang van de voorziening is de rechtbank van oordeel dat er door verweerder onvoldoende onderzoek is uitgevoerd met betrekking tot die omvang. In bezwaar is door eiseres aangegeven waarom de door verweerder verstrekte uren onvoldoende zijn. Verweerder is hier onvoldoende op ingegaan. Ook het in bezwaar uitgebrachte GGD-advies is ontoereikend. Het feit dat een lichtere vorm van therapie adequaat wordt geacht, zegt anders dan verweerder stelt, niets over de benodigde individuele begeleiding. Het feit dat voor eventuele problemen met de minderjarige zoon de Jeugdwet van toepassing is, geldt niet voor problemen die uitwonende, meerderjarige kinderen voor eiseres met zich meebrengen. De GGD-arts heeft gezegd dat hij de noodzaak van begeleiding in verband met deze laatste problemen niet kan beoordelen zonder de individuele problematiek van deze personen te kennen. Verweerder heeft verder in de primaire fase voor het sporten en voedingsadvies aan eiseres minuten toegekend zodat ze gestimuleerd wordt om daar naartoe te blijven gaan. Vervolgens wordt door verweerder in bezwaar daar anders over gedacht zonder een nadere, toereikende motivering. Tot slot overweegt de rechtbank dat in de nieuwe beslissing op bezwaar ook de vraag van eiseres om de duur van de voorziening te stellen op vijf jaar dient te worden beantwoord. In het bestreden besluit is verweerder daar niet op ingegaan.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- in beroep
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter, in aanwezigheid van mr.
S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 juli 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.