Overwegingen
1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awbis bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter concludeert dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ten aanzien van de gestelde onverwijlde spoed overweegt zij als volgt.
5.Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat het houden van een manifestatie een grondrecht is. Inherent hieraan is het houden van een betoging. Door in het primaire besluit voorschriften te verbinden wat betreft locatie en duur wordt het recht om te betogen ernstig beperkt en daarmee wordt inbreuk gemaakt op dit grondrecht. Gelet hierop is het spoedeisende belang gegeven volgens verzoekers. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt van verzoekers. De voorzieningenrechter volgt verweerster daarom niet in haar standpunt dat het spoedeisend belang ontbreekt, omdat zij de mogelijkheid heeft om het beleidskader inzake het woonwagen- en standplaatsenbeleid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, uit te werken tot 2030. Zolang dit beleid er niet is en, zoals ter zitting is gebleken, er evenmin een concreet zicht is op hoe dit beleid eruit ziet, maakt dit niet dat verzoekers niet het recht hebben om een betoging te houden.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de brief van 2 juni 2022 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
7. Over de vraag of er sprake is van een betoging verschilden partijen aanvankelijk van mening. Hoewel verweerster zich op het standpunt heeft gesteld dat de kennisgeving van
20 mei 2022 niet werd opgevat als kennisgeving (van een betoging), heeft zij in het primaire besluit wel alternatieve locaties (met een kortere duur) voorgesteld voor het houden van een betoging. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat verweerster niet langer betwist dat verzoekers voornemens zijn een betoging te houden.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was er van meet af aan sprake van een betoging. Uit de kennisgeving en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat verzoekers in een gemeenschappelijk standpunt aandacht vragen voor het gebrek aan woonwagenplaatsen in heel Limburg, en in de gemeente Brunssum in het bijzonder. De voorgestelde zes tot acht standplaatsen in 2030 achten verzoekers te weinig en te laat. Naar hun mening dient het door de minister geschetste beleidskader prioriteit te krijgen en duurt de mogelijkheid van verweerster om het beleid uit te werken tot 2030, te lang. Verzoekers voelen zich gediscrimineerd, niet betrokken bij de ontwikkeling van het beleid en willen duidelijkheid, rechtszekerheid en erkenning van de mensenrechten van woonwagenbewoners. Weliswaar hebben verzoekers reeds gedurende een maand betoogd maar dat maakt niet dat daarmee het belang om aandacht te vragen voor het tekort aan standplaatsen in de gemeente Brunssum is komen te vervallen.
9. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verweerster, gelet op de geboden alternatieve locaties in het primaire besluit, de betoging niet wil verbieden. Verweerster stelt zich wel op het standpunt dat de betoging niet mag plaatsvinden op [naam locatie] voor de duur van drie maanden, maar geeft hiervoor geen deugdelijke en kenbare motivering. Wanneer verweerster een betoging wil verbieden of, zoals hier het geval is, hieraan voorschriften wil verbinden voor wat betreft de locatie en de duur, kan dit enkel op grond van de in artikel 5 van de Womgenoemde belangen die zien op de bescherming van de gezondheid, het belang van het verkeer en het bestrijden van wanordelijkheden. Ter zitting heeft verweerster als motivering dat op [naam locatie] geen betoging mag worden gehouden, naar voren gebracht dat buurtbewoners aan het wijkteam hebben medegedeeld dat zij vrezen dat het houden van een betoging op [naam locatie] betekent dat hier mogelijk in de toekomst een woonwagenlocatie zal worden gerealiseerd. Ook dit ter zitting ingenomen standpunt van verweerster geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter - nog afgezien van het feit dat een onderbouwing ontbreekt - geen blijk van een deugdelijke motivering die zich rekenschap geeft van de hiervoor genoemde belangen.
10. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een evident onrechtmatig besluit. Daarom zal de voorzieningenrechter het primaire besluit schorsen en de voorlopige voorziening toewijzen. Dit betekent dat verzoekers mogen betogen op [naam locatie] , zoals verzocht maximaal voor de duur van drie maanden, met inachtneming van hetgeen in de beslissing is bepaald. De voorzieningenrechter merkt daarbij wel op dat verweerster in de beslissing op bezwaar voorschriften en beperkingen kan stellen aan de betoging maar dat moet verweerster dan wel doen op gemotiveerde wijze en gebaseerd op de mogelijkheden die de wet daartoe biedt.
11. De voorzieningenrechter wijst partijen erop dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S.A.W. Raes, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 juli 2022.