ECLI:NL:RBLIM:2022:5721

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
ROE 22/1457
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake het recht om te betogen en de motivering van het primaire besluit

Op 20 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak over het recht om te betogen. Verzoekers, bestaande uit meerdere personen, hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Brunssum, waarin hen alternatieve locaties voor een betoging werden aangeboden. De verzoekers stelden dat het houden van een manifestatie een grondrecht is en dat de motivering van het primaire besluit niet voldeed aan de eisen van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties. De voorzieningenrechter oordeelde dat de motivering van de burgemeester ondeugdelijk was en dat er sprake was van een spoedeisend belang. De rechter schorste het primaire besluit en wees de voorlopige voorziening toe, waardoor de verzoekers mochten betogen op de door hen voorgestelde locatie voor de duur van drie maanden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester in de beslissing op bezwaar gemotiveerde voorschriften kan stellen, maar dat deze wel op een deugdelijke manier onderbouwd moeten zijn. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1457

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

20 juli 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats 1] , verzoeker 1

[naam 2], te [woonplaats 2] , verzoekster 1
[naam 3], te [woonplaats 2] , verzoekster 2
[naam 4], te [woonplaats 2] , verzoekster 3
[naam 5], te [woonplaats 2] , verzoeker 2
[naam 6], te [woonplaats 2] , verzoekster 4
[naam 7], te [woonplaats 2] , verzoeker 3
gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. S. Ikiz),
en

de burgemeester van de gemeente Brunssum, verweerster

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder, naar aanleiding van een kennisgeving van verzoekers om een betoging te houden op [naam locatie] voor de duur van drie maanden, verzoekers een tweetal alternatieve locaties met een beperktere duur geboden.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2022. Verzoeker 1 en verzoekster 1 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerster op om op de door verzoekers voorgestelde locatie aan [naam locatie] de stenen weg te halen, de bomen te snoeien en het onkruid te wieden, zodat verzoekers daar
vanaf 27 juli 2022twee caravans een betoging kunnen houden;
-draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 184,-- aan verzoekers te
vergoeden;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€ 1.518,--.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [1] is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. De voorzieningenrechter concludeert dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Ten aanzien van de gestelde onverwijlde spoed overweegt zij als volgt.
5.Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat het houden van een manifestatie een grondrecht is. Inherent hieraan is het houden van een betoging. Door in het primaire besluit voorschriften te verbinden wat betreft locatie en duur wordt het recht om te betogen ernstig beperkt en daarmee wordt inbreuk gemaakt op dit grondrecht. Gelet hierop is het spoedeisende belang gegeven volgens verzoekers. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt van verzoekers. De voorzieningenrechter volgt verweerster daarom niet in haar standpunt dat het spoedeisend belang ontbreekt, omdat zij de mogelijkheid heeft om het beleidskader inzake het woonwagen- en standplaatsenbeleid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, uit te werken tot 2030. Zolang dit beleid er niet is en, zoals ter zitting is gebleken, er evenmin een concreet zicht is op hoe dit beleid eruit ziet, maakt dit niet dat verzoekers niet het recht hebben om een betoging te houden.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de brief van 2 juni 2022 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
7. Over de vraag of er sprake is van een betoging verschilden partijen aanvankelijk van mening. Hoewel verweerster zich op het standpunt heeft gesteld dat de kennisgeving van
20 mei 2022 niet werd opgevat als kennisgeving (van een betoging), heeft zij in het primaire besluit wel alternatieve locaties (met een kortere duur) voorgesteld voor het houden van een betoging. Daaruit leidt de voorzieningenrechter af dat verweerster niet langer betwist dat verzoekers voornemens zijn een betoging te houden.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was er van meet af aan sprake van een betoging. Uit de kennisgeving en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat verzoekers in een gemeenschappelijk standpunt aandacht vragen voor het gebrek aan woonwagenplaatsen in heel Limburg, en in de gemeente Brunssum in het bijzonder. De voorgestelde zes tot acht standplaatsen in 2030 achten verzoekers te weinig en te laat. Naar hun mening dient het door de minister geschetste beleidskader prioriteit te krijgen en duurt de mogelijkheid van verweerster om het beleid uit te werken tot 2030, te lang. Verzoekers voelen zich gediscrimineerd, niet betrokken bij de ontwikkeling van het beleid en willen duidelijkheid, rechtszekerheid en erkenning van de mensenrechten van woonwagenbewoners. Weliswaar hebben verzoekers reeds gedurende een maand betoogd maar dat maakt niet dat daarmee het belang om aandacht te vragen voor het tekort aan standplaatsen in de gemeente Brunssum is komen te vervallen.
9. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verweerster, gelet op de geboden alternatieve locaties in het primaire besluit, de betoging niet wil verbieden. Verweerster stelt zich wel op het standpunt dat de betoging niet mag plaatsvinden op [naam locatie] voor de duur van drie maanden, maar geeft hiervoor geen deugdelijke en kenbare motivering. Wanneer verweerster een betoging wil verbieden of, zoals hier het geval is, hieraan voorschriften wil verbinden voor wat betreft de locatie en de duur, kan dit enkel op grond van de in artikel 5 van de Wom [2] genoemde belangen die zien op de bescherming van de gezondheid, het belang van het verkeer en het bestrijden van wanordelijkheden. Ter zitting heeft verweerster als motivering dat op [naam locatie] geen betoging mag worden gehouden, naar voren gebracht dat buurtbewoners aan het wijkteam hebben medegedeeld dat zij vrezen dat het houden van een betoging op [naam locatie] betekent dat hier mogelijk in de toekomst een woonwagenlocatie zal worden gerealiseerd. Ook dit ter zitting ingenomen standpunt van verweerster geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter - nog afgezien van het feit dat een onderbouwing ontbreekt - geen blijk van een deugdelijke motivering die zich rekenschap geeft van de hiervoor genoemde belangen.
10. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een evident onrechtmatig besluit. Daarom zal de voorzieningenrechter het primaire besluit schorsen en de voorlopige voorziening toewijzen. Dit betekent dat verzoekers mogen betogen op [naam locatie] , zoals verzocht maximaal voor de duur van drie maanden, met inachtneming van hetgeen in de beslissing is bepaald. De voorzieningenrechter merkt daarbij wel op dat verweerster in de beslissing op bezwaar voorschriften en beperkingen kan stellen aan de betoging maar dat moet verweerster dan wel doen op gemotiveerde wijze en gebaseerd op de mogelijkheden die de wet daartoe biedt.
11. De voorzieningenrechter wijst partijen erop dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S.A.W. Raes, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 juli 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Wet openbare manifestaties