ECLI:NL:RBLIM:2022:5344

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
ROE 22 _ 1303
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijgeschiktheid en schorsing rijbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de beslissing van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had de verzoekster verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar haar rijgeschiktheid en had de geldigheid van haar rijbewijs geschorst. De verzoekster stelde dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat zij lijdt aan een aandoening die haar rijgeschiktheid in gevaar zou brengen en dat zij haar rijbewijs dringend nodig had voor haar werk. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, oordelend dat het CBR terecht had gesteld dat er wel degelijk duidelijke aanwijzingen waren voor een mogelijke aandoening, gebaseerd op verklaringen van de verzoekster en informatie van de politie. De voorzieningenrechter benadrukte dat de wet- en regelgeving omtrent rijgeschiktheid dwingendrechtelijk is en geen ruimte laat voor een belangenafweging. Hierdoor blijft de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoekster van kracht totdat er op het bezwaar is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1303

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[Naam] , uit [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.H.L. Antonides),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,hierna
:het CBR,
(gemachtigde: mr. M.M. Kleijbeuker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de beslissing van 27 mei 2022 van het CBR waarbij het CBR aan haar de verplichting heeft opgelegd om mee te werken aan een onderzoek naar haar rijgeschiktheid en waarbij het CBR de geldigheid van het rijbewijs heeft geschorst. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat het in deze zaak om?
5. Het CBR heeft van de politie informatie ontvangen op grond waarvan het CBR twijfelt aan verzoeksters geestelijke en lichamelijke geschiktheid om te rijden. Het CBR heeft verzoekster daarom verplicht om mee te werken aan een medisch onderzoek. Dit is gebaseerd op artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling). Ook is de geldigheid van verzoeksters rijbewijs geschorst tot de uitslag van dit onderzoek. Dit is gebaseerd op artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikelen 5, aanhef en onder c, van de Regeling.
De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel
6. De voorzieningenrechter kijkt of het bezwaarschrift van verzoekster kans van slagen heeft en geeft daarbij een voorlopig oordeel over deze zaak. Eén van de vereisten om een spoedprocedure als deze inhoudelijk te behandelen, is dat er spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan sprake is, omdat verzoekster voldoende heeft toegelicht dat zij haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk. Dat verzoekster een spoedeisend belang heeft, is door verweerder ook niet bestreden. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
7. Het bestreden besluit bestaat uit twee onderdelen: het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid van verzoekster om te rijden en de schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs. Verzoekster heeft verklaard dat zij zich in principe kan vinden in het opleggen van een onderzoek naar haar geschiktheid om te rijden, maar dat zij het niet eens is met de schorsing van de geldigheid van haar rijbewijs. Het onderhavige geding beperkt zich tot de vraag of het CBR terecht de geldigheid van verzoeksters rijbewijs heeft geschorst.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat, om de geldigheid van het rijbewijs te kunnen schorsen, er ingevolge artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling sprake moet zijn van duidelijke aanwijzingen dat een betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel dat hij ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
9. Het CBR heeft aan zijn besluitvorming het ongeval op 29 maart 2022, het mutatierapport van de politie van dezelfde datum en het proces verbaal, opgemaakt en afgesloten op 4 april 2022, ten grondslag gelegd. Deze vormen volgens het CBR duidelijke aanwijzingen dat verzoekster lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt.
9.1.
Op 29 maart 2022 heeft verzoekster omstreeks 9 uur in de ochtend een ongeval veroorzaakt op de [straatnaam] te [plaatsnaam 2] . Om 11 uur heeft de politie haar verhoord en heeft zij het volgende verklaard: “
Op deze dinsdag 29 maart 2022 kwam ik van de kaakchirurg in het Laurentius-ziekenhuis te Roermond. Ik reed in mijn personenauto over de [straatnaam] en wilde snel naar huis. Ik zat niet goed in mijn vel, ik had stress met mijn vriend en veel zorgen aan mijn hoofd wat mij te veel werd. Ik heb de laatste tijd veel paniekaanvallen. Gisteren, 28 maart 2022, vroeg mijn vriend iets en ook daarvan raakte ik in paniek. Twee uur daarna had ik het warm, het zweet brak mij uit, ik voelde druk op de borst en had geen controle meer. Ik was er met mijn hoofd niet meer bij. Ik ben en voel mij onzeker. Ik heb nog geen hulp hiervoor. Ik heb medicijnen gehad. Ik ben niet depressief. Ik ben in januari 2021 in behandeling geweest bij de Paaz-afdeling zij gaven mij aan dat ik overspannen was en ik kreeg een therapie bij de GGZ. Terug naar het ongeval kan ik verklaren dat ik onderweg was maar ik was het liefste in bed gebleven. Achteraf denk ik dat het niet slim was om de auto te besturen. Ik was met mijn gedachte niet bij de weg. Ik kreeg een paniekaanval. Ik zag plotseling iets wits van een auto. Ik heb volgens mij nog geremd en wilde de handrem aantrekken als noodstop. Als ik dit niet had gedaan was ik met een snelheid van 80 km/h achteropgereden. Volgens mij mag ik daar ook 80 km/h rijden. Deze witte auto stond stil en ik schrok. Ik voelde de klap en ben volgens mij met mijn hoofd op mijn stuur geklapt. Ik zit dicht op het stuur omdat ik klein ben. Ik droeg een autogordel. Na de klap heb ik de auto uitgezet en de gordel afgedaan. Ik kreeg vervolgens weer een paniekaanval...”
10. Verzoekster stelt dat er in haar geval geen sprake is van duidelijke aanwijzingen dat er bij haar sprake is van een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert of ernstige psychiatrische problemen ondervindt. Zij heeft gesteld dat de enkele omstandigheid dat zij op een voorliggend voertuig is gebotst en heeft verklaard dat zij een paniekaanval had, geen duidelijke aanwijzing als hier bedoeld, vormt. Het ongeval heeft plaatsgevonden door een moment van onoplettendheid en niet door een aandoening waardoor zij niet goed zou functioneren. Verzoekster had weliswaar, naar eigen zeggen, last van paniekaanvallen, maar dat vormt enkel een grondslag voor de oplegging van een onderzoek naar de rijvaardigheid. Deze omstandigheid kan niet de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs rechtvaardigen. Daarvoor zullen meer feiten en omstandigheden gesteld moeten worden. Ter zitting heeft verzoekster -voor het eerst- aangevoerd dat het proces- verbaal niet juist is opgemaakt, in die zin dat zij niet uit zichzelf heeft verklaard dat zij paniekaanvallen had. Wel heeft zij gezegd dat zij in paniek raakte nadat zij de aanrijding had veroorzaakt.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat het CBR op grond van vaste rechtspraak mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het proces-verbaal. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de omstandigheid dat verzoekster heeft verklaard dat zij niet goed in haar vel zat, veel zorgen en de laatste tijd veel paniekaanvallen heeft en -over het ongeval voorts- dat het niet slim was om de auto te besturen, met haar gedachten niet bij de weg was, een paniekaanval kreeg en na het ongeval weer een paniekaanval kreeg, voor het CBR voldoende grond vormt voor het oordeel dat sprake is van een duidelijke aanwijzing dat verzoekster lijdt aan een aandoening waardoor zij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert. Een objectieve vaststelling hiervan door een medisch deskundige was niet vereist.
12. Verzoekster heeft benadrukt dat zij haar rijbewijs nodig heeft voor het behoud van haar baan. Voor zover zij hiermee heeft willen betogen dat het CBR ook om die reden de geldigheid van het rijbewijs niet heeft mogen schorsen, overweegt de voorzieningenrechter dat de hiervoor aangehaalde wet- en regelgeving van dwingendrechtelijke aard is en deze geen ruimte laat voor een belangenafweging. Het CBR was derhalve (ook) gehouden de geldigheid van verzoeksters rijbewijs te schorsen.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Dit betekent dat het bestreden besluit blijft gelden en dat verzoekster in elk geval tot er is beslist op het bezwaar haar rijbewijs niet terugkrijgt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Beckers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
De griffier is buiten staat de uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 14 juli 2022

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.