ECLI:NL:RBLIM:2022:5610

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
ROE 21/1506
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot handhaving tegen overlast door hangjongeren en omgevingsvergunningen in Maastricht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Maastricht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, alsook de burgemeester van Maastricht. De eiser had een handhavingsverzoek ingediend wegens overlast door hangjongeren op een parkeerterrein naast zijn woning. Het college had dit verzoek afgewezen, wat de eiser niet kon accepteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning voor de sportkooi op het parkeerterrein geldig was, waardoor handhavend optreden tegen deze sportkooi niet mogelijk was. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende controles had uitgevoerd en dat er geen overlast was geconstateerd tijdens deze controles. De rechtbank concludeerde dat de verweerders aan hun toezichthoudende taak hadden voldaan en dat er geen aanleiding was voor handhavend optreden. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 1506

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2022

in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht en

de burgemeester van de gemeente Maastricht,
verweerders
(gemachtigde: mr. M. van Doornik).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht eisers verzoek om handhavend op te treden tegen de door eiser gestelde overlast vanaf het parkeerterrein naast het perceel [adres] te [woonplaats] afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 april 2021 (het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van eiser gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2022, waarbij deze zaak gelijktijdig is behandeld met zaak ROE 20/2999 over eisers beroep tegen de omgevingsvergunning voor een sportkooi op het parkeerterrein. Eiser en verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
In zaak ROE 20/2999 wordt separaat uitspraak gedaan.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 7 mei 2019 bij de gemeente Maastricht een verzoek tot handhaving ingediend met betrekking tot door eiser ondervonden overlast vanwege het gebruik van het parkeerterrein naast het perceel aan de [adres] te [woonplaats] . Eiser is eigenaar en vanaf omstreeks augustus 2020 bewoner van dit perceel met woning. Het parkeerterrein wordt, naast ‘gewone’ parkeeractiviteiten, onder meer gebruikt voor het parkeren van grote voertuigen, als milieuperron voor huishoudelijk afval, als hangplek en voor sport- en spelactiviteiten. Op het parkeerterrein is een sportkooi aanwezig, een schuilgelegenheid en afvalbakken van het milieuperron.
2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (college) heeft het handhavingsverzoek bij het primaire besluit afgewezen.
3. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan is geconstateerd dat het handhavingsverzoek mede ziet op bepalingen uit de Algemeen Plaatselijke Verordening van de gemeente Maastricht (APV) die onder de bevoegdheid van de burgemeester van de gemeente Maastricht (burgemeester) vallen.
4. Bij het bestreden besluit hebben verweerders op het bezwaar beslist. Voor zover het verzoek ziet op artikelen uit de APV die onder de bevoegdheid van de burgemeester vallen, is het bestreden besluit genomen door de burgemeester. Voor het overige is het bestreden besluit genomen door het college. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard wat betreft het bezwaar tegen de weigering om de feitelijke inrichting van het parkeerterrein te wijzigen en om een fysieke buffer aan te brengen tussen het perceel [adres] en het parkeerterrein. Het bezwaar is verder, nu op een deel van het handhavingsverzoek door de burgemeester had moeten worden beslist in plaats van door het college, gedeeltelijk gegrond verklaard. Het primaire besluit is voor het overige in stand gelaten.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hierna in op de beroepsgronden die eiser daartegen heeft aangevoerd.
Overlast door hangjongeren
6. Eiser voert aan dat op en rond het parkeerterrein sprake is van veel overlast door hangjongeren, met name in het weekend, ’s avonds en ’s nachts. De conclusie van verweerders dat er geen geluidsoverlast is, klopt niet. Het geluidrapport dat van de zijde van de gemeente in geding is gebracht is gebrekkig omdat dit niet is gebaseerd op metingen en daarin wordt ten onrechte geen rekening gehouden met geluid als gevolg van regelmatig gebruik van het parkeerterrein na 22.00 uur en diep in de nacht. Eiser heeft in dit verband een second opinion van [naam 1] (15 januari 2021) ingebracht. Eisers vinden dat verweerders onvoldoende hun verantwoordelijkheid nemen om op treden tegen de overlast, dat ze deze afschuiven op eiser en daarmee miskennen dat eiser talloze malen melding heeft gemaakt van overlast.
7. Verweerders wijzen in het bestreden besluit op een aantal bepalingen uit de APV, onder andere het algemene overlastartikel 2.1.6.12, dat in beginsel als grondslag zouden kunnen dienen voor handhavend optreden tegen de door eiser in zijn handhavingsverzoek vermelde gedragingen. Verweerders stellen dat er veel gemeentelijke controles zijn geweest naar het feitelijk gebruik van het parkeerterrein en de daar aanwezige sportkooi, te weten in de periode 20 november 2019 tot 11 december 2019 vierentwintig controles en in de periode 8 juli 2020 tot 27 juli 2020 meer dan dertig controles op uiteenlopende tijden. In de periode 20 oktober 2020 tot 30 november 2020 tussen 22.00 uur en 2.00 uur hebben extra politiesurveillances plaatsgevonden, waarbij bij drie controles jeugd op het parkeerterrein is aangetroffen. Uit de controles komt volgens verweerders het beeld naar voren dat het gebruik van het parkeerterrein en het gebruik van de daar geplaatste sportkooi beperkt zijn. Ondanks de vele controles is geen overlast geconstateerd. Verweerders hebben ook onderzocht of er van meer omwonenden meldingen ontvangen zijn, maar dit blijkt niet het geval. De RUD-Zuid Limburg heeft de geluidsuitstraling van het terrein in beeld laten brengen (rapport [naam 2] van 18 november 2020). Daarbij is in de nachtperiode een overschrijding van 5 dB(A) berekend, vanwege dichtslaande autoportieren, hetgeen normaal in een woonwijk ook voorkomt. Uit het onderzoek volgt dat in de woning sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Verweerders hebben in verband met de overlast in het bestreden besluit nog het volgende overwogen:

“Eventuele overlast is derhalve gerelateerd aan specifiek gedrag van één of enkele personen op een bepaald moment. Het honoreren van een verzoek om handhaving ten aanzien van deze mogelijke handelingen in de vorm van bijvoorbeeld een last onder dwangsom of bestuursdwang is niet mogelijk. Althans, dit is niet uitvoerbaar met betrekking tot het gebruik van het terrein in algemene zin (…). Wel kan worden opgetreden op het moment dat een bepaalde overtreding zich voordoet en dit door een toezichthouder wordt waargenomen. In dat geval kan tegen de overtreder worden opgetreden. Die mogelijkheid kan echter niet leiden tot het toewijzen van het handhavingsverzoek ten aanzien van het gebruik van het terrein, zijnde openbaar toegankelijk, in brede zin”.

8. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij van oordeel is dat verweerders, gelet op de voormelde controles door de gemeente en politie, aan hun toezichthoudende taak hebben voldaan en voldoende informatie hebben vergaard om te kunnen vaststellen wat de omvang en de ernst van overlast op en rond het parkeerterrein was. Tijdens de controlemomenten was, zo volgt uit de daarvan opgemaakte rapporten, geen sprake van overlast. Hetgeen beide partijen op basis van onderzoek stellen over de geluidemissie van de sportkooi en de hangplek, doet daar niet aan af.
8.2.
De rechtbank acht het desondanks goed mogelijk dat menige overlastgevende gedraging op en rond het parkeerterrein bij de toezichthoudende instanties buiten beeld blijft. Verweerders hebben dit niet ontkend, maar gewezen op de beperkte mogelijkheden om dit bestuursrechtelijk te handhaven. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerders dat bestuurlijk handhavend optreden in de door eiser geschetste gevallen van overlast door jongeren veelal problematisch of zelfs onmogelijk is. Er is immers geen duidelijke, vaste gebruiker van het terrein die als overtreder is aan te merken en die dus kan worden aangeschreven. De overtreding en de naam van de overtreder of rechthebbende van een zaak moeten met bestaande (toegelaten) mogelijkheden objectief vastgesteld kunnen worden om bestuursrechtelijk handhavend te kunnen optreden. Daarvoor zal in dit geval “betrapping op heterdaad” vereist zijn, waarbij een overtreding wordt geconstateerd waartegen bestuursrechtelijk handhavend kan worden opgetreden. Eiser heeft ter zitting aangegeven niet te betwijfelen dat tijdens de door verweerders vermelde controlemomenten geen sprake was van overlast. Eiser heeft ter zitting zelf aangegeven dat een overtreding vaak in een moment wordt gepleegd en daarna, als een toezichthouder/ opsporingsambtenaar na melding ter plaatse is, niet meer is vast te stellen. Op basis van de akoestische berekeningen kan ook geen concrete overtreding en een concrete overtreder worden vastgesteld waartegen handhavend kan worden opgetreden.
De rechtbank kan eiser volgen in zijn wens om dan maar camera’s bij de parkeerplaats aan te brengen om zodoende de overtredingen en identiteit van overtreders beter te kunnen vaststellen. Verweerders hebben dit echter geweigerd. Over deze weigering kan de bestuursrechter niets zeggen omdat dit geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, maar uitsluitend ziet op een feitelijk handelen. Het ontbreken van cameratoezicht is niet in strijd is met een wettelijk voorschrift.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Gebruik van het parkeerterrein als overslagplaats en voor het parkeren/plaatsen van campers, vrachtwagens, aanhangers en containers
9. De onder 8.2 genoemde beperkte handhavingsmogelijkheden maken ook dat eisers beroepsgrond over het illegaal parkeren/plaatsen van campers, vrachtwagens, aanhangers en containers op het parkeerterrein en het gebruik van dit terrein als overslagplaats voor afval of materialen/apparatuur niet kan slagen. Met name bij dit laatste (afval e.d.) speelt het probleem dat de overtreding en overtreder/rechthebbende objectief moeten kunnen worden vastgesteld en dat dit in de praktijk niet gemakkelijk is. Niet gebleken is dat verweerder onvoldoende heeft gedaan om overtreders op te sporen. Wat betreft op naam gestelde voertuigen is handhavend optreden gemakkelijker, waarbij een overtreding van de zijde van de gemeente of andere toezichthouders moet worden geconstateerd, al dan niet na melding. De rechtbank ziet onvoldoende reden om aan te nemen dat de gemeente wat dit laatste betreft nalatig optreedt en gaat er op basis van de onder 7 genoemde controles vanuit dat er voor verweerders geen aanleiding was om op basis van het handhavingsverzoek handhavend op te treden. Dat betekent dat het handhavingsverzoek ook op dit onderdeel terecht is afgewezen.
Vergunning voor de sportkooi, de lantaarnpalen en de schuilgelegenheid
10. Eiser stelt in beroep dat niet alleen handhavend moet worden opgetreden tegen overlastgevende gedragingen maar ook tegen de op het parkeerterrein aanwezige sportkooi, schuilgelegenheid en lantaarnpalen. Volgens eiser is voor deze bouwwerken een omgevingsvergunning vereist. Wat betreft de schuilgelegenheid heeft eiser in beroep aangevoerd dat hiervoor weliswaar vergunning is verleend, maar voor een andere locatie dan op het parkeerterrein. Wat betreft de lantaarnpalen heeft eiser naar voren gebracht dat deze lichtoverlast geven.
11. Het college beroept zich op de voor de sportkooi verleende omgevingsvergunning, waardoor deze niet meer illegaal aanwezig is. Verweerders betwisten dat een vergunning voor de schuilgelegenheid op het parkeerterrein ontbreekt. Ten aanzien van de lantaarnpalen stellen verweerders dat deze moeten worden beschouwd als straatmeubilair en daarom vergunningvrij zijn.
12. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
12.1.
De sportkooi is geplaatst zonder omgevingsvergunning. Het college heeft op 5 december 2019 alsnog een omgevingsvergunning verleend voor de sportkooi, die vervolgens in werking is getreden, zodat ten tijde van het bestreden besluit ten aanzien van de sportkooi geen sprake meer was van een overtreding en handhavend optreden tegen de sportkooi op dat moment juridisch dus niet mogelijk was.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij in de uitspraak van vandaag in zaak ROE 20/2999 de omgevingsvergunning voor de sportkooi weliswaar herroept, maar dat deze uitspraak bij de beoordeling van het bestreden besluit, nu dit moet worden beoordeeld naar de situatie op het moment dat dat besluit werd genomen, geen rol kan spelen. Eiser kan een nieuw handhavingsverzoek indienen en het college dient bij de beoordeling van dat verzoek wel rekening te houden met de herroeping van de omgevingsvergunning voor de sportkooi.
12.2.
Wat betreft de schuilgelegenheid stelt de rechtbank vast dat eiser dit punt niet in het handhavingsverzoek aan de orde heeft gesteld. Ook in bezwaar heeft eiser niet aangevoerd dat voor de schuilgelegenheid geen vergunning is verleend. Het bestreden besluit ziet gelet daarop niet op de schuilgelegenheid en hoeft daar ook niet op te zien. Deze beroepsgrond kan daarom niet slagen.
12.3.
De rechtbank is het met verweerders eens dat de lantaarnpalen als straatmeubilair zijn te beschouwen. Deze zijn daarom op grond van artikel 2, onder 18, onder g, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij: er is geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en/of c vereist. Het licht dat de lantaarnpalen uitstralen levert geen overtreding op van een publiekrechtelijk wettelijk voorschrift, zodat daarin geen aanleiding kan worden gevonden voor handhavend optreden.
12.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beschadigingen muurtje langs het parkeerterrein
13. Eiser stelt dat door het parkeren vlakbij het muurtje van eiser dat langs het parkeerterrein loopt, beschadigingen aan dit muurtje zijn ontstaan. Dit zou volgens eiser voorkomen kunnen worden door het nemen van maatregelen, zoals een buffer of een verkeersbesluit.
14. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
14.1.
Voor door derden toegebrachte beschadigingen aan de muur geldt hetzelfde als onder 8.2 en 9 is overwogen, voor zover hierbij al sprake zou zijn van overtreding van een bestuursrechtelijk voorschrift. Het niet aanbrengen van een buffer betreft geen besluit maar een (niet) feitelijk handelen. Dit levert evenmin als het achterwege laten van een verkeersbesluit een overtreding op van een publiekrechtelijk wettelijk voorschrift, zodat daarin geen aanleiding kan worden gevonden voor handhavend optreden. Het handhavingsverzoek had naar het oordeel van de rechtbank niet te hoeven worden opgevat als een verzoek om het nemen van een verkeersbesluit.
14.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
15. Gelet op het voorgaande hebben verweerders het primaire besluit om naar aanleiding van het handhavingsverzoek niet handhavend op te treden in bezwaar terecht gehandhaafd. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2022
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 juli 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.