In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man van de minderjarige. De moeder, die de verzoekster is, heeft aangevoerd dat de man niet de biologische vader is van de minderjarige, wat blijkt uit een DNA-onderzoek. De man, met wie de moeder ten tijde van de geboorte van de minderjarige nog gehuwd was, heeft echter geen verweer gevoerd en is niet verschenen ter zitting. De bijzondere curator heeft het verzoek van de moeder ondersteund, maar heeft ook gewezen op de termijnoverschrijding van meer dan vijf jaar voor het indienen van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij de wettelijke termijn van één jaar na de geboorte van het kind heeft overschreden. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat het stellen van termijnen noodzakelijk is voor de rechtszekerheid en de bescherming van de belangen van het kind.
Daarnaast heeft de rechtbank het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator beoordeeld. De bijzondere curator heeft verzocht om gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, waarbij zij heeft gesteld dat de man niet de biologische vader is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de man niet de biologische vader is en heeft het verzoek van de bijzondere curator toegewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de ontkenning van het vaderschap van de man van de minderjarige gegrond is en heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De rechtbank heeft ook de verdere procedure rondom de wijziging van de geboorteakte behandeld en de verzoeken van de moeder in dat kader afgewezen.