ECLI:NL:RBLIM:2022:5726

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
ROE 20 / 2999
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor sportkooi op parkeerterrein naast woning van eiser in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 juli 2022 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor een sportkooi op een parkeerterrein naast de woning van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan. De zaak begon met een besluit van 5 december 2019, waarbij de gemeente Maastricht een omgevingsvergunning verleende aan een derde partij voor het legaliseren van een sportkooi. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 24 mei 2022 werd de zaak behandeld, waarbij eiser, de gemeente en de derde partij vertegenwoordigd waren door gemachtigden. De rechtbank concludeerde dat de sportkooi niet past binnen de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' van het bestemmingsplan 'Itteren-Borgharen'. De rechtbank oordeelde dat de sportkooi niet kan worden vergund op basis van het gebruiks- en bouwovergangsrecht, omdat het bouwwerk niet voldoet aan de bestemmingsomschrijving.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, verklaarde het beroep gegrond en herroept het primaire besluit. De gemeente moet nu een nieuwe beslissing nemen op de aanvraag voor de omgevingsvergunning, waarbij ook de activiteit van het gebruiken van de sportkooi in overweging moet worden genomen. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20 / 2999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2022

in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht

verweerder
(gemachtigde: mr. T. Goessens).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], gevestigd te [plaats 1]
(gemachtigde: mr. T. Goessens)

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam derde-partij] een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een reeds geplaatste sportkooi op het parkeerterrein naast het perceel [adres] te [plaats 2] . Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022, waarbij deze zaak gelijktijdig is behandeld met zaak ROE 21/1506 over eisers verzoek om handhavend op te treden tegen overlast vanaf het parkeerterrein. Eiser, verweerder en de derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
In zaak ROE 21/1506 wordt separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft bij het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor het legaliseren van een reeds geplaatste sportkooi op het parkeerterrein naast het perceel [adres] te [woonplaats] .
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering. Verweerder gaat ervan uit dat de sportkooi niet vergunningvrij is en in strijd met de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” zoals vermeld in artikel 11.1 van de regels van het bestemmingsplan “Itteren- Borgharen ”, vastgesteld op 23 oktober 2012. Volgens verweerder is echter het overgangsrecht van artikel 31.2 van het bestemmingsplan van toepassing. Op grond van die bepaling mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is worden voortgezet. Dit geldt weliswaar niet indien het gebruik reeds in strijd was met het vorige bestemmingsplan, waaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat vorige plan, maar daarvan is geen sprake. De sportkooi is namelijk te beschouwen als een speelvoorziening en paste daarom binnen het vorige, ten tijde van de bouw van de sportkooi in 2010 geldende bestemmingsplan Kern Borgharen . Volgens verweerder is de sportkooi dan ook niet in strijd met het bestemmingsplan Itteren- Borgharen (inclusief het daarin opgenomen overgangsrecht). Volgens verweerder voldoet de vergunningaanvraag ook aan de overige criteria voor vergunningverlening zoals vermeld in artikel 2.10 van de Wabo, zodat de vergunning verleend moest worden.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De vergunning had volgens eiser niet mogen worden verleend. Eiser heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de sportkooi in strijd is met het bestemmingsplan Itteren- Borgharen . Het overgangsrecht van het bestemmingsplan is volgens eiser niet van toepassing omdat de sportkooi niet kan worden beschouwd als een speelvoorziening
.
Wat is in geschil?
4. Niet in geschil is dat de aangevraagde bouwactiviteit (de sportkooi) voldoet aan de criteria van artikel 2.10, eerste lid, onder a, b en d, van de Wabo.
5. Wel in geschil is de vraag of de sportkooi in overeenstemming is met het bestemmingsplan (het criterium van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo). In dit verband is niet in geschil en ook de rechtbank is van oordeel dat de sportkooi in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan “Itteren- Borgharen ” geldende bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied”, omdat de sportkooi niet valt onder een van de in de betreffende bestemmingsomschrijving opgenomen doeleinden. In het bijzonder is geen sprake van een daar genoemde additionele voorziening. Additionele voorzieningen zijn in begripsbepaling 1.7 gedefinieerd als: “
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; Hieronder zijn in ieder geval begrepen plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes, straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen, met uitzondering van parkeergarages”. Wel in geschil is de vraag of dat betekent dat de sportkooi niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan, zoals eiser stelt, of dat zoals verweerder stelt de sportkooi toch is toegestaan ingevolge het gebruiksovergangsrecht van dat bestemmingsplan.
Past de sportkooi binnen het bestemmingsplan?
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de sportkooi onder overgangsbepaling 31.2 van het bestemmingsplan “Itteren Borgharen ” valt en daarom niet in strijd is met dat bestemmingsplan. Artikel 31.2 van de planregels bevat het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dat in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan geldende bestemmingsbepalingen. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de sportkooi voor wat betreft het bouwen past binnen (de bouwregels van) het bestemmingsplan en dat daarom niet aan het overgangsrecht over het bouwen van een bouwwerk hoefde te worden getoetst.
7. De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat de sportkooi, omdat dit bouwwerk op zichzelf past binnen de bouwregels van de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied”, kan worden vergund omdat het bouwwerk weliswaar in strijd is met die bestemming, maar het gebruik dat van het bouwwerk wordt gemaakt onder het gebruiksovergangsrecht valt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Indien, zoals in dit geval, een aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend voor het bouwen van een bouwwerk, dan dient dit bouwwerk, ongeacht of de aanvraag ter legalisering wordt gedaan, te passen binnen de bij de vigerende bestemming vermelde bestemmingsomschrijving (en de daaruit volgende toegestane gebruiksdoeleinden). Dat is bij de onderhavige sportkooi niet het geval, want de sportkooi past niet binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied”. Dat betekent dat het bouwwerk ook niet kan worden gezien als een ingevolge de bouwregels van die bestemming toegestaan bouwwerk. Daarvoor is immers eerst vereist dat het bouwwerk past binnen de bestemming. De conclusie die bij toetsing van de vergunningaanvraag dus moet worden getrokken, is dat het aangevraagde bouwwerk niet past binnen de bestemming, zodat niet relevant is of het bouwwerk wel past binnen sec de bouwregels van die bestemming (de rest van de bestemming weggedacht).
7.2.
Het gebruiksovergangsrecht zoals opgenomen in artikel 31.2 van de planregels zegt slechts dat gebruik van grond en bouwwerk dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Dit gebruiksovergangsrecht ziet op gebruik in enge zin, dus gebruik dat van grond en van bouwwerken wordt gemaakt, maar niet op bouwen (gebruik van de grond om daarop te bouwen). Dat het gebruiksovergangsrecht van toepassing is op gebruik van het parkeerterrein voor sport- en spelactiviteiten, is dus niet relevant voor de vraag of een (zonder vergunning gerealiseerd) bouwwerk ten behoeve van die activiteiten (alsnog) vergund kan worden. Dat sport- en spelactiviteiten mogen worden voortgezet, wat daarvan ook zij, betekent niet zonder meer dat ten behoeve daarvan ook gebouwd mag worden (of alsnog een vergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend voor een zonder vergunning opgericht bouwwerk). Daarvoor moet immers, zoals onder 7 overwogen, beoordeeld worden of de bestemming dat bouwen toelaat en daarvoor is weer relevant of de bestemmingsomschrijving het betreffende gebruik toelaat. Zoals onder 5 al vastgesteld, is niet in geschil dat dat niet het geval is. Het gebruiksovergangsrecht geeft geen titel voor vergunningverlening voor de activiteit bouwen.
7.3.
Het bouwovergangsrecht geeft in dit geval evenmin een titel voor vergunningverlening. [1] Artikel 31.1 van de planregels luidt, overigens deels in afwijking van, maar inhoudelijk wel overeenkomstig het verplicht voorgeschreven overgangsrecht in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, als volgt:
“Overgangsrecht bouwwerken
a.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a. met maximaal 10%.
Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan”.
Deze bepaling maakt het slechts mogelijk ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Itteren- Borgharen ” aanwezige bouwwerken gedeeltelijk te vernieuwen of veranderen of, bij een calamiteit, geheel te vernieuwen of veranderen. De vergunningaanvraag voor de sportkooi betreft niet een vernieuwing of verandering van een (legaal) bestaand bouwwerk. De vergunningaanvraag betreft immers het oprichten van een bouwwerk. Dat dit bouwwerk al bestaat, doet daaraan niet af omdat het bouwwerk illegaal is opgericht en de vergunningaanvraag ziet op dat oprichten. Dit betekent dat artikel 31.1 in dit geval niet ten grondslag kan liggen aan vergunningverlening voor de sportkooi. Het bouwen van de sportkooi valt dus niet onder het bouwovergangsrecht van het bestemmingsplan en dit overgangsrecht heft de strijd met de bestemming dus niet op.
8. Het voorgaande betekent dat de sportkooi in strijd is met het bestemmingsplan en dat het bestreden dus op een onjuiste toetsing aan het bestemmingsplan berust.
Conclusie
9. Nu het bouwen van de sportkooi in strijd is met bestemmingsplan had verweerder de omgevingsvergunning niet kunnen verlenen zonder daarbij ook te beoordelen of de strijd met het bestemmingsplan kon worden vergund. [2] De rechtbank merkt daarbij op dat “gebruiken van gronden (…) in strijd met een bestemmingsplan” zoals genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, ziet op gebruik in ruime zin dat dus ook het bouwen van bouwwerken omvat. Nu de sportkooi in strijd is met het bestemmingsplan, had verweerder geen avergunning [3] kunnen verlenen zonder ook een c-vergunning [4] te verlenen. Die c-vergunning is echter niet verleend en het bestreden besluit bevat ook geen afweging over de vraag of de sportkooi in afwijking van het bestemmingsplan kan worden vergund, welke afweging moet zien op de vraag of deze afwijking niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en op een belangenafweging, waarbij ook het belang van eiser wordt meegewogen.
10. De overige beroepsgronden van eiser, die met name gaan over de overlast die eiser door het gebruik van de sportkooi stelt te ondervinden en de vraag of verweerder dit bij de vergunningprocedure had moeten betrekken, kunnen verder buiten beschouwing blijven.
11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Mede gelet op eisers wens van handhavend optreden tegen de sportkooi (waarover zaak ROE 2021/1506 onder meer gaat) acht de rechtbank het namelijk niet terecht dat een onjuiste legaliserende vergunning zoals verleend bij het primaire besluit in stand blijft.
12. Verweerder zal, ervan uitgaande dat de derde-partij de omgevingsvergunning-aanvraag niet intrekt, een nieuwe beslissing op die aanvraag moeten nemen en daarbij die aanvraag mede moeten aanmerken als een aanvraag voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 579 en een wegingsfactor 1. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van
het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 juli 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1719.
2.Artikel 2.10, tweede lid, in samenhang met artikel 2.1, eerste lid onder c en artikel 2.12 van de Wabo.
3.Vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
4.Vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.