Overwegingen
1. Nu de voorzieningenrechter van oordeel is dat de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen én zowel verzoekster als verweerder ter zitting hebben verklaard dat zij geen nadere gronden aan wensen te voeren in het kader van de beroepsprocedure, ziet de voorzieningenrechter geen beletsel voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de zogeheten kortsluiting. De voorzieningenrechter zal daarom met deze uitspraak niet alleen op het verzoek beslissen, maar ook op het beroep.
Wat ging hier aan vooraf?
2. Bij het primair besluit heeft verweerder besloten het procescertificaat van verzoekster per 21 oktober 2021 te schorsen voor een termijn van 30 dagen omdat er sprake was van zes afwijkingen in categorie II in een periode van een jaar, zoals bedoeld in artikel 70, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Certificatieschema voor de procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering.
3. Verzoekster was het daar niet mee eens en heeft bezwaar ingediend. Hangende bezwaar heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 29 november 2021 (ROE 21/2805) heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst totdat twee weken zijn verstreken nadat verweerder het besluit op bezwaar bekend heeft gemaakt.
4. Op 11 maart 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Vervolgens heeft de Bezwaarschriftencommissie Ascert (hierna: Bezwaarschriftencommissie) op 28 maart 2022 advies uitgebracht.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
6. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen op grond artikel 70, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Certificatieschema voor de procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering (hierna: Certificatieschema). In dat artikel is bepaald dat verweerder het procescertificaat voor 30 dagen onvoorwaardelijk schorst als sprake is van zes afwijkingen in categorie II in een periode van een jaar. Verweerder heeft aan het bestreden besluit zes afwijkingen ten grondslag gelegd. Het gaat om vier afwijkingen in categorie II en twee afwijkingen in categorie III die geëscaleerd zijn naar afwijkingen in categorie II. De afwijkingen zijn geconstateerd bij projectaudits die op 7 april 2021 en 23 juni 2021 zijn gehouden en bij een controle op 8 september 2021. Tijdens deze controle bleek verweerder uit het boeterapport van de arbeidsinspectie van 17 augustus 2021 (met kenmerk 2129748/04) van nog twee afwijkingen in categorie II op 23 juni 2021.
7. De afwijkingen die verweerder op 7 april 2021 en op 23 juni 2021 geconstateerd heeft met de kenmerken 15288033, 15211490, 15287236 of 18893880, hebben geleid tot de waarschuwingen, voorwaardelijke schorsingen van het procescertificaat van verzoekster en/of tot escalatie van de afwijkingen met de kenmerken 15211490 en 15287236 van 13 april 2021, 28 april 2021, 13 juli 2021 of 3 augustus 2021. Tegen deze besluiten heeft verzoekster geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat deze besluiten en de afwijkingen waarover deze besluiten gaan in rechte vaststaan.
8. Het bestreden besluit is gebaseerd op de afwijkingen (met kenmerken 22135909 en 22136065) die verweerder op 8 september 2021 geconstateerd heeft, met inachtneming van de hiervoor genoemde afwijkingen die in rechte vaststaan.
9. Namens verzoekster is aangevoerd dat het feit dat er geen bezwaar is gemaakt tegen de afwijking 4511490 (vuil gelaatmasker) te wijten is aan uitlatingen die verweerder in dit kader heeft gedaan. Bovendien heeft de auditor op 23 juni 2021 namens verweerder geconstateerd dat deze afwijking gesloten kon worden. Ook is er namens verzoekster aangevoerd dat – hoewel het door haar gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit tevens betrekking had op de weigering tot herziening van de bestreden besluitvorming – verweerder heeft nagelaten om dit in de heroverweging in bezwaar te betrekken. Volgens verzoekster is het bestreden besluit daarom onzorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd.
10. Verder is aangevoerd dat, hoewel de geconstateerde afwijking 4511490 in rechte vast is komen te staan, er sprake is van ketenbesluitvorming in welk geval op grond van het evenredigheidsbeginsel een uitzondering gemaakt zou moeten worden. Verzoekster heeft immers tijdig corrigerende maatregelen genomen en die corrigerende maatregelen zijn tijdig afgesloten en als adequaat beoordeeld door de auditor. Op grond daarvan had escalatie tot een categorie II afwijking volgens verzoekster nooit mogen plaatsvinden.
Oordeel van de voorzieningenrechter
11. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit gebaseerd op de zes genoemde categorie II-afwijkingen.
12. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verzoekster ten aanzien van de eerste vier afwijkingen aldus dat er argumenten worden aangevoerd waarom er zou moeten worden afgeweken van de formele rechtskracht.
13. In dit kader overweegt de voorzieningenrechter dat uit vaste jurisprudentievolgt dat de formele rechtskracht slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden doorbroken, indien en voor zover er sprake is van evidente onrechtmatigheid. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn, wanneer het aan het bestuursorgaan te wijten is dat er geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit in de onderhavige procedure echter niet aan de orde. Met betrekking tot de afwijking 4511490 (vuil gelaatmasker) heeft verzoekster ter zitting namelijk verklaard dat er gedurende de termijn waarbinnen bezwaar gemaakt had kunnen worden geen contact is geweest met verweerder. Het eerste contact hierover heeft pas plaatsgevonden op 23 juni 2021. Op dat moment was de bezwaartermijn reeds verstreken. Niet is gebleken dat verzoekster door toedoen van verweerder geen bezwaar heeft kunnen maken tegen het besluit waarop de afwijking betrekking heeft. Ook voor het overige is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van evidente onrechtmatigheid op grond waarvan een uitzondering gemaakt zou moeten worden op de formele rechtskracht van de besluiten die gaan over de afwijkingen met kenmerken 15288033, 15211490, 15287236 of 18893880. Dit betekent dat de afwijkingen met kenmerken 15288033, 15211490, 15287236 of 18893880 in rechte vast staan.
14. De voorzieningenrechter overweegt verder dat aan de twee op 8 september 2021 geconstateerde afwijkingen een boeterapport ten grondslag ligt, waartegen namens verzoekster geen beroep is ingesteld. Dit boeterapport staat dus in rechte vast.
15. Gebleken is dat in afwijking van het asbestinventarisatiebureau-rapport en werkplan in de verkeerde risicoklasse (risicoklasse 1 in plaats van 2a) is gesaneerd. Van adequaat toezicht houden kon daarom geen sprake zijn. Daarmee is een afwijking van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Certificatieschema vastgesteld. Daarnaast is gebleken dat tijdens het verwijderen van ruiten uit kozijnen met daarin asbesthoudende kit verwerkt geen maatregelen werden genomen om verspreiding van stof te voorkomen. Daarmee is een afwijking van artikel 43, vierde lid, aanhef en onder a en b van het Certificatieschema vastgesteld.
16. Eiser heeft het rapport van het asbestinventarisatiebureau betwist. Eiser heeft niet betwist in strijd met dit rapport te hebben gehandeld. Daarmee is vast komen te staan voornoemde afwijkingen zich feitelijk hebben voorgedaan.
17. Aangezien er sprake is van zes afwijkingen in categorie II in een periode van een jaar, was verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 70, vijfde lid, aanhef en onder b, van het Certificatieschema, gehouden het procescertificaat van verzoekster te schorsen voor 30 dagen onvoorwaardelijk.
18. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van verzoekster ongegrond is. Omdat hiermee op het beroep is beslist, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
19. De voorzieningenrechter zal evenwel in het kader van de evenredigheid een ordemaatregel opleggen zodat de schorsing van het procescertificaat op een later moment ingaat. Daarbij is allereerst van belang dat het bestreden besluit in werking treedt op de dag na verzending van het besluit. Verweerder heeft echter toegezegd het bestreden besluit te schorsen totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist. Dit betekent dat de schorsing van het certificaat zou ingaan op heden, 18 juli 2022. De voorzieningenrechter acht dit echter onevenredig. Zij betrekt in haar oordeel dat verzoekster een beroep heeft gedaan op het evenredigheidsbeginsel en heeft toegelicht welke vergaande effecten de schorsing van het procescertificaat per heden zal hebben, met als vermoedelijk resultaat een faillissement. Verzoekster heeft daarbij aangegeven dat het effectueren van de schorsing van het procescertificaat met ingang van 1 augustus 2022 veel minder vergaande gevolgen voor haar zou hebben.
20. Nu de datum 1 augustus 2022 zeer kort volgt op 18 juli 2022 en de voorzieningenrechter geen reden heeft gehoord waarom de schorsing niet twee weken later kan ingaan (temeer omdat verweerder al vrijwillig de schorsing heeft aangehouden) zal de voorzieningenrechter een ordemaatregel opleggen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot twee weken na verzending van deze uitspraak.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- schorst het bestreden besluit bij wijze van ordemaatregel tot twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W.M. Heyman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 juli 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 juli 2022.