Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser]
[eiseres],
1.[gedaagde sub 1] ,
NOTARIAAT [X],
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 juni 2021 met tien producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] met één productie,
- de conclusie van antwoord van de notaris met één productie,
- de rolbeslissingen van 22 en 27 september 2021, waarbij de mondelinge behandeling (nader) is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 11 april 2022 met daarbij de brieven van de advocaten van partijen met opmerkingen op het proces-verbaal.
(…)
3.Het geschil
4.De beoordeling
Aansprakelijkheid notaris?
1.126,00(2,0 punten × tarief II € 563,00)
1 mei 1991, het kadastraal bericht van 25 april 2012, de kaart Bodemloket (zie bijlagen taxatierapport), de NWWI validatie van het taxatierapport en telefonisch contact met een medewerker van de gemeente over de publiekrechtelijke aspecten met betrekking tot de woning. Hiertoe wordt overwogen dat gelet op de inhoud van de eigendomsakte van 1 mei 1991 het ervoor moet worden gehouden dat de verkopende partij de woning in 1991 in gebruik als woonhuis had. Dat de woning de bestemming bedrijfswoning had, blijkt niet uit die akte. De in 1991 afgesplitste woning had bovendien geen bedrijfsfunctie meer. Het kadastraal bericht bij het taxatierapport was van recente datum en toont aan dat ook in het kadaster het object als ‘wonen’ werd omschreven. Aanvullend onderzoek door [gedaagde sub 1] bij het NWWI en bij de gemeente heeft kennelijk niet tot andersluidende informatie over de bestemming van de woning geleid. [gedaagde sub 1] heeft de woning voorafgaand aan de taxatie ook gezien en op grond van de rondgang in en om de woning en de situering van de woning in het straatbeeld kunnen constateren dat de gebruiksfunctie van de woning een woonfunctie is. De woning was immers niet onlosmakelijk verbonden met het aan de achterzijde van die woning gelegen bedrijfsobject. Naar het oordeel van de rechtbank bestonden er dan ook geen concrete aanwijzingen op grond waarvan van [gedaagde sub 1] als taxateur diepgaander onderzoek had moeten doen naar een voor de woning gebruiksbelemmerende situatie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de overeenkomst van opdracht tot waardebepaling van de woning ook niet mede inhield dat [gedaagde sub 1] als taxateur, naast de door hem geraadpleegde bronnen, een verdergaand onderzoek naar de bestemming van de woning op grond van de ruimtelijke plannen zou doen. Van enig tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot het verricht van taxatiewerkzaamheden door [gedaagde sub 1] is dan ook niet gebleken.
1.126,00(2,0 punten × tarief II € 563,00)