ECLI:NL:RBLIM:2022:5487

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
ROE 21/3110
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerplaats door gemeente Stein, toetsing van redelijkheid en beleidsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein over de afwijzing van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats. Eiseres had op 15 april 2021 een aanvraag ingediend, die door verweerder werd afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd op 14 oktober 2021 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 11 juli 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet onredelijk was. De Wegenverkeerswet en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer geven verweerder de bevoegdheid om een verkeersbesluit te nemen en daarbij een gehandicaptenparkeerplaats aan te wijzen. De rechtbank benadrukte dat verweerder een ruime beleidsruimte heeft en dat de rechtbank terughoudend moet toetsen of het besluit van verweerder de toets van redelijkheid kan doorstaan. De rechtbank concludeerde dat het beleid van verweerder, zoals vastgelegd in de Beleidsregels aanleg algemene en individuele invalidenparkeerplaatsen 1999, niet onredelijk was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de loopafstand van 50 meter, zoals door eiseres aangegeven, niet in geschil was en dat de parkeerdruk in de straat lager was dan 80%. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de aanvraag goed te keuren, gezien de verkeersveiligheid en de lage parkeerdruk. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3110

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

11 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C. Dabekaussen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein, verweerder

(gemachtigde: R.H.G. Vluggen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een gehandicaptenparkeerplaats afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2022.
Eiseres is verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De Wegenverkeerswet (Wvw) en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) geven aan verweerder de bevoegdheid om een verkeersbesluit te nemen en daarbij een gehandicaptenparkeerplaats aan te wijzen. Deze wettelijke regels geven niet aan wanneer dit wel of niet moet gebeuren. Het is aan verweerder om daar een afweging in te maken. Die heeft daarbij een ruime beleidsruimte. Dat betekent dat de rechtbank het besluit terughoudend moet toetsen. De rechtbank beoordeelt dan niet hoe zij zelf zou beslissen als zij de afweging moest maken om wel of niet een gehandicapten-parkeerplaats aan te wijzen. Zij beoordeelt dan of het besluit van verweerder de toets van redelijkheid kan doorstaan.
3. Verweerder heeft beleid ontwikkeld om invulling te geven aan zijn beleidsruimte (de Beleidsregels aanleg algemene en individuele invalidenparkeerplaatsen 1999). In artikel 9 van deze beleidsregels staat dat verweerder onder meer de parkeerdruk en de verkeersveiligheid in de straat moet onderzoeken en bij zijn afweging moet betrekken. Dat beleid is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf bezien niet onredelijk.
Parkeerdruk
4. Op basis van de ter hoorzitting door eiseres aangegeven loopafstand van 50 meter is het onderzoek naar de parkeerdruk gedaan. Deze loopafstand blijkt ook uit de in beroep nader overgelegde medische gegevens. De rechtbank acht een nader medisch onderzoek niet nodig, nu deze loopafstand tussen partijen niet in geschil is. Dat eiseres al activiteiten heeft verricht voordat zij bij thuiskomst de auto parkeert, waardoor het lastig voor haar is nog 50 meter te overbruggen, is voorstelbaar, maar niet van invloed op haar loopbereik in algemene zin. Verweerder mag dat daarom buiten beschouwing laten bij het bepalen van de parkeerplaatsen die binnen het loopbereik van eiseres liggen.
5. De rechtbank overweegt verder ten aanzien van het onderzoek naar de parkeerdruk dat ook wanneer de parkeerplekken met nummers 13 en 17 wegvallen, omdat de loopafstand daar naartoe boven de 50 meter is, de parkeerdruk kleiner is dan 80%. Dat is tussen partijen niet in geschil. Ook wanneer er rekening wordt gehouden met de stoep (1,5 meter), vallen er geen parkeerplaatsen af, omdat er dan niet meer parkeerplaatsen op een afstand boven de 50 meter blijken te liggen. Het meetellen van de stoep maakt het resultaat van het door verweerder verrichtte onderzoek dus niet anders. Ten aanzien van het argument van eiseres dat ze ook nog om de auto heen moet lopen en dat dit de loopafstand vergroot, kan de rechtbank verweerder in zijn standpunt volgen dat dit een kwestie is van hoe(om) de auto wordt geparkeerd. De rechtbank heeft er daarom geen rekening mee gehouden. De tijdstippen waarop de observaties naar de parkeerdruk hebben plaatsgevonden, zijn in overleg met eiseres gedaan. Voor het standpunt van eiseres dat door verweerder bewust zou zijn gekozen voor minder drukke momenten, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Verder merkt de rechtbank op dat het bij het onderzoek gaat om het tellen van lege en bezette plekken, dit is geen subjectief, maar een objectief gegeven. De rechtbank ziet daarom geen reden om een nieuw onderzoek naar de parkeerdruk door een externe deskundige te laten plaatsvinden. Verweerder mag uitgaan van een lage parkeerdruk. De metingen die eiseres zelf heeft verricht op 16 september 2021 doen daar niet aan af. Dit betreft ten eerst een momentopname en ten tweede is het onduidelijk of alle parkeerplaatsen daarbij zijn betrokken.
Verkeersveiligheid
6. De rechtbank overweegt dat verweerder gelet op het onderzoek naar de snelheid van de auto’s en het aantal verkeersbewegingen in de straat terecht geen aanleiding heeft gezien om in verband met de veiligheid de gehandicaptenparkeerplaats toe te kennen. Dat eiseres het portier van de auto langer moet openhouden om te kunnen uitstappen, vindt zij wellicht vervelend, maar andere auto’s moeten dan maar even wachten. De gemeten snelheid van de auto’s en het aantal verkeersbewegingen in de straat laten dat toe.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gehandicaptenparkeerplaats conform het beleid heeft afgewezen. De belangenafweging die daarbij is gemaakt, is niet onredelijk. Het bestreden besluit kan in stand blijven.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 juli 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.