Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2098) leidt de rechtbank af dat eisers beroep kunnen instellen tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van de derde partij. 4. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar in beginsel binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). In dit geval heeft verweerder een bezwarenadviescommissie ingesteld, zodat de beslistermijn twaalf weken is na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb). De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift verstrijkt zes weken na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Awb). Verweerder had dus uiterlijk achttien weken na de bekendmaking van het besluit moeten beslissen. De bekendmaking heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020 zodat verweerder op 8 juli 2020 had moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder op 31 augustus 2020 een ingebrekestelling van eisers heeft ontvangen en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken voordat eisers beroep hebben ingesteld.
5. Het beroep is gelet op het voorgaande kennelijk gegrond. Verweerder heeft immers niet tijdig op het bezwaar beslist en aan de wettelijke vereisten, zoals hiervoor onder 2 genoemd, is voldaan.
6. In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is aan de aanvrager voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. In deze zaak is de derde partij te beschouwen als of gelijk te stellen met “de aanvrager” omdat de derde partij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 maart 2020 en de beschikking (beslissing) op dat bezwaar niet tijdig is genomen. Verweerder is voor deze zaak dus op grond van artikel 4:17 van de Awb geen dwangsom verschuldigd aan eisers. Eisers zijn immers niet “de aanvrager”. Ook dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2016 die hiervoor al is genoemd.
7. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter op grond van het derde lid een andere termijn stellen. In dit geval heeft verweerder geen bijzondere omstandigheden genoemd die tot een andere termijn zouden moeten leiden.
8. De rechtbank bepaalt gelet hierop met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verschuldigd is aan eisers voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
11. Het bestuursorgaan beslist op het bezwaar in beginsel binnen zes weken na de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (artikelen 7:10, eerste lid, van de Awb). In dit geval heeft verweerder een bezwarenadviescommissie ingesteld, zodat de beslistermijn twaalf weken is na de dag waarop de bezwaartermijn verstreken is (artikelen 7:10, eerste lid, en 7:13 van de Awb). De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift verstrijkt zes weken na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt (artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Awb). Verweerder had dus uiterlijk achttien weken na de bekendmaking van het besluit moeten beslissen. De bekendmaking heeft plaatsgevonden op 4 september 2020 zodat verweerder op 8 januari 2021 had moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder op 18 oktober 2021 een ingebrekestelling van eisers heeft ontvangen en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken voordat eisers beroep hebben ingesteld.
12. Het beroep is gelet op het voorgaande kennelijk gegrond. Verweerder heeft immers niet tijdig op het bezwaar beslist en aan de wettelijke vereisten, zoals hiervoor onder 11 genoemd, is voldaan.
13. In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. In deze zaak zijn eisers te beschouwen als “de aanvrager”, omdat zij degenen zijn die bezwaar hebben gemaakt. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,00 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,00 per dag en de overige dagen € 45,00 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18 van de Awb).
14. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog. Nu meer dan 42 dagen zijn verstreken na de in artikel 4:17, derde lid, van de Awb genoemde termijn, zal de rechtbank de verbeurde dwangsom vaststellen op het maximumbedrag.
15. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter op grond van het derde lid een andere termijn stellen. In dit geval heeft verweerder geen bijzondere omstandigheden genoemd die tot een andere termijn zouden moeten leiden.
16. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verschuldigd is aan eisers voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
18. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.